Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Modus-vivendi-stemmen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Modus-vivendi-stemmen.

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk heeft in hare vergadering van Woensdag 16 Aug. 11. (met tien stemmen voor) haar instemming betuigd met het beginsel van het modus-vivendi-ontwerp, en besloten het aan de ontwerpers terug te zenden met het verzoek, het in reglementairen vorm te brengen, omdat het ontwerp in zijn tegenwoordigen vorm niet aan de consideration der Kerk kan worden onderworpen.

Het rapport door de commissie ad hoc. de heeren Dr. Visser, Dr. Daubanton, Steenbeek, Timmers en Dr. Weyland uitgebracht, luidde als volgt:

Allereerst wil uwe commissie er hare vreugde over uitspreken, dat het haar vergund is geweest in eene afzonderlijke bijeenkomst met de Utrechtsche hoogleeraren van gedachte te mogen wisselen over het beginsel, waarvan het geheele „ontwerp tot regeling van den modusvivendi" uitgaat, terwijl zij evenzeer met de grootste belangstelling heeft kennis genomen van de daarbij gevoegde memorie van toelichting, die helder en scherp heeft aangewezen in welke richting door de ontwerpers een uitweg wordt gezocht voor de vele moeielijkheden, waarin onze vaderlandsche kerk verkeert. En al heeft deze samenkomst niet geleid to't overtuigen van hen, die bezwaren hadden, zij heeft in elk geval meer licht geworpen op de bedoeling van hen, wier liefde voor de Nederlandsche Hervormde Kerk onverdacht mag worden gerekend.

Uwe commissie gevoelt met de voorstellers zeer levendig, dat de tegenwoordige toestand niet dan tot schade voor het geestelijk leven van een groot deel van ons volk kan worden bestendigd. De onwaarachtigheid, de felheid van den strijd, de verbittering, die er het gevolg van is, kunnen slechts nadeelig werken op de christelijke gezindheid van velen, die schade hebben geleden aan de ziel. Wat ten deze op blz. 10 van de memorie van toelichting wordt gezegd, heeft dan ook de instemming van al de leden Uwer commissie.

Dat de vraag, in het ontwerp behandeld, niet geheel nieuw is, mag blijken uit het feit, dat reeds in 1886 naar de mogelijkheid van een modus vivendi gezocht en pogingen daartoe werden in hek werk gesteld. Sindsdien zijn de toestanden niet verbeterd en met te meer kracht wordt onder alle richtingen de noodzakelijkheid betoogd van een vreedzamer samenleven.

Nagenoeg met dezelfde woorden werd in 1886 in een rapport aan de Synode (Handelingen 1886, blz 72) gezegd: „Wil men nu een modus vivendi, dan moet het een zoodanige zijn, die zonder ten gunste van de een of andere zienswijze te beslissen, maar het feitelijk bestaan in diezelfde Kerk erkennende, aan elke van deze ruimte en vrijheid geeft, zoodat geen voorstander van eenige richting een ander belemmere in het handelen naar overtuiging of door een ander daarin belemmerd worde."

Dat deze zelfde gedachte thans door zes hoogleeraren van zeer verschillende geestesrichting eenstemmig wordt uitgesproken, is zeker een merkwaardig verschijnsel des tijds.

Uwe Commissie heeft zich bij de beoordeeling van het ontwerp met twee overwegingen bezig gehouden. Ten eerste: hoe moet zij oordeelen over het beginsel in bedoeld ontwerp neergelegd? ten tweede: zal een nadere uitwerking worden beproefd, zoodat een bepaald reglement ontworpen moet worden?

Wat de eerste vraag betreft, werd er door de voorstanders in aansluiting met de memorie van toelichting op gewezen, dat men in deze heeft uit te gaan van den feitelijk bestaanden toestand: dat een modus vivendi gezocht moest worden en men dus niet eigen ideaal van kerk als maatstaf nemen mocht. Geeft het heden een groote mate van verscheidenheid te zien, men heeft deze te aanvaarden. Gezond confessioneel leven brengt mee, dat ieder leven moet overeenkomstig het geloof, dat in zijn hart leeft. Maar nu zijn de confessies dikwijls petrefacten geworden, eenvoudig omdat men den menschen niet vergund heeft gezond confessioneel te leven; de formule der vaderen is vaak een verloopen formule geworden. ledere richting is noodwendig uit het leven opgekomen, niet wederrechtelijk. Tegenover de variëteit van het leven past een abstract kerkbegrip niet. Houdt men daaraan vast, dan gaat het groote leven zijn gang en de kerk spat uiteen. De tegenwoordige regeling, waarbij het feitelijk aankomt op de overmacht van de helft plus een, heeft niet anders dan tot schade van de kerk gewerkt. En nu kan men wel zeggen: sommigen behooren niet tot de kerk, maar dat wil maar al te vaak zeggen: in mijn kerk. Dit echter is verkeerd; ieder moet ernst kunnen maken met zijn dogmatisch stelsel. Wij kunnen anderen niet dwingen te zijn, zooals wij zijn. Maar in de „Gemeentekerken" komt de belijdenis tot haar recht; en de eene kerk wordt een belijdende kerk met verschillende nuanceeringen; in elk van deze is een deel der waarheid. Bepaalde groepen krijgen nu gelegenheid om te leven in overeenstemming met hun geweten; dat kan niet anders dan gunstig zijn voor den bloei van hun geestelijk leven. sBrengt men daartegenin dat er zoo voortaan verschillende prediking zal zijn in één kerk, de tegenwoordige toestand kent dat ook reeds; maar de waarheid en de broederlijke liefde zullen door de nieuwe regeling zeker winnen. Aan iedere richting zal het voortaan zijn toegestaan te leven krachtens eigen beginsel. Wie tot herziening der confessie wil komen, vindt in den eigen kring van geestverwanten daartoe volkomen gelegenheid, wiaar hij de vrijheid heeft geheel zich in te richten naar den eisch van het eigen geweten. Dat gedeelte der kerk, waarmee men zich geestelijk één voelt, kan men als zijn kerk beschouwen; zoo geldt het voor alle richtingen en partijen. Zegt men, dat daarmede ^de eenheid der kerk is prijsgegeven, dan kan daarop geantwoord worden, dat deze nu reeds een groote verscheidenheid van levensvormen kent. Eenmaal deel uitmakende van de kerk, hebben wij rekening te houden met de werkelijkheid en niet angstvaUig ons vast te klemmen aan een theorie.

Gaan de voorstanders — en zij vormen de meerderheid der commissie — alzoo mee met het beginsel, gelijk het in het ontwerp belichaamd is, dat wil niet zeggen dat zij de verschillende artikelen zonder eenig bezwaar hebben gelezenen niet hier en daar hun bedenkingen zouden hebben. Een nadere uitwerking zal wel aantoonen, dat allerlei moeilijkheden in de praktijk zich moeten voordoen en vragen zullen rijzen, die nu nog maar ten deele worden gekend. Of het beginsel in de praktijk uitvoerbaar zal blijken; of de regeling der financieele aangelegenheden, de verhouding (otden Staat niet aan bezwaren onderhevig is; of het mogelijk zal zijn de verhouding tusschen de kerkeraden der betrokken gemeenten en gemeentekerken zoo te ' regelen, dat veel van het onzalig getwist ' onzer dagen voor goed zal verdwijnen; dat zijn alle vragen, die eerst later be-' antwoord zullen moeten worden. Uwe commissie heeft bij hare besprekingen zich zorgvuldig er van onthouden zich al te veel te verliezen in critiek op enkele punten, de latere uitwerking betreffende. Ieder, die het rapport bestudeert, zal zijn vragen hebben, en deze kunneij niet in kotten tijd worden beantwoord. Wel stelt uwe comniissie er prijs op mede te deelen, dat, mocht te zijner tijd besloten worden het beginsel nader uit te werken, enkele hoogleeraren te Utrecht zich blijkens ' mededeeling in de gecombineerde vergadering bereid hebben verklaard daartoe hunne medewerking te verleenen. Uwe commissie is eenstemmig van oordeel, dat tijdens den duur der synodale zittingen er niet aan gedacht kan worden het ontwerp, gelijk het vanj de hoogleeraren ontvangen werd, uit te werken tot een bepaalde in bijzonderheden gaande regeling.

De meerderheid uwer commissie meent echter, dat dit ook niet noodig is en dat volstaan kan worden met het oordeel der kerk te vragen over het ingediende ontwerp. Zooals nu reeds door de synode bezwaren, ook van practischen aard, zullen worden ingebracht, zoo kan ook de kerk in hare vergaderingen zich er over uitspreken. Licht, dat de gemaakte bedenkingen bij een eventueele latere uitwerking, haar diensten kunnen bewijzen. Maar de hoofdzaak blijve, dat de kerk zich uitspreke over het feitelijk beginsel waarvan het ontwerp uitgaat. Ook de voorstanders van het beginsel wenschen zich de volle vrijheid van oordeel I voor te behouden ten opzichte van de latere reglementen, die ontworpen zullen moeten worden, zal de nu voorgestelde regeling wettelijk van kracht zijn. Bezwaren, die worden ingebracht tegen de definitieve regeling zullen misschien met ' een weinig goeden wil uit den weg ge-' ruimd kunnen worden en althans, mogen , zij nu niet de aandacht aftrekken van 'datgene „waarop hel eigenlijk aankomt."

Op grond van bovengenoemde overwegingen stelt de meerderheid uwer ' comm. u voor:

Ie. instemming te betuigen met het beginsel van het ontwerp;

2e. bedoeld ontwerp, zooals het daar j ligt, met de toelichting, aan het oordeel der kerk te onderwerpen.

De minderheid erkennende den diep droeven toestand, waarin onze kerk verkeert, kan toch met dezen modus vivendi niet medegaan. Zij heeft principieele bezwaren.

Immers bij de aanneming daarvan worden allerlei leeringen en richtingen in de kerk gewettigd, hetgeen is tegen Schrift en belijdenis

Naar hare innige overtuiging zou de invoering van deze modus vivendi niet anders zijn dan opheffing van de kerk als kerk. Zij mag daaraan nooit medewerken en

Ie. adviseert u mitsdien den modus vivendi te verwerpen;

2e. indien uwe vergadering nochthans meent hem aan het oordeel der kerk te moeten onderwerpen, dan stelt de minderheid uwer commissie met allen ernst voor, dat in uwe vergadering naast de principieele ook de practische bezwaren, als feller wordende strijd, diepgaande scheuring, moeilijkheden in zake het beheer en meer anderen, onder de oogen gezien en besproken worden;

3e. meent de minderheid dat dit stuk, in den vorm, zooals het hier voor ons ligt, de kerk niet kan worden ingezonden.

In „Oude Paden" schrijft Ds. Knap over

de Modus-Vivendi en de Synode

het volgende:

In een belangrijke zitting der Haagsche Synode is Dinsdag 16 en Woensdag 16 Aug. j.l. het Modus-Vivendi-Voorstel aan de hand van het Rapport der voor het onderzoek benoemde Oommissie besproken. Zonder tekort te doen aan de redevoeringen der aüdere leden, meenen wij toch in 't bijzonder de aandacht te mogen vragen voor de adviezen der hoogleeraren Dr. Daubanton, één der leden van de Utrechtsche professoren-commissie die het voorstel aanhangig gemaakt heeft, en Dr, Aalders, kerkelijk hoogleeraar te Groningen, die niet met de zienswijze van zijn ambtgenoot kan medegaan, doch in een waardige rede de overtuiging van duizenden bezwaarden in den lande vertolkt heeft.

Hooren wij echter eerst naar de verdediging van het voorstel door Prof, Daubanton, die in welsprekende woorden handelde over de psychologische factoren van den modus-vivendi, en daarbij de practische gevolgen als van later orde onder stilzwijgen voorbijging.

Van ons kerkelijk bestaan wilde hij geen uiteenzetting geven.

Wat voorgesteld is, sluit aan bij het historisch gewordene di. het abnormale. Men kan dit niet wegfantaseeren, wat revolutionair is en reactionair. Het concept raakt het kerkelijk instituut en laat dit niet, voor wat het is, maar wenscht het gedifferentieerde te behouden. Dit bevordert gezond confessioneel leven, wat niet is napraten van verouderde denkformules. Zoo was eenmaal het leven onzer vaderen, bezield door den H. Geest. Golving was er in de overtuigingen, waarom men naar ontwikkeling van inzicht de belijdenis wilde herzien. Maar dit is verhinderd door de pohtieken, bang voor troebelen, waardoor gezond confessioneel leven werd belet. Daaronder hebben onze vaderen gezucht en zuchten wij. Confessionalisme is geworden aanbidding van de formule, conservatisme, belemmering van de ontwikkeling.

De vaderen geloofden en spraken dit uit in de confessee; wij hechten aan belijdenisformules, geen ware vertolking van ons geloof. Toch is in de Kerk geen versteening of dood, maar geloofsleven, zoowel rechts als links, meerder en minder. Onze Kerk kan geen ééns-luidend antwoord geven op de vraag: wat is het Evangelie van Jezus Christus ?

Men kan dat gedifferentieerde wegdoezelen, toch zitten we met art. 11 Algem. Regl.: de handhaving der leer. Wie kan die leer omschrijven ? Eerbied hebbe men voor de oprechtheid van het rapport, dat den bestaanden toestand wil aanvaard zien. Er zij geen twist, maar een openbaring der liefde tusschen de richtingen, t\isschen de mannen van transcendentie, die metaphysische momenten erkennen en de Unitariërs. Zeggen we: „niemand veracht ik, in wien ik iets van Christus bemerk." Verschil was er tusschen Judas en Paulus: de eerste bezat minder van Christus ; toch is zijn brief niet buiten den Canon gesloten. Luther legde den nadruk op „was Christum treibt" en wilde dit behouden.

De modus vivendi scheurt de Kerk niet uiteen. Wat is zij? De Kerk is daarboven in heerlijkheid, maar hier beneden bestaat scheiding. Doch alle uitgeworpen ketters waren nog geen onchristenen. In den bedoelden zin hebben we geen Kerk, maar een kerkgenootschap. In dat instituut is een zegen. Wij leeren elkander te dragen en te verdragen. Waardeeren wij in elkander, wat ieder van Christus ontvangen he§ft.

Na dit pleidooi. verkreeg Prof. Aalders het woord en begint met te zeggen, dat wij, na de warme taal van den vorigen spreker, het concept toch moeten beoordeelen naar zijn eigen waarde. De memorie van toelichting spreekt van de beginselen in het concept levend, dat van den bestaanden toestand uitgaat. Hoe hebben wij die te waardeeren ?

Er is verschil tusschen het empirisch bestaande en den norm, hoe het zijn moet. Dat is van het aller grootste belang. De Israëlietische godsdienst was de erkenning van de Majesteit Gods ; bij de niet-Israëlietische was vereenzelving van God en de wereld. Daarmede wilde de eerste niet op één lijn staan. Het Christendom verscherpt dit. Het j wil niet een plaats naast de andere godsdiensten innemen, maar poneert zich als den waren godsdienst. Het heette daarom onverdraagzaam en dit is zoo gebleven. Er was afstand tusschen God en mensch, door de zonde. Daarom leerde 't de indaling van Gods Zoon, om de abnormale wereld te normaUseeren. Het Christendom aanvaardt niet den bestaanden toestand. Het maakt niet ernst met de werkelijkheid, maar met de waarheid, 't Staat zelfs met de Roomschen tegenover de libertijnen en dooperschen, die het inleven in God geloofden. Spr. kan niet als zijn voorganger den bestaanden toestand waardeeren, zoo komen wij tot de relativiteit, met Lessing tot het zoeken naar God. Op dó basis der relativiteit valt alle verschil weg. De modus vivendi wil vrede en daarom de partg twisten geringschatten.

Maar er is leven en dood. De besturen ontvangen nu een dubbele taak: administreeren en waken over belijdenis en leven. Dit is vereenigd. Toch is de toestand onzuiver, want er is feitelijk geen kader, waarin dit kan geschieden. De beschrijving van den geloofsgrondslag der gemeentekerken moet ingediend worden bij het Class. Bestuur. Dus wordt de Kerkeraad voorbijgegaan, die toch moest oordeelen. Men wil vrede; de hoogste vrede is die van het geweten. Geen vrede mag bestaan, die het geweten aantast. Eén groep is er in de Kerk, die geen vrede kan hebben met het relativisme, die het verschil ziet tusschen waarachtig en verdorven leven. Men doet het kerkelijk geweten dier menschen geweld aan. Het regelen is een taak der kerk, bijzonder van de besturen, waarbij geen overdracht van verantwoordelijkheid kan plaats hebben. De kerk wordt thans een huis met verschillende verdiepingen en kamers. Kan een bestuur nu zeggen: gij kunt in uw afdeeling doen, wat gij wilt ? In onze kerk zijn vele evangelisaties. Meermalen is tot deze gezegd: wij willen u een predikant geven, maar dan wederkeerig gij ons. Doch dan was het antwoord: „dat kunnen wij niet om ons geweten." Mag men die menschen veroordeelen ? Spr. vreest dat dit voorstel niet tot vrede zal leiden. Wij kunnen ons nu nog vasthouden aan den tegenwoordigen toestand, omdat wij ons op den waren hoogeren beroepen kunnen. Maar wordt dit doorgezet, dan volgt de uittocht. Deze zaak is niet nieuw. Sedert 1873 hadden wij: facultatieve kerspelvorming, regeling van de rechten der minderheden, reorganisatie, parochievorming. Er is zelfs een Commissie aan het werk gezet, bestaande uit orthodoxen, Evangelischen en Modernen, om een gemeenschappelijk voorstel te doen. Thans zijn de mannen van links niet veranderd, maar de mannen van rechts hebben te verklaren, waarom zij gezwenkt zijn en zich opportunistisch schikken naar de practijk. Eertijds was er geen opportunisme, maar beginsel. Men is teruggegaan tot 1886; beter ware geweest tot 1873, toen de zaak zuiverder stond. Toen was de modus vivendi een overgangsmaatregel; nu zal hij blijvend worden. Ook de kwestie van beheer en regeering zal moeilijkheden brengen. Het is onmogelijk dit voorstel zoo in de kerk te zenden. Eerst moet het reglementair worden uitgewerkt Anders gaat de Synode buiten hare bevoegdheid. Men wijst dit concept aan als een uitweg. Er heet geen andere te zijn.

Maar langs deze komt ge in een moeras. Heeft men nu het recht om iemand te dwingen een anderen aan te wijzen, die er niet is? Spr. wil niet allen afsnijden langs de letter der formulieren. De kerk is niet verantwoordelijk voor den loop harer ontwikkeling. Vele modernen toonen meer ernst dan voorheen. Maar hen te verdragen is nog niet hen te legitimeer en. Het gaat om de waarheid. Ten slotte moet de mensch weten, wie God is, wie God voor hem is, waar hij staat en waar hij heengaat. De kerk moet laten zien, wat de waarheid Gods is. Een andere kerk kan ik niet erkennen. Geen vrede tot eiken prijs De conclusie der orthodoxen in 1873 was: „een poging om het onvereenigbare te vereenigen is van ons niet te wachten." Daaraan hebben wij ons te houden.

Na dit machtige, ernstige woord, dat niet naliet diepen indrukte maken, voerden verschillende andere leden nog het woord, waarna in stemming werd gebracht de eerste conclusie van de meerderheid der commissie: „instemming te betuigen met het beginsel van het ontwerp."

Deze conclusie worft aangenomen met 10 tegen 9 stemmen. (Vóór de heeren Schrieke, Tammens, BoU, Dr. Visser, Gordon Spandaw, Picard, van Bork, Dr. Weyland, Cremer, Zijp en de praeadviseur Dr. Daubauton.)

Daarna komt in stemming de tweede conclusie der meerderheid: „bedoeld ontwerp, zooals het daar ligt, met de toelichting aan het oordeel der kerk te onderwerpen."

De conclusie wordt met algemeene stemmen verworpen, en aangenomen (eveneens met 10 tegen 9 stemmen) een voorstel van den heer Cremer, aldus luidende: „den modus vivendi terug te zenden aan de ontwerpers, met bericht dat de Synode met 10 tegen 9 stemmen het beginsel heeft aangenomen; dat zij echter het ontwerp als zoodanig niet aan de consideratiën der kerk kan onderwerpen, en derhalve thans den ontwerpers verzoekt, dit ontwerp in reglementairen vorm te brengen, met het recht om zich daarvoor zooveel leden te assumeeren als zij wenschelijk achten."

Hilbrandt Boschma schrijft in Licht m Liefde het volgende:

Neen, kerkelijke zaken komen in een blaadje, dat „Licht en Liefde wil verspreiden voor allen die daaraan behoefte hebben", niet te pas, maar over deze ééne zaak kan en mag ik niet zwijgen: over den modus vivendi.

Onder dezen naam is door enkele hoogleeraren van verschillende richting een voorstel ingediend dat ten doel heeft de verschillende richtingen in de kerk te brengen tot een „betere wijze van samenleven", (want dat is de beteekenis dezer vreemde woorden).

Dit voorstel komt hierop neer, dat de partijen, inplaats van te vechten wie van haar in de kerk de baas zal wezen, in vrede uit elkaar zullen gaan, met dien verstande, dat ze wel den ouderlingen band als protestanten bewaren en óók uit de gemeenschappelijke kas blijven leven, maar voortaan ieder onder-den naam „kerkgemeente" haar eigen huishouding mogen inrichten, gelijk ze zich voor God en hun geweten verplicht rekenen. Zoo zal, om het met voorbeelden duidelijk te maken, als dit voorstel er dóór gaat, in Lochem zoowel Ds. Vermaas als Ds. Rutgers zijn eigen kerkgemeente en zijn eigen kerkeraad krijgen, en misschien zullen daar ook de confessioneelen een eigen kerkgemeente willen vormen en mogelijk wel een eigen predikant beroepen; in elk geval kunnen ze daarvoor een zekere som gelds uit de gemeenschappelijke kas ontvangen. Hier in Ruurlo zal het bestuur der Evangelisatie I op kunnen treden als kerkeraad en een predikant beroepen, die een aantal spreekbeurten zal krijgen in onze Nederlandsche Hervormde Kerk, en hetzelfde zal van modernen kant gedaan kunnen worden door het bestuur van den Protestantenbond te Vorden. In 't kort: het Kerkgebouw zal dan voortaan niet meer behooren aan één partij, doch bestemd . worden voor gemeenschappelijk gebruik, zooals ook in het buitenland vele kerk-, gebouwen om de beurt door protestanten en roomschen gebruikt worden.

Natuurlijk zullen al onze Evangelisatiën zich omzetten in „Kerkgemeenten" en ; dan is er voor de evangelisten geen plaats .meer; „de dominécratie" wordt door het voorstel der hoogleeraren tot stelsel verheven en van de instelling van een vicariaat en de vorming van vicariaatskringen (gelijk vroeger in de „Schatkamer" eens I bepleit werd, ) zal wel niets komen. En zoo heb ik dus persoonlijk weinig reden om voor dit voorstel dankbaar te zijn, maar wat de kerk betreft, kan ik niet zeggen met hoeveel vreugde ik het begroet heb!

Hier wordt bevrediging geschonken aan èlle partijen en een einde gemaakt aan al dat partij gekonkel, weardoor de Kerk sinds jaren tot een aanfluiting is geworden.

Want wat moest het woord „Kerk" eigenlijk beteekenen, en wat beteekent ! het in de werkelijkheid? Te midden van dit zeer onrustige en woelige leven moest dit woord toch eigenlijk voor ons de samenvatting wezen van alles wat kalm en lieflijk en rustig is. Maar er is wel één woord, dat integendeel in onzen geest zoozeer vereenzelvigd is met strijd en bitterheid en verwarring en nijd en misverstand en heerschzucht als ditzelfde woord „Kerk"? Meer dan ooit heeft Christus het recht om tot de kerkelijke partijen te zeggen: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden voor alle volken, maar gijlieden hebt dat tot een kuil der moordenaren gemaakt. Is het wonder dat de teerste en fijnste gemoederen zich van de kerk afkeeren en het lidmaat-worden gevoelen als een ontwijding van hun zieleleven ?

En hoe vroeg reeds doet de bitterheid van dezen strijd zich in des menschen leven gevoelen! Ik was nog maar een jongetje van zes jaren, toen ik met mijn ' oudere broers langs den grintweg naar school gaande, plotseling uit de diepte van een moddersloot hoorde roepen: ; „Daar fiene bl . . . . , daar heb je wat!" , En op het zelfde oogenblik kreeg ik van I de arbeiders die daar beneden aan het slatten waren, eene groote ballast-schop vol modderbrei over mijn hoofd, zoodat mijn oogen en haren vol zaten en mijn kleeren dropen. Mijn moeder waschte die modder van mijn Meeren af maar na veertig jaren zit ze me nog altijd op de ziel.

En hoevelen heb ik gezien wier ziel levenslang op\ dezelfde manier met het modder en slijk van den partijstrijd bevlekt werd! Die strijd vergiftigt en verbittert ons bestaan juist inde heUigste en plechtigste oogenblikken van ons leven. Eenige jaren geleden vroegen wij hier in Ruurlo aan den Kerkeraad, of we drie keer per jaar op een Zondagmiddag gelegenheid mochten hebben onze kindertjes in de kerk onzer vaderen te laten doopen, in plaats van er mee naar Hengeloo of Zelhem te sleepen. Ons werd geantwoord dat er geen termen waren het verzoek in te willigen, met de mondelinge toelichting er bij dat het voor de kinderen wel gezond was, als ze zoo vroeg eens een reisje door de winterkou maakten. En zoo sukkelen onze menschen van de evangelisatie midden in den winter in den bolderwagen naar Zelhem, naar Hengelo of zelf door de hei naar Halle toe om hun kinderen te laten doopen. Wat een weemoed en een bitterheid moet op zoo'n dag zulke menschen door de ziel gaan 1 Maar laten wij zwijgen, want wij. orthodoxen, behandelen in andere gemeenten de modernen net eender. — Dezelfde bitterheid treedt in het leven en bij gelegenheid van de | aanneming tot lidmaat. Ik kan het kleine troepje jongens en meisjes, die ik naar; mijn beste weten in de beginselen van het Christendom heb onderwezen, niet! op eerlijke wijze belijdenis des geloofs' laten afleggen in ons eigen dorp ; ik moet met hen naar Zelhem sluipen en ze zoo langs een omweg in de kerk brengen. Voortaan weten ze dat ze op hun eigen dorp een vreemdeling zullen zyn; bij iedere groote beslissing in hun leven zal dat feit opnieuw weer voor hen staan en tal van levenswegen zullen zij door den slagboom van het partij verschil voor zich gesloten vinden.

Ik was nog maar enkele weken hier, toen ik een jongen boer zag staan schreien bij de doodkist van zijn moeder, omdat hij zelf graag wilde dat er bij haar graf gesproken zou worden door den orthodoxen evangeUst, gelijk dat ook moeders eigen begeerte geweest was, terwijl de familieleden gedreigd hadden geen voet meer over zijn drempel te zullen zetten, als deze plechtigheid niet door den modernen dominé geleid werd. Het tragicomische van het geval was, dat van deze menschen die bij de kist van hun moeder zoo tegenover elkaar hadden gestaan, de eene al evenveel wist wat „orthodox", als de anderen wat „modern" is. Is het te verwonderen, dat zulke menschen, als ze later tot kalmte en nadenken komen, beide voor alles wat kerk heet even onverschillig worden?

Zoo vergiftigt de partijstrgd het leven van den mensch feitelijk van zijn geboorte af tot zijn dood toe.

En hoe wordt daardoor het heele godsdienstig leven besmet en verdorven!

Er zijn tal van plaatsen waar vroom te wezen niets anders beteekent dan te strijden voor eene of andere partij, en God te dienen wil zeggen: een hekel te hebben aan een of anderen voorganger, terwijl praten over den godsdienst in negen van de tien gevallen niets anders beteekent dan: praten over de dominé's.

In sommige gemeenten komt de bedorven atmosfeer van den partijstrijd den bezoeker al van verre tegemoet. Men ruikt het, zooals men de jeneverlucht ruikt voor de deur van een kroeg. Er is niets wat de menschen zoo slecht maakt als dat. Al wat geest en gemoed en hartelijkheid en waardeering is gaat hierbij ten onder. Laat men niet praten over den oorlog; deze oorlog is nog veel slechter dan die welke ginds op de slagvelden gevoerd wordt!

Hoe zou ik mij dus verheugen als in dezen tijd van geweld aan dien strijd een einde kon worden gemaakt!

Ik hoop f... maar ik vrees, want de Synode is een oud en stram en weifelend lichaam, waarvan alles te wachten is, behalve krachtige daden; zij is gewoon het eene jaar ja te zeggen en het andere jaar neen; terwijl ze het derde jaar vraagt: „Maar zeg me dan maar, hoe of jullie er over denken." Bovendien geloof ik, dat God een twist tegen onze kerk heeft en haar in zijn toorn tegen haar eigen confessie verpletteren wil.

Maar o, indien dit oordeel nog kon worden afgewend!

Menigmaal kijk ik er mijn eigen kinderen op aan. Over enkele jaren zullen ook zij de kerk moeten binnentreden. Zullen ze daar_ eenmaal werkelijk een Ehm, een rustplaats vinden voor het vermoeide hart, of zal ook hun leven verbitterd worden door denzeKden strijd, waardoor het leven van hun vaderen verbitterd is?

Dit voorstel van de Utrechtsche hoogleeraren doet voor mij weer een straal van hoop schijnen in de duistere toekomst der Kerk, en in het midden van mijn kleinen Ruurloschen Evangelisatiekring en in het midden van mijn eigen kinderen hef ik mijne stem op met allen die de verlossing Israels verwachten, en bid:

o Heere, wend onze gevangenis, gelijk waierstroomen in het Zuiden!

Als de Heere het zuchten zijt^er gevangenen zal gehoord hebben en Sion zal opgebouwd hebben, zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen die gansch ontbloot is en hunlieder gebed niet versmaad zal hebben,

dat zal beschreven worden voor het volgend geslacht en het volk dat geboren zal worden zal den Heere loven: Jacob zal zich verheugen en Israël zal verblijd zijn.

Het Weekblad voor de Vrijzinnige Hervormden, schrijft over

De Synode en het Utrechtsche Voorstel

het volgende:

„ Het valt ons moeilijk, over de Synode te schrijven zonder bitterheid.

Zij heeft ons ontzettend teleurgesteld. Van haar negentien stem hebbende leden hebben niet minder dan negen het voorstel der Utrechtsche hoogleeraren naar de prullemand willen verwijzen.

Hun zin hebben zij niet gekregen. Maar er is ook geen ander resultaat bereikt dan dat met tien tegen negen stemmen is besloten, instemming te betuigen met de grondgedachte van het voorstel, en het aan de ontwerpers terug te zenden met verzoek, het nader uitte werken, het te belichamen in een reglement, en dat te doen toekomen aan de Synode van het volgende jaar.

Dat het in geen geval zou gaan zonder een jaar uitstel, vreesden wij al, .toen wij vernamen, dat de meerderheid van de Commissie, welke het Voorstel had té onderzoeken, adviseerde, er een gunstig oordeel over uit te spreken, en het in zijn tegenwoordigen vorm met de toelichting te verzenden naar die kerkelijke lichamen, die over voorloopig aangenomen reglementen moeten worden gehoord.

Wij begrepen, dat dit laatste niet aanging, en ook niet wenschelijk was.

Reeds nu is gebleken, dat men zich van het denkbeeld der Utrechtsche hoogleeraren zeer ongelijke voorstellingen heeft gemaakt, en zich de nadere uitwerking ervan in reglementaire bepalingen zeer verschillend heeft gedacht.

Was het, zooals het daar ligt, de Kerk ingezonden, dan zouden allen wel schijnbaar, maar niet in werkelijkheid over hetzelfde voorstel hun oordeel hebben uitgesproken, en zouden de gezamelijke uitspraken een zeer onzuiver beeld hebben moeten geven van de stemming der Kerk.

Wij hadden dan ook gehoopt, dat de Commissie, al kon van haar geen uitwerking van alle bijzonderheden worden verlangd, toch in haar rapport de voornaamste punten nader zou hebben gepreciseerd, en zoodoende een reglement zou hebben samengesteld, dat aan het oordeel der Kerk kon worden onderworpen.

Nu zij dat niet deed, was te voorzien, dat in elk geval eerst de Synode van het volgende jaar een bepaald reglement zou kunnen aannemen.

Wij beschouwen dat jaar uitstel volstrekt niet als een kleinigheid, en zijn overtuigd, dat men het algemeen heeft vernomen met een gevoel van teleurstelling en van wrevel.

Maar.... och, wij zouden het uitstel met kalmte hebben aanvaard, als het besluit, om het gronddenkbeeld goed te keuren en er een reglementaire uitwerking I van te vragen, was genomen met een Ijlinke meerderheid.

En het is genomen met een meerderheid, die er nauwelijks een heeten mag, met tien tegen negen stemmen.

Negen stemmen tegen!

In de Synode zitten dus negen men-' schen, die den onzaligen partijstrijd maar [ willen laten voortwoekeren, en een poging, om op den grondslag der bestaande richtingen tot vreedzaam samenwonen te ' geraken, kortweg afwijzen.

Negen menschen, die zich inbeelden, i dat hun klein verstand de volstrekte ; waarheid heeft gegrepen, en die zich bo-' vendien vermeten, te eischen, dat alleen i hun opvatting in de Kerk zal worden 'geduld!

Negen menschen, die niet willen weten i van de verscheidenheid, welke God overal doet ontstaan, waar waarachtig leven is, en de harten, door Hem ongelijk geschapen. Hem zoeken en Zijn ! gemeenschap!

Negen menschen, die enkel heil zien ' in terugkeer naar het oude, en aan de godsdienstige stroomingen der laatste tijden geen waarde kunnen toekennen, die dus schijnen te meenen, dat God sedert eenige eeuwen het werk heeft gestaakt, en zich niet meer gelden doet in ! het geestelijk leven van Zijn kinderen!

Negen menschen, die zich misschien diets maken, dat zij geleid worden door ' een groot geloof, maar die intusschen de • duidelijkste blgken geven van hun klein ! geloof!

Arme Synode, die door de aanwezigheid van dat ongelukkig negental gedwongen zijt geworden, zulk een pover figuur te slaan!

Arme Kerk, die door uw ongelukkige ' Synode zoo jammerlijk wordt bestuurd, zoo j weinig wordt geleid op den weg ten leven! ! Zou van de Kerk misschien gelden, ' dat zij de Synode heeft, die zij verdient ?

Wij weigeren dat te gelooven.

Wij kunnen niet aannemen, dat van ! den nobelen geest, die de orthodoxe hoogleeraren van Utrecht bezielde, zoo bitter weinig te vinden zou zijn bij de leden der Kerk, die in hen geestverwanten en leidsHeden zien.

Bovendien maakt de in menig opzicht zonderlinge wijze, waarop de leden der e Synode worden gekozen, het lang niet onwaarschijnlijk, dat het geestelijke leven der Kerk in de Synode zeer gebrekkig wordt vertegenwoordigd.

Daarom beroepen wij ons van de Synode op de Kerk, met name op die orthodoxe hdmaten en leden, die vrede verlangen ook met andersdenkenden, en de Kerk in staat willen steUen, haar taak ten aanzien van het godsdienstig leven van geheel het volk tevervuUen.

Laten zq hun stem verheffen, om duidelijk uit te spreken, dat zij een modus vivendi noodzakelijk achten, en daarom den voorgestelden, die zooveel goeds inhoudt, ingevoerd wenschen te zien!

Al staat het met de zaak na de treurige houding der Synode vrij droevig, zij is nog niet verloren.

En daarom geven wij natuurlijk den moed niet op.

Dachten de vrqzinnigen alleen aan partijbelangen, dan zou het aangewezen zijn, de houding der negen Synodeleden te gebruiken als propagandamiddel.

Zy zou er bizonder geschikt voor zgn. „Zoo is nu de orthodoxie, zoo weinig verlangend naar vrede, zoo onverzoenlijk, zoo dogmatisch, zoo strijdig met de prediking van Jezus", zou men den volke kunnen voorhouden, om allen op tö wekken, zich van de orthodoxie af te wenden-en hun vertrouwen te schenken aan de vrijzinnigen, die eensgezind instemden met het voorstel, dat toch afkomstig was van een Commissie, die maar één vrijzinig hd en vijf orthodoxe leden telde.

Wij mogen echter aldus niet optreden.

De Kerk staat thans naar ons oordeel op een tweesprong, en de richting, die zij inslaat, is beshssend voor haar toekomst.

Wij moeten alle krachten inspannen, om haar te bewegen, den goeden weg te kiezen, en wij moeten daarom trachten in te werken op de publieke opinie vooral onder orthodoxen.

Wij moeten daartoe zeker ook hekelen de houding van het negental Synodeleden, maar wij moeten vooral een beroep doen op vredelievende neigingen en verdraagzame gevoelens, en daarom het gedrag der Utrechtsche hoogleeraren aan anderen ten voorbeeld stellen.

Op het negental heeft dat voorbeeld blijkbaar niet den minsten indruk gemaakt. In elk geval hebben zij zich anders aan dien indruk terstond weer onttrokken.

Wij kunnen echter niet aannemen, vooral niet, wanneer de Utrechtsche hoogleeraren ook zelf voor hun voorstel propaganda gaan maken, dat hun voorbeeld de breede scharen der leden onverschillig zal laten.

Wordt er goed gewerkt, zoodat bekendheid met het voorstel allerwege doordringt, dan achten wij het lang niet onmogelijk, dat zich in de Kerk een publieke opinie vormt, die aanneming van den modus vivendi gebiedend eischt.

Daarom zeggen wij : aan het werk!

In, „Oude Paden" lezen we nog over

don stand van zaken

het volgende stukske:

Die stand van zaken is dus op 't oogenbhk zóó, dat het Modus Vivendi-voorstel het volgend jaar wederom op de synodale tafel zal komen, maar dan in reglementairen vorm. Hiermede is in 't minst niet gezegd, dat het alsdan ook een meerderheid zal vinden. Immers hebben onderscheiden leden, die vóór stemden, nadrukkelijk verklaard dat zij niet j buitengewoon met het voorstel waren ingenomen. Zoo voelde Ds. Schrieke zich zeer tot het principieele standpunt van Prof. Aalders aangetrokken. Hij kan zich steeds niet goed begrijpen, hoe de Utrechtsche hoogleeraren die tot rechts behooren, ' met dezen modus-vivendi algeheel hebben kunnen instemmen. Hij zelf had echter niet den moed dit concept te verwerpen, maar was van oordeel dat de kerk er over gehoord moet worden. Mocht het inderdaad blijken, dat er principieele bezwaren tegen zijn, dan zou hij er even zeker tegenstemmen als hij er nu voor is het de kerk ter beoordeeling in te zenden. Zeker is, naar onze meening, dat het woord van Prof. Aalders, die zoowel bij de etischen als bij de confessioneelen gezag heeft, velen tot ernstig nadenken zal stemmen. Men behoeft nog niet mede te gaan met de N. R. Ct., die acht dat de Modus-Vivendi ten doode opgeschreven is. Maar wel is reeds duidelijk geworden, dat de kans op aanneming niet bijster groot is. En wij verrnoeden, dat, als de kerk straks tot spreken geroepen wordt, de oppositie veel en veel sterker zal blijken dan de sympathie, die, zal een maatregel als deze ooit doorgevoerd worden, schier algemeen behoort te zijn.

Prof. Bruining schrijft in de Hervorming, dat er van den modus vivendi wel niets zal komen. Heuglijk vindt hij het, dat rechtsche mannen als de hoogleeraren Visscher, van Leeuwen en van Veen van zoo ruime opvattingen blijk hebben gegeven. Evenwel hun voorstel dat gemeentekerken zeK de voorschriften ter aanneming van nieuwe leden kunnen vaststellen, behoudens art. 38 en 39 van het R. G. O., acht hij bedenkelijk. In de genoemde artikelen toch wordt geëischt, dat "de leden gedoopt zijn en belijdenis, verklaring en belofte afleggen, in geest en hoofdzaak met het geformuleerde overeenkomende.

„Volgens dit ontwerp, " vervolgt prof. Bruining, „is in de gereorganiseerde kerk geene plaats voor wie in de oude christelijke sacramenten nog slechts zien symbolische handelingen, van waarde voor wie, maar ook enkel voor wie daarvan godsdienstige stichting ontvangen; geene plaats desgelijks voor wie van oordeel zgn, dat de kerk, als godsdienstige vereeniging, van wie zij als leden aanneemt enkel heeft te eischen, enkel mag eischen, verlangen om in haar kring versterking van geloofsleven te vinden en naar vermogen daaraan bij anderen mede te werken. Maar daarom acht ik het in hooge mate bedenkelijk, dat van Hnks niet terstond bij het bekend worden van dit voorstel op dit punt de aandacht is gevestigd; niet terstond beslist is uitgesproken, dat de hier voorgestelde modus vivendi, tenzij op dit punt pricipieel gewijzigd, voor ons geen waarde heeft. Door integendeel te spreken, alsof het hier voorgestelde, mits slechts eerlijk en op milde wijze toegepast, door ons als de weg tot een eervoUen en gewenschten vrede is te begroeten, heeft de linkerzqde metterdaad, meen ik, het moderne beginsel prijsgegeven voor wat in den jongsten tijd, onder de leus van 'algemeen vrgzinnig' het modernisme onder ons poogt te ondermijnen."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Modus-vivendi-stemmen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's