Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

14 minuten leestijd

En zij noemde het jongsken Ikabod, zeggende: e eere is weggevoerd uit Israël! I Sam. 4 : 21a,

Ikabod.

Het was in de dagen van den Hoogepriesier Eli, in den tqd der richteren.

De Heere had keer op keer Zijn machtigen arm getoond in de bescherming van Zijn volk tegen de invallen der omliggende volksstammen. Benauwde tgden waren er geweest. Evenals eene zaag is in de hand van hem die ze trekt, zoo was het eene volk na het andere in de hand des Heeren geweest om'Israël te tuchtigen. Maar de' Heere sloeg niet uit lust tot plagen. Hij zond Zijn knechten, de richteren, en heerlijke uitkomst, ongedachte redding werd gebracht.

Niets wordt echter, door den mensch spoediger vergeten dan de hulpe Gods en tot niets is de mensch meer geneigd dan om voort te gaan in eigen kracht.

Zie het aan' de Israëlieten! Het groote verlies dat Simson in zijn sterven den vijand heeft aangedaan, was waarschijnlijk voor de Israëlieten eene aanmoediging om nu uit zich zelf een aanval op de Filistijnen te wagen. Wg lezen niets van den nood die hen daartoe drong. Maar voQr hun overmoed werden zij rasch gestraft. Met een groote nederlaag werden zij teruggeslagen. Hadden zij zich thans maar voor den Heere verootmoedigd en hun eerzucht betreurd! Zij zouden ondervonden hebben dat Hij hun, die Hém in geest en in waarheid aanbidden, Zijn hulp niet onthoudt.

In geest èn in waarheid!

Maar ach! zij riepen om de arke Gods m het leger. Dfe zou de overwinning ? even. Alsof in een zondigen weg het symbool van 's Heeren tegenwoordigheid hun de nabijheid des Heeren zelf kon verzekeren. De mensch zoekt zijn zonde te bedekken met een vorm van godsdienst, waaraan het wezen ontbreekt.

Hofni en Pinehas, de zonen van Eli, aan alle tucht ontwend, ook aan de tucht des heiligdopis, brachten de ark en sterkten het volk in hun ijdel vertrouwen, maar ook in hun ijdele vreugde. Toen de ark in de legerscharen der Israëlieten kwam, ging er een gejuich op, zoodat de aarde dreunde. Maar het was slechts een holle blijdschap, een jubel om den vorm, een vreugde zonder geest en waarheid. Hét juichen zou spoedig veranderen in een weeklage De Filistijnen streden nu met dubbele woede en taaie volharding. Zij dachten: dé God Israels is in het midden der. Zijnen. En zoo werd het ijdel vertoon der Israëlieten hun dubbel nadeelig. Israël werd verslagen. ^)ertig duizend mannen lieten het leven op het slagveld. Rouw en smart spreidden hun vale vlerken uit over menig huis. Ook over het huis van EU. Hofni en Pinehas lieten het leven in den strijd. Maar wat nog erger was zij hadden in hun dood schande over den Tabernakel Gods gebracht en daardoor over gansch Israël. De ark werd buit gemaakt en ^.door de handen der onbesnedenen weggedtagen.

Simson had in zijn sterven Israël groot gemaakt. Maar zij hebben stervende hun volk met smaad en schimp beladen.

Zie, snel loopt daar een bode, een Benjaminiet, naar Silo, met gescheurde kleederen en er was aarde op zijn hoofd. De oude Eli, de acht en negentigjarige grysaard, kon het in zijn huis noch in den ledigen tabernakel houden. Met een sidderend hart van wege de arke.Gods zat hij op een stoel, aan de zijde van den weg, uitziende. Wat is er ? zoo vraagt hij aan den snellen looper; De eene droeve tijding na de andere komt uit den mond van den hijgenden bode. Israël is verslagen! Eli hoorde het met smart. Uwe zonen zijn gevallen! Eli's. smart werd verdubbeld. Ook is de ark Gods genomen !.... Dé, t was te veel. In onmacht valt hij van zijn zetel en sterft, vol sprakelooze smart.

Hiermede is het leed over Eli's huis nog niet ten einde. Het geldt de vrouw van Pinehas. Droevig is haar omstandigheid. Plotseling weduwe, is zij in den tijd dat zi^ baren zoude. Door den schrik wordt hai-e ure verhaast. Het zal ook haar stervensure wezen. Als zig het jongsken ter wereld heeft gebracht, willen de vrouwen haar troosten, omdat haar een zoon geboren is. Maar zij is eene ongetrooste. En van hare stervende lippen vloeit nog alleen de naam van' het wichtje, dat van zqn geboorte af aan wees werd. , Ikabod: de eere is weg."

Al het leed van deze stervende weduwe, die moeder werd, vloeide saê, m in de smart over de wegvoering van de ark.'

Niet dat zij 'den smaad van Israël op dit kindeke wilde leggen. Maar wel vertolkte deze naam Israels toestand. Niet: de zegen is weg of het heil isgevlpden, maar de eer is weg. En door den mond van deze stervende kwam een woord van den levenden God. En ieder die het jonsgken zou noemen bij zijn naam, droeg dat woord van de stervende lippen af de wereld in, het bondsvolk van God tot een verwijt en tot een oordeel. Zoolang als het leven van dien mensch, zoo droef begonnen, geduurd heeft, zoolang klonk ook de sprake Gods: Israël heeft zich met schande overladen.

Maar was het dan van zulk eene ingrijpende beteekenis dat de ark in der Filistqnen hand was ? Laat ons niet ver-, geten dat zij het teeken van Gods nabijheid was. Zij had een pad gemaakt door de Jordaan; zij was vooruitgedragen rondom Jericho's muren. Tusschen hare Cherubim woonde de Heere. God sprak steeds door haar Israël zichtbaar toe: Ik ben met ulieden. Ik bescherm u in nood en behoed u in gevaren.... Maar ? óó zeker ^Is nu die ark werd weggevoerd door de Filistgnen, heeft God ook zichtbaar verkondigd : gij hebt Mij verlaten en Mijne wegen verècht.

Die wegvoering was een oordeel over Israels zonde, een bitter verwijt over hun ongerechtigheid, dat herhaald werd toen zij, die het levenslicht aan een knaapje gaf, zelve het leven verliet.

Ikabod, de eer is weg. Het is toch geen kleine zaak als het gezegende volk zich van de Zegenader afkeert. Beweldadigd was het, van geslacht tot geslacht, van eeuw tot eeuw. De Heere had aan dat volk Zijn rechten en Zijn wetten bekend gemaakt, Zijn dienst in hun midden onderhouden. Zij waren het volk Zijner weide, de schapen Zijner hand. Maar is het dan géén schandn jvlsdat volk zich van Hem afwendt? Overlaadt het zich zelf dan niet met oneer ? .... Als iemand in het aangezicht slaat dengene die Steeds dat aangezicht tot hem wenddo, schendt hij toch zichzelf, bezoedelt hij toch zijn eigen naam ?

Een zoon die zijn moeder slaat. Wij gruwen er van. Een kind dat zijn vader bespot, 't Is schandelijk om te zeggen. Zoo was het met Israels zonde. Al was er geen straf aan verbonden, Israels ongerechtigheid op zich zelf was een gruwel. En eene in smart stervende weet over dat volk niet anders te zeggen dan Ikabod, de eere is weg.

Wat Israël als bondsvolk misdeed, is de openbaring van de zonde van elk menschenhart. Met hartelijke instemming haalde een christen-prediker op den Areopagus het woord der heidenen aan: wij zijn van Gods geslacht. Zelfs het heidendom, hoe blind ook en verdwaasd door de zonde, heeft nog een vonkske van het oorspronkelijke lioht, waarin de mensch zich eertijds baadde en erkent bij dit flauwe schijnsel nog onze verheven afkomst. Maar veel sterker brandt de lamp van Gods Woord. De Schrift spreekt onomwonden van 's menschen hoogen adel. Het ongeloof dezer wereld wil wel bewijzen dat de mensch uit de lagere schepping is voortgekomen en door gestadige ontwikkeling is gerezen. Maar 's Heeren verkondiging is anders, als zij ons zegt dat wij in zeer bij zonderen zin uit Hem zijn, met de kostelijkste gaven versierd, onbeneveld van blik, rechtvaardig van wil, heilig van begeerte. Wij zijn van Gods geslacht.

Wg hebben van Hem een kroon ontvangen! Maar waar is dat vorstelijk tooisel ? ' Een helder licht doorstraalde den mensch. Maar waar is zijn schijnsel gebleven ?

De' kroon is verdwenen, de glans is uitgedoofd. De verdorvenheid der zonde heeft hpel 's menschen bestaan aangetast.

Was dit nu maar een oorzaak van droefheid en rouw! Was dit den mensch nu maar een plaag, , een zielepijniging I Ware er maar een verbroken hart, een gebed naar omhoog, een heimwee naar Jeruzalem* dafc)óven is, een dorsten naar God, zooalseen hert schreeuwt naar de waterstroomen, ér ware dan een bewijs dat, de mensch de brieven, die van zqn adel getuigden, nog krampachtig vastklemde, al kon hij er niet meer aan beantwoorden. Maar ook dit is er niet. Zoodat wij voor het feit staan dat de mensch zijn kroon heeft verloren en haar nog heden met voeten treedt. Dezelfde prediker van den Areopagus zegt ervan dat 's menschen heerlijkheid is in. zijn schande. Er is een ijzige kalmte, een jammerlijke koelheid in een leven zonder God. Een wandelen naar het goeddunken van eigen hart, alsof het niet anders behoorde; een storeloos koesteren van een zondig leven, alsof het zóó alleen wezen moest. „Ikabod, de eere is weg!" Deze naam past dan wel voor elk menschenkind.

• De zonde staat in het teeken der schande, omdat zij bedreven wordt tegenover Hem, uit Wien wij het leven hebben en alle weldadigheid. Dit klemt des te meer als wij gedenken aande bijzondere zegeningen die de Heere bewijst aan menigeen, aan menig volk.

Het is niet te ontkennen dat ons vaderland juist in den strijd voor de Waarheid Qéds zijn onafhankelijkheid en vrijheid heeft verkregen. Ons volk is met Gods Woord opgekomen en gegroeid. Maar als dan hoe langer hoe meer zich de vervreemding vau de oude paden zich openbaart, een zucht om de eeuwige beginselen buiten rekening te laten, dan zullen zeker de jammerlijke gevolgen hiervan niet uitblijven. Maar afgezien van dit laatste, is het een schande op zich zelf. Wij kunnen liiet eeren den zoon die zijn vader smaadt. Ikabod, moet dan ook over zulk een streven uitgeroepen.

Als zonder de minste ingehoudenheid in een christenland de kerkklokken worden-omgesmolten tot kanonnen, en den raad gegeven wordt, zooals kortgeleden geschiedde, ook de avondmaalsstellen voor oorlogsdoeleinden om te zetten, dan ! weet men misschien niet dat dit precies het tegenovergestelde is van wat des' profeten mond verkondde, dat n.l. de zwaarden zullen worden tot spaden, de spiezen tot sikkelen. Maar het feit op zich zelfs taat in het teeken der schande voor een christen-natie en het is een bewijs hoe dé tegenwoordige wereld-oorlog niet alleen verwoesting brengt in menschenlevens en 's menschen goed, maar ook in veler godsdienstig besef.

Als de zendelingen uit de, met elkander oorlogvoerende volken door wederzijdsche regeering worden bemoeilijkt in hun zielenreddenden arbeid, zullen de gevolgen daarvan niet uitblijven. Maar de zaak zelve strekt de volken, die den zegen der Hervorming rgkelijk hebben ontvangen, tot oneer. Ikabod, de eer is weg, moet ook hiervan worden gezegd.

Zoo zijn de voorbeelden te vermenigvuldigen die het ons bewijzen dat de zonde om haar zelve een sinaad over den mensch werpt.

Maar wilt gij, o mensch, de eerloosheid der zonde op het nauwkeurigst peilen, gedenk dan aan den met doornen gekroonden Spotkoning, den Heere Jezus Christus. Ja, Zijn lijden was nameloos groot; de gevolgen die de zonde met zich sleepte, wórden in den Man van Smarten openbaar; maar wat Hem vooral drukte was het leed der schande. Men heeft Hem gesmaad op de meest ergerlijke wijze. Op het aangezicht is Hij geslagen.

Dóór spuwen heéff men Hém verontrei-" nigd. Het smaadkleed moest Hij dragen. Aan het schandelijk vloekhout stierf Hij.

Zij is veeleer een schande dan een schade. Ikabod, de eere is wég, klinkt van ^i Golgotha de wereld door. Maar niet minder zegt ons het Evangelie 'des Kruises dat God genade en eere geeft.

Deze schande moest Hij dragen, als Plaatsbekleeder voor Zijn Gemeente. Maar dan gaat in het bijzonder van dat Kruis de sprake uit over het karakter der zonde.

De verloren zoon in de gelijkenis neemt wel in overweging de gevolgen van zijn boos gedrag, als hij bedenkt hoe hjjj het vroeger goed had en du slecht, maar als hij zijn vader nadert, begint h^ zich''zelf niet te beklagen. Uit zijn droeve ziel vloeit de belijdenis: ik ben niet waardig uw kind genaamd te worden. Maar zie, dan neemt de vader de schande weg, laat hem aandoen het beste kleed, een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten. Hij, die over zijn, • onwaardigheid klaagt, wordt in eere hersteld.

Het is dan ook waarliijk wel noodig dat de mensch ophoudt een hoogen dunk van zich zelf te hebben, wil hij zijn toevlucht nemen tot Hem die met schande werd overla/ien.

De mensch is niet rasch genegen om als een verloren zoon over zijn onwaardigheid te klagen. Er is een streven in hem om zichzelf met eere te overladen, ook op den weg ter zaligheid, om het beste kleed zich aan te doen vóór dat hij tot' den Vader komt. Als hij zich met zgn deugden niet meer tooien kan, wil hij zich om andere redenen nog de lauweren omhangen. Hij wil wél hebben de eere van een biddende, den lof van een bekommerde, de hulde van een kloppende. Inderdaad, de mensch loopt steeds groot gevaar hoog van hart te wezen om hjet geestelijk goed dat hij ontvangen heeft. Het ligt in zijn natuur om als God te wezen, het schepsel te eeren boven den Schepper, de gaven boven den Geyer.

En toch zal de mensch op de laagste plaats moeten gaan zitten, indien God tot hem zal zeggen: vriend, ga hooger op. In zekeren zin is het waar dat de woorden : „Ikabod, de eere is weg", moeten komen uit den mond van een stervende. Wij bedoelen het afsterven van den ouden mensch. Dan is daar een droefheid die met mishagen hand aan hand gaat, een zelfverachting waardoor men zich verfoeit en berouw heeft in stof en asch. Dit laatste doet ons denken aan Job, die vele rampen kende, maar die in het einde der beproeving zich met schaamte voor zijn Maker nederboog. Dit geschiedt wanneer wij de zonde om haar zelf beweenen, wanneer de aandacht veel meer gespannen wordt op hetgeen dat is, dan op wat komen zal, meer op wat heden in ons binnenste is, dan op de omstandigheden. De zelf-aanklacht gaat dan heerschen in onze ziel. , 'k Heb tegen U, ja U alleen, misdreven" is dan de klacht dér verootmoediging die ons in beslag neemt. Heel ons leven wordt dan één aaneengeschakelde schande voor God. Ikabod, komt uit den mond van een stervende.

Maar dan weet de Heere zulke eerloozen te maken tot vaten der eere.

Geen huurlingen zullen zij wezen, maar kinderen. Geen slaven, maar vrijen!

Reeds de wijze waarop God denmensch tot de zaligheid leidt, zegt ons dit. Hij doét dit toch in den weg van het genadeverbond. Niemand maakt toch een verbond met slaven. Ja, waarliijk, dat God in Christus het verbond heeft opgericht, spreekt ons van de eere der begenadigde Gemeente.

Maar ook verder! De eere van Jezus Christus is ook de eere der Kerk. Wanneer toch de Plaatsbekleeder verheerlijkt is aan Gods Rechterhand, heeft toch die Gemeente, hoe veracht zij. ook is in deze wereld, haar Vertegenwoordiger aan het hof der hoven. De eere is hersteld! Ja, dat mag gezegd nu Christus het Heilige der Heiligen is binnengetreden.

Eenigermate ontvangt Gods kind, als vrucht uit Christus, eere hier op aarde. Wanneer de kinderen dezer wereld de geloovigen bespieden, om iets in hun levenswandel te vinden waardoor zij met luider stem hen zouden aanklagen voor de rechtbank der menschen, dan toonen zij wel hun haat tegenover de volgelingen van den Christus, maar huns ondanks eeren zij degenen die zij haten, verwachtende den eerbaren levensloop dergenen die den Heere vreezen.

Maar in het eind zal de arme Lazarus gedragen worden in Abrahams schoot. En het gesmade volk zal dan in glorie wandelen. De Gemeente Gods zal dan voor aller oog ontvangen de eere, die reeds thans haar Hoofd bezit.

Straks leidt men haar in staatsie [uit haar woning, In kleeding, rijk gestikt, tot [haren Koning.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's