Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Herv. Jongelingsbond

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Herv. Jongelingsbond

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze Bond is geen vreemde voor de lezers van „De Waarheidsvriend." Het kind is toch geen vreemde voor de moeder? Dat mag onder beesten zoo zijn maar onder menschen toch niet?

En op onzen 6den Bondsdag hebben we het nog weer eens gehoord — en het is [de waarheid — uit de beweging van den Geref. Bond en uit de actie van „De Waarheidsvriend" is onze Herv. Jongelingsbond op geref. grondslag voortgekomen.

Vandaar dat ik de vryheid neem, met toestemming van den Hoofdredacteur om in „De Waarheidsvriend" iets over dien Jongelingsbond te schrijven naar aanleiding van onzen 6den Bondsdag, 12 Juni jl. te Rotterdam gehouden,

't Was voor 't eerst, dat we in Rotterdam in Bondsvergadering samenkwamen. We waren in Utrecht, Zeist, Veenendaal en Delft geweest — in Zeist reeds tweemaal — maar binnen de Maasstad waren we nog niet saamgekomen.

Dat is nu geschied. En 't is ons daar best bevallen. Onze Bondsmakkers daar^ weten een mensch kostelijk goed te outvangen 1 Wel was de weersgesteldheid niet zoo aangenaam, vooral niet als men moet zitten in een open zaal. Maar overigens ging alles best. En onder den nog verschen indruk van dezen welgeslaagden Bondsdag, die ons wonderwel gesterkt heeft in onzen Bondsijver en onze Bondsliefde, zetten we ons — ongevraagd wel is waar — neer, om een kort verslag te geven van 'tgeen daar verhandeld is. Of Hever van 'tgeen daar door den Voorzitter, Ds. van Grieken te Delft, gesproken is in zijn openingswoord, dat als improvisatie naar voren gebracht werd, maar dat we gaarne zoo nauwkeuiig en zoo uitvoerig als mogelijk is onder de oogen van alle vrienden der Waarheid in onze Herv. Kerk zouden willen, brengen. We hopen, dat hier niet geldt: aangeboden diensten zijn zelden aangenaam.

Om 11 uur zou de morgenvergaderiiig beginnen. En om 11 uur waren de meesten van onze Bondsmakkers present; en ook onze Voorzitter stond gereed op 't podium om precies op tijd met hamerslag de vergadering als geopend te verklaren.

Daar klonk het met volle stem door de zaal: „Doe bij uw harp de psalmen hooren; Uw juichstem geev' den Heere da: ik" (Ps. 98). En ja, er was oorzaak voor zóó te beginnen. Want al was het nu niet zulk mooi weer als we wel hadden begeerd, wat was er geen oorzaak te over, weer in Bondsvergadering saam zijnde, om onze psalmen te doen klinken en met juichstem den Heere te danken!

De Heere heeft het wel gemaakt nu 6 jaren, wat dan ook door den Voorzitter in een vurig gebed voor 's Heeren aangezicht werd uitgesproken met smeekstem vragend: „och Heere geef zegening, och Heere geef heil op dezen dag!"

Na het gebed werd gelezen Joh. 17:1-17. En met dat woord voor ons — bizonderlijk dat woord uit vers. 15 en vers 17 „Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den booze" en „Heilig ze in Uwe waarheid; Uw Woord is de waarheid" — kregen we een warm openingswoord, wat extra goed deed omdat het onaangenaam koud was in de zaal, welke zaal eigenlijk een overdekte open plaats was, 't geen bij deze weersgesteldheid nu niet zoo verkieselijk bleek.

In de wereld — zoo ongeveer sprak Ds. van Grieken — liet Jezus de zijnen achter. Zelf voer Hij op ten hemel, maar Zijn volk zou op aarde achter blijven en zich te bewegen hebben midden in de wereld. En ze zouden daaruit niet weggenomen worden. Hun levenstaak moesten ze volbrengen, hun tijd uitdienen. Wat geldt voor geslacht na geslacht, [lun taak zou in die wereld moeilijk en zwaar zijn. Zóo zwaar, dat het ver' langen wel eens zou wezen: „Heere, neem ons maar weg!" Doch als Jezus zoo zegt: „Vader, Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt" dan blijkt daar wel uit, dat het niet Gods wil is, om Zijn volk af te zonderen van de wereld of uit deze wereld weg te nemen. Integendeel. De Heiland ziet duidelijk en klaar, wat in deze Gods wil is en Hij gaat niet tegen dezen wil Zijns Vaders in, maar voegt zich naar Diens wijze wegen.

Evenwel, hoe zal de Gemeente des Heeren in het midden der wereld blijven bestaan en in staat zijn om haar goddelijke roeping te vervullen? Dat wordt ons gezegd in de bede vanden Heiland: „Vader, bewaar hen van den booze" en „ Heilig ze in Uwe waardheid; Uw Woord is de waarheid".

Geen zich onttrekken van de wereld in de kloosters of woestijnen. Geen grotbewoners of pilaarheiligen.

Zich bewegen in het midden van de wereld! Een roeping en taak voor het roote, breede, veelsoortige, moeilijke leven. En dan een leven onder gevaren van door den booze te worden afgetrokken en te worden misleid. Maar daarom uist een leven blijvend bij het Woord; om de heiligende kracht van Gods waareid te ervaren en daaruit wijsheid en tracht te putten.

Daarvoor is oefening noodig. Vooral in de jongelingsjaren. Immers dat zijn de jaren van opborrelende en opbruisende krachten. Dat zijn de jaren van indrukken en vormende invloeden. En ddn ook moet de oefening in de kennis der waarheid plaats hebben en de voorbereiding voor het verdere leven, afbiddende de inwerking van den H. Geest, die voor het kwade bewaart en leidt in de waarheid.

Voor die oefening, voor dat onderzoek, voor die vorming hebben we noodig samenspreking. We hebben noodig gemeenschappelijk onderzoek. We hebben noodig het vereenigingsleven. Niet zoozeer nog uit kracht van het Hollandsche spreekwoord: „eendracht maakt macht", als wel naar den eisch des Heeren dal we ons één zullen betoonen rondom Zijne waarheid, om elkander te zijn tot een hand en tot een voet, om ons te openbaren als een gemeenschap, als zijnde één lichaam.

Tot hulpe van elkander; tot oefening; tot opscherping; tot waarschuwing; tot zegening — hebben we elkander noodig. En dan zoekt soort — soort.

Jongelingen van christelijken huize hebben elkander te zoeken. Jongelingen van gereformeerde belijdenis hebben zich te scharen rondom de banier der waarheid, zooals de Heere ons die gaf in Zijn Woord; zooals onze Vaderen die ons, hunne kinderen, hebben overgeleverd.

Het Vereenigingsleven hebben we noodig. Neem van het kolen vuur dat heerlijk opvlamt en verrukkelijke warmte geeft (we voelden het verrukkelijke daarvan in de koude zaal!) neem van dat kolenvuur kool voor kool weg en leg kool voor kool afzonderlijk, op een behoorlijken afstand van elkaar verwijderd, en de vlam is gedoofd, de warmte is weg; geen gloed, peen glans meer. Slechts wat nagloeiende stukskes, rookerig en wegkwijnend tot een zwarte, doode massa.

Neen! we kunnen het Vereenigingsleven niet missen. Vooral onze jongelingen van chiistelijken huize, van gereformeerde belijdenis, kunnen het Vereenigingsleven niet missen. En van stad tot stad, van dorp tot dorp moeten er Jóngelingsvereenigingen komen.

Maar — dan hebben we nog niet dlles gezegd, zoo oreerde onze Voorzitter met kracht en klem.

We moeten de positie van onze Jóngelingsvereenigingen nog wat nader bepalen.

En dan denken we aan de opmerkingen die gemaakt zijn en nog gemaakt worden — vooral van den kant van het Nederlandsch Jongelingsverbond en van de zijde van den Nederl. Bond van jóngelingsvereenigingen op gereformeerden grondslag.

„Waarom" — zoo vroeg men bij de oprichting van onzen Bond van Nederlandsch Hervormde Jóngelingsvereenigingen op gereformeerden grondslag 31 October 1910 — „waarom gaat ge een afzonderlijken Bond oprichten voor uwe Herv. jóngelingsvereenigingen op geref. grondslag ? Waarom die verdeeldheid, waarom die verbrokkeling van krachten? "

En het Nederlandsch jongelingsverbond zei: zijn wij dan niet Hervormd en laten wij ieder, die zich bij ons aansluit, niet vrij in z'n gereformeerde aspiraties ?

Waarbij de Bond van Geref. jóngelingsvereenigingen zei: zijn wij dan niet gereformeerd, staat ónze Bond niet op gereformeerden grondslag; en al behoort het grootste aantal van onze jongelingen tot „de Geref. Kerken", we laten ieder toch vrij in z'n kerkelijke gevoelens en sympathiën ?

Twee Bonden dan die ons gaarne onderdak wilden verleenen. Die het betreurden, dat er een nieuwe Bond werd opgericht. Die oordeelden, dat het absoluut niet noodig was te komen tot een eigen organisatie van Ned. Herv. jóngelingsvereenigingen op gereformeerden grond Slag.

-Immers het Ned. Jongelingsverbond wilde ons gaarne dat woord „gereformeerd" cadeau doen en de Bond van Geref. jóngelingsvereenigingen wilde ons gaarne dat woord „Ned. Hervormd" schenken. We konden bij beiden kost en inwoning krijgen en ons dan net zoo gereformeerd openbaren als we willen, of net zoo Hervormd blijven als we verkiezen.

En toch hebben we niet gewild. Enkel en alleen uit bet-weterij? Van wege onze stijve, stuursche halstarrigheid ? Neen, waarlijk niet I Wat we dan tegen het Nederlandsch Jongelingsverbond hebben ? In hoofdzaak twee dingen - zoo vervolgde de Spreker.

Ten eerste staat ons het algemeenchristelijk beginsel niet aan. We zijn niet gewoon het minder goede in te ruilen voor 't geen beter is. We kiezen liever het beste dan het mindersoortige.

En zoo is het nu met den grondslag van ónzen Bond en de beginselen van het Nederl. Jongelingsverbond,

Of is het beginsel van het Nederlandsch Jongelingsverbond niet ongeveer dit: dat de jongeling, zich vrij overgevende aan den Heere Jezus, zal werkzaam zijn om anderen te redden en te behouden?

Dat kunnen wij niet accepteeren. Om allerlei oorzaak niet. In hoofdzaak niet, omdat dit beginsel en deze methode alles op z'n kop gaat zetten. Jongelingen worden geroepen tot een werk dat geen jongelingen-werk is. En dat komt, omdat men bij de jongelingen van een daad, een welbewuste en weigefundeerde daad en actie uitgaat, waarvan men ui^t het recht heeft het in den jongeling welbewust en welgefundeerd te eischen.

En dat geeft tot allerlei wanverhoudingen aanleiding. Aan de eene kant krijgen we die Amerikaansch-reclameachtige bewegingen van lichamelijke en geestelijke sport in gymnastiek-, muziek-, dam-en schaakclubs; en aan de andere kant krijgen we dat groote-manachtige optreden in vergadering en vereeniging, in Zondagsschool en Kinderkerk enz.

Wat alles met ons eenvoudig bijbelsch, gereformeerd standpunt in botsing komt.

Daar hebben we een anderen kijk op den jongeling; daar hebben we andere werkzaamheden voor den jongeling. En al dé Amerikaansch-Engelsch bombarie achtige reclamemakerij achterwege latend, komen we niet met het Parijsche model, dat vervat is in dézen regel van het Wereldverbond: „de christelijke jóngelingsvereenigingen hebben ten doel jonge lieden te verzamelen die Jezus als hunnen Heiland aanzien, naar den regel der Schrift hun leven begeeren in te richten en bereid zijn om, voor hun deel, aan de uitbreiding van het Rijk Gods te arbeiden — waarbij geen verschil van meening de broederlijke gemeenschap der vereenigingen onderling storen mag."

Maar we komen, krachtens ons bijbelsch. Gereformeerd beginsel met den oproep tot alle jongelingen van christelijken huize, dat zij zullen samenkomen in vereeniging, ; om, naar uitwijzen van Gods Woord zich te oefenen in de kennis der waarheid en de beginselen te leeren verstaan die voor het verdere leven zoo noodig zijn, om in Kerk en School, Staat en Maatschappij op te treden tot eere Gods, tot eigen voordeel en tot zegening voor den naaste.

Een oefenschool moet de Jongelingsyereeniging zijn. Op die vereeniging moeten de fundamenten gelegd worden, verbreed worden, verdiept worden, versterkt worden — waarop later het gebouw des levens kan verrijzen.

Neen, de jongelingsvereeniging ia niet een plaats waar op de schouders van jongelingen mannen werk gelegd wordt. Haar roeping is niet om het evangelie uit te dragen in de wereld rondom ons, maar om er geoefend te worden in de kennis van de waarheid en in de beginselen des levens, die later toepassing vragen op elk terrein des levens tot eere des Heeren en tot heil voor Kerk en School. Staat en Maatschappij. Zy moet toe usten in die kennis die noodig is opdat onze jonge mannen straks als menschen Gods in het volle leven kunnen optreden.

Willen we bij dit alles — zoo sprak Ds. van Grieken — ons gereformeerd beginsel hoog houden, dan kunnen we ons niet voegen in een bond, die te dezen opzichte de lijnen ènders trekt dan wij die gewoon zijn te trekken, in gehoorzaamheid aan Gods Woord en staande op de basis der beginselen, neergelegd in onze geref. belijdenisschriften.

Het gaat hier om een levens-en wereldbeschouwing. En daarom is nauwkeurig acht geven en voorzichtig onderscheiden geen zaak van weinig of ondergeschikt belang, maar werkelijk hoofdzaak.

In den kring van het Wereldcomité; bij het beginsel van het statuut van Parijs; in de sfeer van het Nederl. Jongelingsverbond voelen we ons niet thuis en achten we onze jongens niet veilig.

Maar — in den Bond van geref. jóngelingsvereenigingen dan. Daar leeft men toch uit het geref. beginsel? Daar heeft men toch éénzelfde doel voor oogen, als wij dan blijkbaar" hebben ? Waarom dan dèar geen aansluiting gezocht?

We kunnen daarop in 't kort antwoorden, dat de sfeer van ons kerkelijk leven dat ons helaas! onmogelijk maakt. Hoeveel we ook gemeen hebben; boeveel sympathie we ook kunnen hebben voor het vele goede in en door den Bond van geref. jóngelingsvereenigingen verricht — maar dat wij in e^n gansch ènderen kerkelij ken kring leven en wij voor onze Herv. Kerk ènders voelen dan onze gescheidene broeders, ziet, dat maakt dat we toch ook weer ons niet recht „thuis" gevoelen in het midden van dien Bond. Daarvoor draagt ons leven weer een te eigenaardig stempel. En neen! we voelen het goed en steeds weer: niet dèar is de kweekplaats voor onze jonge mannen om hen ontwikkelde leden te maken in kerk en maatschappij. Wij zijn als Hervormden aangelegd op een eigen organisatie, waarbij we veel, héél veel met elkander gemeen hebben, maar waarbij de sfeer van ons kerkelijk leven de rechte éénheid in den weg staat. En dan liever naast elkaar, dan met elkaar. Vandaar onze eigene organisatie! Ons gereformeerd beginsel is de oorzaak eenerzijds. Ons kerkelijk standpunt is de reden anderzijds^ En op eigen terrein hebben we oorzaak te over om met ijver en inspanning van alle krachten ons eigen werk te doen, ons tot onze eigen taak voor te bereiden en straks als wèlgeoefende Hervormde mannen van geref. beginsel het'leven in te gaan, om onze beginselen uit te dragen in Kerk School, in Staat en Maatschappij.

Zoo is dus de noodzakelijkheid van het vereenigingsleven bepleit; en dan het vereenigingsleven voor onze jonge mannen; om dan aan te toonen dat we gereformeerde vereenigingen moeten hebben; en dan gereformeerde vereenigingen voor hen die leven in het midden van onze Hervormde Kerk.

Maar hiermee is niet alles gezegd. Onze jongemannen moeten straks de wereld in. En ze moeten de wereld in wélgeoefend zijnde in het Woord. Ze moeten de wereld in wèlervaren in het gebruik van het zwaard des Geestes. Ze moeten zelf gewapend zijn tegen de listige omleidingen van den booze, om ook overal als geoefende strijders zich te openbaren, neerslaande alles wat zich in Kerk en School, Staat en Maatschappij verheft tegen den Heere en Zijn Gezalfde; wat ingaat tegen de heilige ordinantiën des Heeren; wat indruischt tegen het Woord.

We kunnen ons dus niet vinden in de overleggingen van den piëtist, die het leven wel zou willen doorknippen in een stuk geestelijk-leven en een stuk wereld-leven. Om dan het stuk wereldleven ook aan de wereld cadeau te geven; om het eenvoudig los te laten; om zich er niets van aan te trekken. En dan in stille overlegging met een boekske in een hoekske zich terug te trekken ; alleen zielszorg te kennen ; alleen over de zaligheid te peinzen.

Zulk in tweeën knippen van het leven kunnen we niet goed keuren, 't Is ook een groote onmogelijkheid, 't Is ook een groote dwaasheid, 't Is lijnrecht in strijd met het Woord In strijd met Joh. 17 : 15 niet alleen, maar in strijd met héél de duidelijke openbaring des Heeren in Zijn dierbaar Getuigenis ons "hieromtrent gegeven, 't Is lijnrecht in-strijd met ons gereformeerd beginsel onzen Vaderen zoo lief!

Dat piëtisme en dat mysticisme, zoo ziekelijk, zoo schadelijk — kunnen en mogen we niet goed keuren.

Neen, heeft de Heiland Zijn volk in den gebede den Vader opgedragen om hen in het midden van de wereld, in het midden van het wereldleven, te bewaren voor den booze en te houden bij Zijn Woord — in die bede ligt voor ons duidelijk aangewezen de weg, waarin we te wandelen hebben.

Maar juist omdat nu de geestelijke wapenhandel noodig is, om meester te worden op alle wapenen, die in het goddelijk tuighuis te vinden zijn, en die zijn aangewezen voor den strijd die er te strijden is op elk terrein van het leven, is leiding, goede leiding noodig.

Onze jongens moeten voöral niet denken dat ze het „weten". Dat ze zoo knap zijn. Dat ze dus eigenlijk geen leiding noodig hebben. Dat ze het zelf wel alles kunnen uitzoeken. Want dat is wel naar den geest des tijds, maar die, geest is niet uit God. Ook hierin is heilige orde.

En daarom moet veel ernst gemaakt worden wat betreft de leiding in onze Vereenigingen.

Er zijn mannen die als leiders zijn aangewezen. Predikanten, onderwijzers, kerkeraadsleden, ervaren en welgeoefende leden der gemeente enz.

Zulke leiders moeten door onze jonge mannen niet voorbij geloopen worden. Men moet ze zoeken. Men moet ze vragen. Men moet ze respecteeren en aan de Vereeniging zien te binden. En het is niet overbodig eens ernstig te waarschuwen tegen den geest van betweterij, tegen den geest van pedanterie, tegen den geest van revolutie die ook in deze onder onze jonge mannen - óók onder de jongemannen van christelijken huize en van gereformeerd beginsel! - rondgaat. Want deze en dergelijke dingen veroorzaken wel eens, dat men weinig sympathie heeft voor jongelings-vereenigingen. En het is ook wel oorzaak, dat er weinig of niets van het vereenigingsleven terecht komt.

Alle betweterij, hoogheid, eigenwijsheid en eigenzinnigheid moet zooveel mogelijk bestreden en gekeerd worden in onze kringen.

En inplaats dat men tot lijfspreuk neemt: „ik ben verstandiger dan alle mijne leeraars" is het verstandiger en profijtelijker om om te ^ien naar goede leidslieden, die kunnen oefenen in de rechte kennis van het Woord, dat ware wijsheid schenkt aan allen die oprechtelijk den Heere zoeken en naar Zijne getuigenissen wenschen te leven.

Het Woord is geen wetboek met allerlei artikelen, die opgesteld zijn voor allerlei zaken en aangelegenheden. Het is geen boek met vragen en antwoorden. Neen, de beginselen in dat Woord verborgen, de waarheid in dat Woord geopenbaard moeten opgespoord worden en moet worden onderzocht. En bij dat onderzoek is wijze leiding en veel en nauwkeurig onderzoek noodig. Daar moet onderscheiden, vergeleken, uitgelegd, verklaard worden. En daarvoor is noodig een geestelijke zin en een onderscheidende geest.

Goede leiding is noodig. En dan goede orde. Onze Jongelings-Vereenigingen zijn geen republieken waarbij ieder doet wat goed is in z'n eigen oogen, omdat er geen koning is. Neen, het moet een soort huisgezin zijn waar liefde, vertrouwen, eensgezindheid, samenwerking gevonden wordt, waarbij iets goeds te verwachten is voor de toekomst van het leven hier op aarde, dat wèl aangesteld moet worden tot eere des Heeren, tot eigen voordeel en tot zegening van den naaste. Alles wat dus den geest der wereld voeden wil moet uitgebannen. Wat er op berekend is om verdeeldheid, narigheid, te brengen moet worden bestreden. Wat in s'aat is om de Vereeniging te doen barsten en uit elkaar te doen springen, moet van den beginne af aan den kop ingedrukt. Er moet goede, vertrouwelijke, ernstige samenwerking zijn om alles zoo goed mogelijk te doen marcheeren, onder goede leiding en als broeders één zijnde rondom het beginsel, dat ons allen lief is.

Hierbij ligt er een roeping voor de ouders.

De ouders moeten er op staan, dat hun zonen de Jongelings-Vereenigingen bezoeken. Die moeten deze oefenschool voor hun kinderen aanprijzen. En zooals de geest en het samenleven in de' huisgezinnen is zóo zal ook de geest en het samenleven in de vereenigingen zijn.

Op, het vormen van Jongelings-Vereenigingen moeten we dan aansturen om de wille van het leven in Kerk en School, in Staat en Maatschappij. Opdat dit breede en veelvormige leven mag worden ingericht naar uitwijzen van Gods Woord. Mede door middel van het optreden van onze jongemannen, die weldra leden van de Kerk, ouders van schoolgaande kinderen, burgers van ons Vaderland en leden van de Maatschappij zullen zijn, optredend in allerlei ambacht of betrekking.

En die Herv. Jongelings-Vereenigingen op gereformeerden grondslag moeten dan saèmleven zoeken in één Bond, opdat ook hierin door ééndracht sterkte verkregen wordt en we elkander mogen helpen en dienen. Want wat voor één Vereeniging niet mogelijk is om te doen, dat kunnen enkele vereenigingen saam doen als ze verbonden zijn in Ring of Provinciale Afdeeling. Als ze saam vormen één Bond met Bondsbestuur en Bondsorgaan.

Ook hierin is heilige orde. En het zal schaden, schaden voor de Vereenigingen en schaden voor héél het verdere leven indien we ook hierin Gods heilige ordinantiën niet voelen en niet eeren.

Wat kan de éen den ander niet in vele dingen helpen en bijstaan. Wat doet het niet aangenaam aan in grooten getale saam te komen bezield met één geest en jagende naar één doel, strijdende één strijd, doende één werk. Geldt het ook hierin niet dat des Konings eere gelegen is in de veelheid van onderdanen; alsook dat we elkanders leden zijn?

Tegenover de groote, breede, sterke drommen dergenen die leven uit beginselen die niet uit God zijn, is het heilige plicht en dure roeping één te zijn onder de vaan van Sians Koning.

We hebben één te zijn in onze werkzaamheden, één in onze oefening, één in onze voorbereiding, om straks één te zijn in het publieke leven, één in het midden van de wereld, één in de Kerk, in de School, in den Staat en in de Maatschappij. Eén met de heilige leuze: Eén is onze Meester!

Zóó ongeveer sprak onze Voorzitter. Besluitend met de herinnering aan de kroning van Sions Koning, die machtiger is dan alle vorsten der'aarde; Die troont boven het gewoel der volkeren in den hemel der heerlijkheid, uitzendende van Zijnen Geest, die leidt in alle waarheid alle degenen die den Heere in oprechtheid zoeken.

Die Koning regeert van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden der aarde.

En het volk dat zich mag beroemen in Hem zal overwinnen, zal kloeke daden doen, zal tot victorie komen omdat Hg overwonnen heeft en van overwinning tot overwinning is voortgegaan.

Zij het velen — ook van ónze jongelingen gegeven zich met zielsbegeeren te scharen onder de vanen van dien Koning en worde het aan velen — ook van onze jongelingen geschonken om met Hem uit te trekken, lïiet Hem en voor Hem te strijden, wetende dat de zaligheid ligt in het kennen van het geklank Zijner stem en het volgen in Zijn wegen!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Herv. Jongelingsbond

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's