Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit den Schat des Bijbels.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den Schat des Bijbels.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De val. (1)

Wij zijn van Gods geslacht. Wij zijn Koningskinderen.

Zóo heeft de Heere den mensch geschapen, We lezen toch: , EnGodzeide: laat ons menschen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis. En God schiep den mensch naar Zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze."

Van tweeërlei schepping ten opzichte van den mensch, .appals de nieuwere wetenschap wel heeft willen voorstellen, willen we niet weten. Men zegt dan, dat vóór de schepping van Adam en Eva andere menschen geleefd hebben. Menschen uit den oertijd. Omdat men dan ook beweert dat de aarde wel 100, 000 jaar oud moet zijn! En de schepping van Adam en Eva is dan eigenlijk de schepping van een afzonderlijk volk, het volk der Joden. Zóo krijgen we dus praeadamieten, dat wil zeggen: een menschen geslacht, dat veel, véél ouder is dan het menschenpaar waarvan Gen. 2 ons bericht geeft. Maar we behoeven zeker niet te zeggen, dat zulks voor ons, op grond van Gods Woord, onaannemelijk is..

't Is dan* ook zuiver een veronderstellin der wetenschap, welke het met Gods Woord "niet goed vinden kan. Men zit met eene aannemelijke verklaring van de verschillende aardlagen, met de verschillende menschenrassen enz. En dan gaat men allerlei veronderstellingen maken, waaraan men gaarne geloof hecht, terwijl men geregeld weigert ona geloof te hechten aan Gods Woord en belijdenis te doen omtrent den almachtigen God, die alles met wondere majesteit en wijsheid heeft voortgebracht en sinds bestuurt. Dat is verkeerd van de wetenschap. Want heeft de wetenschap alles na te speuren en hare kennis te vermeerderen, zij heeft ook wel degelijk te vragen naar geestelijke oorzaken, waarover het Woord licht geeft.

Waar het eerste Tnenschenpaar ge woond hesft?

, De Schrift zegt: Ook had de HEERE God eenen hof geplant in Eden, tegen het Oosten en Hij stelde aldaar den mensch, dien Hij geformeerd had" (Gen. 2:8). Van de plaats, waar het Paradijs gelegen was, weten we niets. De Heilige Geest heeft dat in Gods Woord niet te kennen gegeven, naar goddelijk-wijze redenen alzoo handelend. Die plaats op zichzelf zou ons toch niet kunnen batf-n. En daarpm heeft de Heere haar ook maar toegesloten en voor ons verborgen. Men heeft wel gezegd, dat het in lager-Babylonie lag. Volgens anderen moet de plaats gezocht worden in Armenië; ook zijn er wel die Azië, Europa, Afrika aanwijzen; ja er wordt zelfs een weggezonken eiland Lemusie, tusschen - Afrika en Australië genoemd, 't, Meest wordt gedacht aan Azië en dan misschien wel in Mesopotamie of bij de Perzische Golf. We zullen ons daar niet verder mee inlaten. Maar met de Modernen heel de Paradijs-geschiedenis een sage of sprookje te noemen, doen we niet. Integendeel. Wat ons in Genesis 2 aangaande het Paradijs beschreven staat, is werkelijk alzoo geschied.

In het Paradijs op aarde lag het eindpunt niet. De hof van Eden was slechts het voorportaal van de eeuwigeheerlijkheid. Wat nu was, zou voorbijgaan en dén zou de eeuwigheid aanbreken, 't Was het voorportaal van het huis, dat de Heere eeuwig hierboven den mensch had toegezegd. En nu moest de mensch, naar Gods beeld geschapen, door twee boomen, in den hof geplant, dag aan dag herinnerd worden aan zijn roeping, om God lief t? hebben met geheel het hart, met geheel het verstand en met alle kracjpiten; om den Heere aan te hangen en Hem te dienen met geheel de ziel. Deed hij dat, dan zou hij aangedaan worden met eeuwig-onverliesbare zaligheid. Deed hij dat m'e< , dan. zou hij vallen in eeuwig-onherstelbare rampzaligheid. Dat wist de mensch.

Zonder alwetend te zijn, had de mensch - man en vrouw, zooals ze door God goed geschapen waren - een-helder, onbeneveld, klaar inzicht in den wil Gods, wetende van dood en lewn, van vloek en zegen, van rouw en zaligheid, 't eene door ervaring, 't ander door onderwijzing. En nu stond de mensch vrij als bondeling tegenover God, zijn Maker en Onderhouder ; en hg stond. vrij in het midden van de wereld, door den Heere aan zijne zorgen toebetrouwd - om, tusschen de twee boomen van leven en dood geplaatst, vrij en ongedwongen een keuze van hartelijke liefde voar God of een keuze van wantrouwen en ongehoorzaamheid tegen zijn Maker te doen.

Aan dat proefgebod moest het uitkomen of-de mensch God God wilde laten. Of hij het aan zijn Schepper wilde overlaten, om te bepalen wat goed en wat kwaad is; of hij aan den Heeré toebetrouwde het beschikken over zijn weg en zijn lot; of dus de mensch God van ganscher ^arte vertrouwde en .liefhad; of de mensch zich in God gelukkig voelde. Of dat de mensch iets anders boven God wilde stellen om te bepalen wat mag en wat niet mag; om zelf uit te maken wat tot zaligheid dienen kan; om zelf liever de teugels in handen te hebben, dan ze te laten in de handen zijns Scheppers.

En dat wilde de Heere weten van den enkelen mensch niet alleen, maar van de menschheid in haar geheel. Daarom schiep de Heere niet één mensch, maar twee menschen. En die twee ihenschen niet los naast elkaar, maar als een menschenpaar, man en vrouw, door het huwelyk verbonden; opdat in dèt menschenpaar — op wondere wijze saamgevoegd, met heel de menschheid in hunne lendenen — zou nitkomen wat de menschheid wilde. Alzoo had de Heere aUes geschapen en geordineerd, wandelende met den mensch in een weg des verbonds. Hartelijke liefde vroeg Hij. Oprechte liefde, vrij en ongedwongen, waartoe Hij lokte door weldadigheid en zegening; en waartoe Hij het voorwerp van Zijn liefde geschapen had naar Zijn beeld en gelijkenis. Maar... vóór dat het eerste menschenpaar hun eerstgeborene aanschouwt, hebben' zij zich van de hooge plaats der eere, waarop hun het vergezicht op het eeuwige leven was geschonken, neergestort in den afgrond van diepe ellende, van dood en verdoemenis — en dat door moedwillige g overtreding, verleid zgnde door de slang, het instrument* van Satan. De Heere had den mensch als den koning der aarde gesteld in het Paradijs, om God te dienen en de aarde te bewaren tegen de booze macht der afgevallen geesten. . , . Want in Gods schepping was reeds de zonde binnengedrongen in de wereld der engelen. Geen dienende geesten wilden ze zijn in den iiemel voor Gods troon, Satan niet en de duivelen niet, die hem gevolgd zijn, hun > beginsel, waartoe zg geschapen waren, verlatende (2 Petr. 2 : 4). En uitgestooten zijn ze, Beëlzebul en zijn getrouwen, in de hel, in de buitenste duisternis, beladen met den eeuwigen vloek des Almachtigen, die eeuwig en onveranderlgk zit op Zijnen troon der heerlijkheid. Diepe geheimnis ligt voor óns, bewoners dezer aarde, in die wereld der geesten. Diep mysterie in hetgeen geschiedde voor Gods troon. Zwijgen past ons, waar de Schrift zwijgt Maar dit weten we, dat daar in den hemel, aan den voet van I Gods troon, de zonde begint en die ont-I zettende worsteling een aanvang neemt 'om de èere en heerlijkheid in hemel en op aarde (Judas vers 6). I Daarmede treedt in de zedelijke schep-I ping de desorganisatie, de zondige ongej bondenheid en wanorde, binnen, die niet ! beperkt blijft tot de wereld der engelen, maar krachtens .de aan de zonde eigen natuur, den drang heeft zich voort te planten in de endere spheer der zedelijke schepping, nl. in die des menschen. En, wanneer Satan het onderspit heeft moeten lijden, om eeuwig geworpen te worden ' in den poel van vuur en sulfer, dan laat de .Heere, naar Zgn volmaakte wijsheid, aan de geesten der hel ook vrij spel over den mensch en over de wereld, om den mensch, vervuld met kennis, gerechtigheid en heiligheid, - levend in de nabijheid Gods, voor de keus te stellen: ien zult gij dienen ? God, uw Maker, uw Wetgever en Rechter, of den duivel, den vader der leugen, den ziel verderver van den beginne, die zich weet voor te doen als een engel des lichts?

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit den Schat des Bijbels.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's