Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Belijdenis.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Art. 16d. ... in Jezus Christus, onzen Heere, zonder eenige aanmerking hunner werken.

LXVI.

Ook onder de belijders der Gereformeerde Confessie bestaat, wat het stuk van Gods eeuwige verkiezing betreft, eenig verschil van opvatting. Dat verschil raakt niet de reden waarom God Zijn volk heeft uitverkoren. Wat die oorzaak betreft toch staat al wie Gereformeerd denkt en leeft eenparig tegenover alle Pelagianisme of Remonstrantisme, volgens w^lke de diepste oorzaak der verkiezing niet in God, maar of geheel óf gedeeltelijk in den mensch te vinden zou zijn. Evenmin raakt dat verschil de eeuwigheid der verkiezing. Integendeel, dat de verkiezing niet pas na de schepping opkwam, maar reeds van voor de grondlegging der wereld bestaat, ook daarin stemmen alle belijders der Gereformeerde Waarheid met elkaar overeen, Het punt waarin zij het echter niet met elkander eens zijn betreft de voorwerpen der verkiezing. Als hoedanig heeft de Heere nl. Zijn volk in de uitverkiezing aangemerkt? Heeft de Heere de Zijnen aangemerkt als zondaren die reeds ge vallen waren of als menschen die nog vallen moesten? Zg die het eerste voor staan, die dus gelooven dat God Zijn volk uitverkoor toen Hij hen reeds als gevallenen voor zich zag liggen, worden in den regel Infralapsarii, d.w.z. Beneden' valdrijvers genoemd, terwijl zij die voorstanders zijn van het andere gevoelen die dus gelooven dat God Zijn volk uit verkoor toen Hij zag dat zij nog vallen moesten, in den regel Supralapsarii, d.w.z. Bovenvaldrijvers geheeten worden. Opl het eerste standpunt heeft God nl. Zijn volk uitverkoren beneden den val, als reeds gevallen zijnde, en op het tweede standpunt heeft God Zijn volk uitverkoren boven den val, als nog zullende vallen. ^_

Nu zijn deze beide voorstellingen m de oude Gereformeerde Kerk altoos naast elkander erkend. De meerderheid van de Synode van Dordrecht was voor het Infralapsarisch gevoelen. Vandaar dat onze Belijdenisschriften ook een Infralapsarischen geest ademen en dat met name ook art. 16 dat doet, doordat 't geheele geslacht Adams in verderfenis en ondergang zijnde, daarin voorgesteld wordt.

Maar dat nam niet weg dat sommigen hunner in navolging van Oalvijn het Supralapsarisch gevoelen verdedigd hebben zonder dat zij door de Infralapsariërs daarin bemoeilijkt zijn. Nu heeft men zich voor beide opvattingen op de Heilige Schrift beroepen en inderdaad schijnt er; dan ook voor beiden eenige grond van bestaan aanwezig te zijn, evenals ook; | beide stelsels door bezwaren worden! gedrukt.

Voor het Infralapsarisme beroept men^i; zich op die plaatsen der Schrift waar delverkiezing en verwerping voorgesteld! worden in verband met Gods barmhar-i tigheid en rechtvaardigheid. B.v. als in* Rom. 9 : 15 herinnerd wordt aan wat de' ; Heere tot Mozes gezegd had: Ik zal Mij ontfermen diens Ik Mij ontferm en zali: armhartig zijn dien Ik barmhartig ben", en als daar dan deze conclusie uit afge-; ; leid wordt: zoo is het dan niet desgenenj; ' die wil, noch desgenen die loopt, maar| des ontfermenden Gods", of als in Éf. 1:6; : ezegd wordt dat de Heere Zgn volk heeft uitverkoren „tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welken Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde", dan meent het Infralapsarisme daaruit te mogen afleiden dat de Heere in Zijüj; eeuwig raadsbesluit besloten heeft den pi mensch zoo te scheppen dat hij zou kun-: en vallen en dat Hij eerst daarna, toeul: ij naar Zijn goddelijke voorwetenschap^ de gevallen menschheid voor zich zag, [ uit die verloren menschheid een zekei|? aantal naar Zijne barmhartigheid uitver-| koor om zalig te worden, terwijl Hij de" anderen een prooi liet big ven van heti eeuwig verderf.

Voor het Supralapsarisme echter be roept men zich op die plaatsen waar dej verkiezing en verwerping voorgesteld worden in verband met Gods absolute souvereiniteit. B.v. als in Rom. 9:17 herinnerd wordt aan wat de Schrift zegt tot Farao: hiertoe heb Ik u verwekt, opdat Ik in u mijn kracht bewijzen zoude" en r wanneer in dat verband de apostel wijstij. in navolging van Jes. 45 : 9 en Jer. 18 : 6, i op het voorbeeld van den pottebakker, } zeggende: heeft de pottebakker geen macht over het leem om uit denzelfden klomp te maken het eene vat ter eere en het andere ter oneere", dan meent het Supralapsarisme daaruit te mogen afleiden dat de verkiezing Gods, zelfs met' inbegrip van den val, eenig en alleen rust in Gods vrijmachtig welbehagen. Op dit standpunt zou het dus niet zóó zijn dat Gods kinderen in hun schepping; eigenlijk nog niet uitverkoren waren en eerst na hun val voorwerpen van de verkiezing geworden zouden zijn. Neen, zegt de Supralapsariër, ook in hun schepping zijn Gods kinderen reeds de voorwerpen van Gods eeuwige liefde geweest, ! en zoo heeft de Heere dus besloten om ze door hun val heen die zaligheid te doen beërven die Hij van eeuwigheid voor hen had weggelegd.

Nu kan het niet ontkend dat in het Supralapsarisch stelsel de val een der schakels van het goddelijk raadsbesluit is; en natuurlijk heeft het Infralapsarisme recht om te waarschuwen tegen: het maken van God tot auteur van de zonde. Maar evenmin kan het ontkend dat in het Infralapsarisch stelsel het slechts een verplaatsen van deze moei-f lijkheid is. Immers volgens het Infralap-f sarisme heeft God dan toch in ieder geva' de zonde vooruit geweten, vooruit zien aankomen; en daarom kan aan den Infralapsariër de nooit door iemand te beantwoorden vraag voorgelegd worden: maar waarom heeft God, die toch almachtig was, dan de zonde niet belet? Het Supra-

lapsarisme heeft dus recht om te waarschuwen tegen het stelsel dat God de zonde toelaat zonder ze te kunnen verhinderen. Diensvolgens zou God dus iets geweten hebben wat Hij te voren niet had bepaald.

Nu ligt, naar het ons voorkomt, de waarheid, hier in het midden. Voorop dient daarbij gesteld te worden dat de samenhang tusschen het eeuwig Raadsbesluit Gods en den zondeval voor ons een verborgenheid is en dat voor de begrippen van ons eindig verstand ook wel blijven zal. Daar is niemand die er ten slotte een verklaring van kan geven dat het aan de ééne zijde volkomen waar is dat de mensch eenig en alleen door eigen schuld verloren zal gaan, terwijl het aan den anderen kant even waaris dat de mensch eenig en alleen door Gods werk behouden kan worden.

Dit mysterie, dat toch ook door geen van beide stelsels wordt opgelost, kan dus bij de beoordeeling zoowel van Supraals van Infra-lapsarisme buiten bespreking blijven. En als gij nu afgezien hiervan de beide opvattingen van Gods verkiezing toetst aan den eenig waren toetssteen die ons in het Woord des Heeren gegeven is, dan is er eenerzijds iets te zeggen voor de leer der Infralapsariërs. Immers uit het oogpunt van Gods barmhartigheid en genade kunnen we zeggen dat de Heere over den reeds gevallen zondaar in ontferming is bewogen geweest. Maar aangezien de deugden van Gods heilig Wezen niet van elkander te scheiden zijn, staat met die barmhartigheid des Heeren Zijn absolute vrijmacht in het aliernauwste verband; en als gij nu de verkiezing uit het oogpunt van die vrijmacht de^ Heeren beschouwt, die in God van Zijn genade en barmhartigheid onmogelijk gescheiden kan worden, dan is er veel te zeggen voor het Supralapsarisme, dat de Heere n.l. toen Hij Zijn volk uitverkoor hen gezien heeft als nog zullende vallen. Wie dus de uitverkiezing infralapsarisch opvat heeft geen onjuiste opvatting van dit besluit, maar wie de supralapsarische gedachte toegedaan is, gaat nog een schrede terug en peilt het besluit van Gods verkiezende liefde zóó diep als hem dat maar eenigszins mogelijk is. Alleen wie tot het Supralapsarisme teruggaat komt uit met het bekende woord van Mal. 1:2 waaraan de apostel Paulus ons in Rom. 9:11—13 op deze wijze herinnert: want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods dat naar de verkiezing is vastbleve, niet uit de werken, maar uit den roepende, zoo werd tot haar gezegd: e meerdere zal den mindere dienen; gelijk geschreven is: Jacob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat."

Maar al is nu eenerzijds uit het oogpunt van Gods barmhartigheid het Infralapsarisme te verdedigen en anderzijds uit het oogpunt van Gods absolute souvereiniteithet Supralapsarisme, zoo komen beide opvattingen toch hierin met elkander overeen dat volgens beiden alle reden waarom God Zijn volk uitverkoor buiten den mensch en in den Heere ligt. De werken komen dan ook in het stuk der verkiezing niet in eenige aanmerking, of het moest zijn in dien zin dat zij steeds de vruchten van een oprecht geloof en van een waarachtige bekeering zijn.

Doch als verdienende oorzaak tellen zij ganschelijk niet mee. Toch zou daar van een uitverkiezing geen sprake hebben kunnen zijn indien het niet was dat er één Werk was op grond waarvan ook in het besluit der verkiezing. God de zaligheid voor Zijn volk en Zijn volk voor de zaligheid had bestemd. Dat werk nu was het werk van Christus. Niet dat dat werk als grond der verkiezing mag worden aangemerkt. De grond ligt alleen in Gods vrij en souverein welbehagen.

Maar toch, omdat het de verkiezing is van een volk dat reeds zondaar was of in ieder geval toch zondaar zou worden, kon de persoon en het werk van den Middelaar niet in de verkiezing des Heeren gemist worden. Vandaar dat er ook telkens in de Heilige Schrift de nadruk op valt dat alle uitverkiezing een verkiezing in Christus is. In Efeze 1:4 en 5 worden we daar bijzonder op gewezen als de apostel zegt: Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem van de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; die ons te voren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Ohristus in zichzelven, naar het welbehagen van Zijnen Wil."

Uit die woorden blijkt genoegzaam dat Christus de uitverkorene Gods bg uitnemendheid is; niet in dien zin dat Hij, zij het dan ook als de eerste en voornaamste op één lijn met de andere uitverkorenen zou staan, maar wel in dien zin dat Ohristus het Hoofd is van het lichaam der uitverkorenen, die als zoodanig allen in Hem begrepen zijn. Of wilt ge een ander beeld? Stel u dan al de uitverkorenen saam voor als een wijdvertakte boom.

Alles wat aan zulk een boom is, is opgekomen uit den wortel. Met dien wortel staat het gansche leven van zulk een boom in het aliernauwste verband. Het kan daar zelfs niet van gescheiden worden. Welnu, zoo staat ook het leven van gansch Gods uitverkoren volk in het aliernauwste verband met Ohristus, die in Gods Woord zelf als een Wortel, n.l. als een Wortel in een dorre aarde wordt voorgesteld. Van dien Wortel kan geen enkele van Gods uitverkorenen ook maar één oogenblik los gedacht worden.

Immers zonder dien Wortel zou hij er als uitverkorene niet zqn. Juist door met dien Wortel in gemeenschap te staan is hij die hij is. Zoo nu kan dus van alle uitverkorenen gezegd worden dat zij zonder eenige aanmerking hunner werken zijn uitverkoren in hunnen Wortel, n.l. in Jezus Christus hunnen Heere; en zoo kan het ook door ieder van Gods uitverkorenen met het oog op dien Wortel, of wilt ge, met het oog op het Hoofd Christus, gezongen:

Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen Door U, door U alléén, om 't eeuwig welbehagen.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Onze Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's