Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ConfessioneeleVereeniging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ConfessioneeleVereeniging.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan een verslag in d® N. R. Gt. ontleenen wij het volgende:

In de te Utrecht gehouden 52ste algemeene vergadering van de Oonfessioneele Vereeniging is uitvoerig gesproken over een voorstel van de afdeeling Amsterdam, luidende: „De vergadering der Oonfessioneele Vereeniging spreke zich uit over de vraag, of ^het streven der Hervormde Broederschap naar geleidelijke verbetering der bestuursorganisatie vereenigbaar is met den eisch van reorganisatie, steeds door de Oonfessioneele Vereeniging voorgeschreven en bepleit.

Ds. Eringa (Amsterdam) lichtte dit voorstel toe. Spr. wees er op, dat met dit voorstel niet bedoeld wordt een wig te drijven tusschen hen, die stoelen op denzelfden wortel. De Oonfessioneele Vereeniging wenscht niet een uitbreiding van de Synode en een andere verkiezings» wijze, maar een geheele reorganisatie. Deze zaken gaan volgens velen niet samen. Misschien hebben echter anderen een andere meening daaromtrent. Uit dien hoofde wordt de vraag aan de vergadering voorgelegd.

Ds. Bakker (Amsterdam) merkte op, dat dit voorstel hier gedaan wordt naar aanleiding van de rede, door ds. Wagenaar onlangs te Amsterdam gehouden, waarin hij een caricatuur heeft gegeven van de confessioneelen, althans van die te Amsterdam. Toch moeten wij, meende spr., voorzichtig zijn, want de uitlatingen van ds. Wagenaar op de vergadeing van de Hervormde Broederschap komen veel meer op onze lijn.

Dr. Kromsigt (Amsterdam) zeide, zich bij de Hervormde Broederschap te hebben gevoegd en aanvankelijk in haar hoofdbestuur zitting genomen te hebben. Ten einde verwarring te voorkomen, is hij uit het hoofdbestuur getreden, hoewel hij lid der Broederschap is gebleven. Spr. waarschuwde er voor, hier voorbarig over die Broederschap een oordeel uit te spreken, vooral daar deze nog niet is afgeweken van haar statuten, welke duidelijk op reorganisatie doelen. Utt haar voorstellen is niet te concludeeren, dat ze aanstuurt op geleidelijke verbetering. Ds. Wagenaar heeft wel eenige onvriendelijke dingen gezegd, maar het waren daarom geen onware dingen. Ook dr. Hoedemaker waarschuwde vroeger meermalen tegen het partijstreven onder de confessioneelen.

De voorzitter, dr, J. Schokking, merkte op, dat het voorstel voornamelijk doelt op de praktijk, en merkte op, dat het laatste voorstel van de Broederschap den weg opgaat van evenredige vertegenwoordiging, Spr. noemde het daarom een gevaarlijk voorstel.

De voorzitter, dr. J. Schokking, merkte op, dat de vraag van Amsterdam maar zoo niet met ja of neen is te beantwoorden. Na hetgeen spr. thans als toelichting gehoord heeft, had het voorstel anders moeten luiden Men heeft behoefte gevoeld zich uit te spreken over een persoonlijke rede. Dit had ridderlijk in het voorstel moeten worden gezet, dan had de aangevallene zich hier kunnen verdedigen. Is het louter de zakelijke kwestie of de Broederschap in haar kerkelijke actie afwijkt van het streven naar reorganisatie, dan wordt het wat anders. Doch dan, zoo meende spr., had de afdeeÜng Amsterdam een peccavi uit te spreken; zij toch heeft zich in de laatste jaren meermalen laten lokken door den roep van geleidelijke verbetering.

Ds. Eringa (Amsterdam) waardeerde hetgeen ds. Wagenaar voor de Confessioneele Vereeniging heeft gedaan, sprak als zijn méeoing uit, dat ds. Wagenaar in den laatsten tijd geleidelijk van gezichtspunt is veranderd. Ten aanzien van de staten der Broederschap merkte spr. op, dat de uitdrukking „reorganisatie in presbyterialen zin" op verschillende manieren is uit te leggen Spr. wees er verder op, dat hefgeen de afdeeling Amsterdam gedaan heeft, niet was een streven naar geleidelijke verbetering, doch beoogde andere personen in de besturen te brengen, opdat de wenschen der confessioneelen bij die besturen meer ingang zouden vinden. Spr. zeide er genoegen mede te willen nemen, dat de vergadering uitspreekt, nog niet geroepen te zijn de gestelde vraag te beantwoorden, doch stelde voor, afkeuring uit te spreken over uitlatingen van leden der Broederschap, waarin het streven der confessioneelen als gevaarlijk partijdrij ven wordt voorgesreld.

De voorzitter gaf de afdeeling Amsterdam in overweging, haar voorstel nog eens in haar midden te behandelen.

Ds. Krop (Rotterdam) protesteerde er tegen, dat ds. Wagenaar op deze vergaderingin een voorstel wordt aangevallen, zouder dat hij zich — daar hij niet tegenwoordig is — verdedigen kan.

De heer Hagen merkte op, dat het voorstel niet gaat tegen ds. Wagenaar, doch tegen het voorstel van de Broederschap, dat spr. gevaarlijk acht. flij is er echter voor de zaak nog eens in de afdeeling Amsterdam te bespreken.

De afdeeling Amsterdam trok daarop haar voorstel terug.

De heer J. S. P. van Hoogstraten uit Amsterdam werd als lid van het hoofdbestuur herkozen; in de plaats van de heeren J. P. O. ten Geusendam te Achttienhoven en jhr. mr. O. G. A. vaii Asch van "Wijck te Breda, die bedankt hadden, werden gekozen de heeren C. L. van Willemswaard Gzn. te Schoonhoven en K. Brants te Goes; in de vacature wijlen ds. Karres werd gekozen ds. H. Bakker te Amsterdam.

Ds. B. C. Koolhaas, uit Zuidland, sprak nu over de synodale voorstellen. Met een verwijzing naar het openingswoord van den president der. synode 1916 over het impopulaire der synode, die wel eens te weinig rekening hield met en te weinig tegemoet kwam aan hetgeen in de kerk omging, ging spr. over tot behandeling van de zeven voorstellen.

Het eerste handelde over de bevoegdheid der emeriti en der eervol ontslagen predikanten. Erkennende de noodzakelijkheid van deze wijziging adviseerde spr. vóór vaststelling, behalve wat betreft de bevoegdheid tot de bediening van doop-en avondmaal en de huwelijksinzegening en het bevestigen van predikanten, ouderlingen enz., daar dit evenzeer als het afnemen van belijdenis des geloofs kerkelijke handelingen zijn, nauw aan het ambt verbonden. Ook de overgangsbepaling kan hem niet bevredigen, daar op die wijze ook de meest van de kerk vervreemden de bevoegdheid van predikant zouden hebben. Art. 7 Regl. Vacature 4de zinsnede zou gelezen moeten worden: Predikanten, die bij de inwerkingtreding van dit reglement reeds eervol ontslag hebben verkregen en zich wijden aan den arbeid der in-en uitwendige zending, of aan de opleiding van predikanten, worden geacht deze bevoegdheid te bezitten.

De voorstellen II, IV, V en VI gaven den referent geen aanleiding tot bizondere aanmerkingen.

Bij voorstel III wees spr. er op, hoe ook hier de eisch van reorganisatie om den hoek komt gluren. Het optreden der beheerscolleges bij het beroepingswerk is het gevolg van den abnormalen toestand der kerk. Nu reeds treden de ambachtsheeren op, die op vaak onbehoorlijke wijze hun invloed laten gelden, en daarna komen vereenigingen en particulieren, die subsidies toezeggen als aan haar verlangen wordt voldaan.

Ook voorstel VII, het nieuwe reglement op de benoeming van ouderlingen en diakenen, werd gunstig beoordeeld behoudens enkele amendementen. Onbillijk en onbarmhartig achtte spr. het, dat aan belangstellende behoeftigen het sterhrecht onthouden wordt, terwijl totaal onkerkelijke menschen het vrij kunnen uitoefenen. Blijven de armen verstoken, dan moesten naast hen geplaatst worden degenen, die geen bekende openbare voorstanders van den godsdienst waren.

In ieder geval behoort in het reglement te worden opgenomen, dat onder bedeeling niet verstaan wordt: tijdelijke, d. i. nietgèregelde ondersteuning.

Spr. eindigde zijn inleiding met een opwekking om te blijven streven naar reorganisatie.

Ds. van Popta (Bunnik) meende inde over deze rede gehouden gedachtenwisseling, wat het eerste voorstel betreft, dat er groot verschil is tusschen emeriti, die hun werk vanwege hun geïondheid moeten neerleggen, en hen, die het vaandel ontloopen. Z. i. moet aan de emeriii, die een burgerbetrekking gaan bekleeden, verbod =!n worden den preekstoel weer te betreden.

Ds. Eringa (Amsterdam) wilde, ten aanzien van het voorstel IIÏ, de methode güsanctionneerd zien, welke thans in de groote steden wordt gevolgd, waar het stemrecht moet worden aangevraagd.

Ds. van Leeuwen wees op de moeilijkheden van deze bepaling, ook voor kleinere gemeenten.

De referent beantwoordde kortelijk de verschillende opmerkingen.

Dr. P. J. Kromsigt, uit Amsterdam, hield daarna een rede over: Een honderdjarig protest of de juridische, ethische en ethischjuridische weg tot herkherstel.

Het jaar 1916, aldus ving spr. aan, is ook vo@r onze Ned. Herv. Kerk een alleszins merkwaardig jaar. Immers, het is juist honderd gaar geleden, dat de tegenwoordige bestuursorganisatie werd ingevoerd. De synode in hiaar tegenwoordigen vorm is dus nu honderd jaar oud. Belangrijker echter nog dan deze honderdjarige synode dunkt hem het honderdjarig protest er tegen. Is de eerste hem een betreurenswaardig monument van willekeurige machtsoverschrijding der overheid, het laatste vindt hij een verblijdend levensteeken der kerk tot op den huldigen dag toe. Bedoeld protest toch is tot op dit oogenblik gedurig herhaald.

Spr. gaf daarna een overzicht van het protest der classis Amsterdam in 1816, waarmede men nog heden kan medegaan, daar het van gezonde, gereformeerde beginselen uitgaat, al was het wat zwak gesteld. Het wees er op, hoe noodig het was geweest, „dat onze meer dan sedert twee eeuwen gevestigde kerkelijke vergaderingen" waren opgeroepen geworden. Daar dit niet geschiedde, had de orgnanisatie dan ook geen „volledigen grond van wettigheid". Voorts werd opgekomen „tegen het klein getal der Bestuurders in alle collegiën".

Dit was in strijd met artikel 31 der Geloofsbelijdenis, omdat zoodoende werd uitgevoerd, „een zekere soort van Pauselijke of Bisschoppelijke Heerschappij, tot afwerping van welke onze Vaderen zooveel geleden hebben". Ook werd de vrees uitgesproken, dat men, de vroegere inrichting op zij zettende, „van schrede tot schrede zou voortgaan in het veranderen der meest gewichtige leerstukken en door een ongeregelde zucht tot nieuwe den Godsdienst in den hartader zou aantasten".

Door de geschiedenis zijn de bezwaarden maar al te zeer in het gelijk gesteld geworden Spr. gaf daarop een schets van den juridischen weg, voorgestaan door Groen. Men verlangde op grond van art. 11 handhaving der leer van de besturen, doch alle adressen en aanklachten baatten niets. Groen scheidde te zeer de belijdenis van het kerkverband, dat hoe gebrekkig ook, toch in de organisatie belichaamd was. De door hem gehuldigde kerkrechtelijke beginselen waren op dit punt in strijd met de belijdenis zelve, daar hij aan den enkeling het recht toekende censuur te oefenen en de kerkorde op zij te zetten, hetgeen alleen aan de kerk in hare wettige vergaderingen toekomt. Dit eenzijdig-juridische standpunt leidde in 1886 tot doleantie.

Daarnaast werd de medische of ethische weg bepleit reeds in 1843 door da Costa in zijn Rekenschap van Gevoelens en later vooral, meer theologisch uitgewerkt, door Chan te pie de la Saussaye. Men zeide: „De kerk moet uitzieken, leertucht is althans in den tegenwoordigen toestand der kerk onmogelijk en ongodsdienstig, omdat daardoor zouden afgesneden worden, wie niet afgesneden mogen worden". Men vergat echter, dat kerkbederf geen ziekte, maar een zonde is en dat dus het juridische standpunt zijn betrekkelgk recht heeft, daar de kerk geroepen is, den Naam des Heeren ook als kerk te belijden.

Spr. vindt eindelijk de rechte synthese tusschen die twee in den ethisch-juridischen weg, voorgestaan door dr. Hoedemaker. Deze wees aan, dat de belijdenis niet van het kerkverband mocht worden gescheiden. Een belijdenis op zich zelf is „een hart op sterk water", die belijdenis behoort in een belijdende kerk, zooals „een hart in een lichaam". Daarom roept de belijdenis om een Schriftuurlijke kerkorde. Die hebben wq echter thans niet. De' besturen zijn geen Schriftuurlijke macht en missen dus geestelijke bevoegdheid in zake leergeschillen. Dat zag Groen voorbij. Noodig is dus herstel der oude kerkelijke vergaderingen, reorganisatie. Dan heeft de kerk weer een woord om te spreken. Dan kan een beroep van de belijdenis op Gods Woord word.en beslist.

Dan zullen ook de trappen in de tucht mogelijk zijn, zooals de Heilige Schrift die voorschrijft. Zóó wordt dan het ethische en het juridische op de rechte Schriftuurlijke wijze verbonden. Dan mag nog de bloei der kerk, ja, ook der gansche natie worden verwacht, wanneer Gods Woord weer in het middelpunt staat. In het reorganisatie-beginsel ligt een ruime samenbindende gedachte, omdat het Gods Woord in het middelpunt plaatst, dat ook tegelijk diep en breed is.

Dr. Kromsigt liet zijn betoog uitloopen in drie voorstellen, een aan de synode, een aan de classicale vergaderingen en een aan de vereenigiug zelf.

Het eerste voorstel luidde: „ De confessioneel© vereeniging, gedenkende hoe vóór 100 jaren de tegenwoordige bestuursinrichting met voorbijgang van de aloude, wettige, destijds sedert meer dan twee eeuwen gevestigde vergaderingen der kerk aan onze Ned. Herv. Kerk door de hooge overheid is opgelegd, hoe in 1852, toen de overheid zich in de zaken der kerk terugtrok, de regeermacht niet aan de oorspronkelijke vergaderingen der kerk is teruggegeven, maav bij de door de overheid ingestelde synode is blijven berusten, waardoor het onrecht van 1816 niet werd goedgemaakt, maar veeleer bestendigd; ziet zch gedrongen, in aansluiting aan het bezwaarschrift der classis Amsterdam van 1816 en aan de vele bezwaarschriften mitsdien tot de synode gericht, ook thans ten ernstigste haar leedwezen uit te spreken over het fpit, dat nog altijd door de synode geen stappen zijn gedaan om aan de kerk recht te doen in deze en de oude vergaderingen der kerk te herstellen; richt zich tot uwe synode met het beleefde, doch dringende verzoek een commissie te benoemen uit haar midden en uit de kerk, tqn einde middelen te beramen op welke wijze alsnog het geleden onrecht het best kan worden hersteld en alzoo aan de kerk hare aloude, met haar wezen overeenkomende. Schriftuurlijke kerkorde kan worden hergeven, ten einde mede daardoor onder den zegen Gods de eenheid en den bloei der kerk te bevorderen."

Het tweede voorstel luidde: „De Confessioneele Vereeniging stelle de classicale vergaderingen voor een verzoek te richten tot de synode om de oud^e regeermacht der classicale vergaderin^n te herstellen in den vorm van het voorstel H. Schokking, daarbij zooveel mogelijk lettende op de toen in de synode gemaakte opmerkingen."

Het derde voorstel luidde: „De Confessioneele Vereeniging verzoeke allen afdeelingen de' propaganda voor de reorganisatiegedachten zoo krachtig mogelijk te voeren, benoeme voor elke provincie een correspondent voor deze zaak, om op deze wijze een algemeen adres uit de gansche kerk voor te bereiden."

Aan de gedachtenwisseling over deinleiding van dr. Kromsigt nam o. a. de voorzitter deel. Deze meende, dat de Confessioneele Vereeniging niet enkel kan volstaan mot aan een lOOjarig protest te herinneren. De consequentie van ons standpunt brengt mede, zeide spr., dat wij aanvaarden de dominees en de leden, die nu in de kerk zijn. Doen wij dat niet, dan aanvaarden wij principieel de.scheiding, en stellen wij ons buiten de kerk. Ons doel is weer te komen tot normaalkerkelijk leven. De hoop daartoe behoeven wij nog niet op te geven. Wij moeten komen met een eisch, die past bij den toestand van het oogenblik,

Ds. Eringa naeende, d-it, als wij erkennen, dat in 1816 afwijking van de lijn heeft plaats gehad, wij weer naar die lijn terug moeten. Om die reden waardeerde spreker zoo zeer het woord van dr. Kromsigt,

De inleider, dr, Kromsigt, beantwoordde de verschillende opmerkingen. Hij vroeg, wat er tegen is het lOOjarig protest te hernieuwen. Spr. meende, dat de actie nu geconcentreerd moet worden. De reorganisatie is, zeide spr., geen formeele kwestie: het is de leer ten opzichte van de ambten en wel degelijk materieel.

Nadat nog eenige besprekingen hadden plaats gehad, werden het eerste en het tweede voorstel van dr. Kromsigt ongewijzigd aangenomen. Het derde voorstel werd voorloopig alleen principieel aanvaard. Het hoofdbestuur zal deze zaak uitwerken.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

ConfessioneeleVereeniging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's