Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

59ste vraag. Maar wat baat het u nu, dat gij dit alles "gelooft ? Antw. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam des eeuwigen levens, enz. (Vervolg.)

De rechtvaardigmaking uit het geloof.

Zondag XXIII.

II. Over het middel tot onze rechtvaardig "fmUng dienende.

Niet onduidelijk is door den Christen ' getuigd van en gesproken over zijn rechtvaardigmaking. Goed weet hij het en helder deed hij 't uitkomen, dat, wanneer er over de rechtvaardigmaking gesproken wordt er niet bij gemist kan en mag worden "in Christus". Wordt dat niet gekend, dan steunt de rechtvaardigmaking op een zandgrond. Wordt dat vergeten, dan wordt 't voornaamsie vergeten. En ook kwam wel uit, dat de Christen zich er van bewust is, dat het een zaak 'tusschen de ziel en God is. Voor God rechtvaardig te zijn — daar gaat het om. Hoewel de Christen dus wel blijk geeft de zaken goed te kunnen onderscheiden;en goed te weten waar 't in deze zaken om gaat, , met blijdschap getuigend van de heerlijke bate van het zaligmakend geloof zoo wil de Onderwijzer toch nog wel, op deze dingen ingaan en meer in  bijzonderheden spreken over den weg in welken de ziel die rechtvaardigmaking voor God deelachtig is geworden. Vandaar de - vraag: hoe zijt gij rechtvaardig voor God?

Dat is niet, omdat de Onderwijzer twijfelt of z'n leerling — en mededeelgenoot in de kennis der zaligheid — er wel goed voorstaat; of het wel echt werk is. Neen! dèt niet. Want de toon heeft in deze wel openbaar gemaakt!

Maar 't is, om een antwoord uit te lokken dat in meer bizonderheden en in alle onderdeelen nog eens nader en breeder verklaring kan geven van den weg, waarin de ziel aan die rechtvaardigmaking voor God deel krijgt. En het antwoord is dan ook in alle opzichten merkwaardig en in alle onderdeelen belangrijk.

Wilt ge weten, zoo zegt de Christen, hoe ik die rechtvaardigmaking deelachtig geworden ben, hoor dan: „alleendoore& n oprecht geloof in Jezus Christus."

Niets van een inklevende gerechtigheid die in den mensch zou aanwezig zijn. Nee — de grond, waarop de rechtvaardigverklaring rust en de weg waarin van Godswege de rechtvaardigmaking geschonken wordt, ligt in Jezus Christus.

O! wat heerlijk, als onze ziele van alle ïêïgéhgerëchtighèid' mag zijn afgebrac'ht. Als we alle hoop op ons zelf of op iets anders hebben laten varen. Als het werk-' verbond geheel tot onze veroordeeling is' geworden in alles en voor altijd. En zalig, wanneer de Heere dan aan onze ziele mag bekend maken wat in Jezus Christus^: als Plaatsbekleedend, Schuldovernemende en Verzoenend Borg en Middelaar voor een arm zondaars volk is geschonken! !

't Is geen inklevende gerechtigheid dus. 't Gaat om een toegerekende gerechtigheid, En de ziele die er kennis aan heeft legt alles in Jezus Christus. Let maar op het i woordje, „alleen." Alléén door Christus, Alléén doordat onze zonden op Hem ko-1 men en Zijne gerechtigheid over ons wordt gelegd. Alléén als Hij onze schuld-, overnemende Borg en onze Zaligmaker is.

Mozes, die de wet bracht, staat hier! machteloos, 't Gaat hier om de genade, • welke door Jezus Christus is geworden.' Of zegt Paulus niet „zoo zij u dan bekend, mannen broeders! dat door dézen u vergeving der zonden verkondigd wordt; en dat van alles, waarvan gij niet | kondt gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door dezen, een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt." (Hand. 13:38, 39)

Wat is de genade Gods in'Christus - rijk voor een arm zondaarsvolk! Want arm blijven ze in zichzelf. Indien ' er iets van henzelf gevraagd werd, zouden  ze beschaamd moeten antwoorden: \ uit van ons, want wij hebben niets dan zonde en tekortkoming!

Dat maakt dat rechtvaardigverklaren van een zondaar enkel om de wille van Christus' kruis-en zoenverdiensten zoo en wonderlijk, zoo rijk, zoo heerlijk! Dat kan ook alleen telkens weer moed en troost geven als de ziel op zichzelf acht geeft en ervaart, dat zij in alles te

kort schiet en in alles schuldig staat. Dat komt ook in het antwoord uit.

Neen— men moet hier, waar het gaat om het eenige middel om zalig te worden, de heiligmaking niet met de rechtvaardigmaking gaan vermengen en alzoo in de rechtvaardigmaking een verdienend element brengen. Alle polijsten, opsieren, , schikken, deelen en plooien helpt hier ' niet. De ziel heeft er ten slotte niets aan. 't Helpt'niet voor het iiuilig oog van God.'z 't Baat niet voor de eeuwigheid. Hier baat j alleen als we recht mogen leeren kennen \ en ervaren, wat het is: „als een goddelooze gerechtvaardigd te worden, zonder de werken der wet, om de wille van de verdiensten van Christus."

En dat komt zoo heerlijk uit in het antwoord. Want de ziel, die er door Gods genade geheel in leven mag en blijverzekerd üiag getuigen van de rechtvaardigende daad Gods, waarbij het uitzicht op de eeuwige zaligheid geopend is — die ziel, over zichzelf sprekende en de eigen gesteldheid en waardigheid, het eigen leven en het eigen ervaren bloot, leggend, zegt: „mijn geweten klaagt mij: aan, dat ik tegen al de geboden Gods' zwaarlijk gezondigd en geen derzelve ge-; houden heb; en dat ik nog steeds tot' alle boosheid geneigd beu." |

Dat lijkt niets op eigen verdienste of waardigheid. |

Dat lifkt niets op een ingestorte of inklevende heiligheid.

Dat is heel'wat anders dan: , ik heb toch altijd dit gedaan en dat gedaan en daarom zal de Heere mij wel genadig behandelen."

Neen — 't is hier juist: tegen hl de geboden Gods \\ë) ik-gezondigd; en wehj zwaar gezondigd; en geen derzelve heb ik gehouden; terwijl ik nog steeds tot alle boosheid geneigd ben ....

Wat worden hier voor den mensch, die in het gericht Gods getrokken is, alle fundamenten, alle leunsels en steunsels weggestooten. Wat wordt ook 't mooiste en 't beste ten slotte waardeloos geacht.

„Alle uwe gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed."

Maar wanneer dit met een open conscientie, bij ontdekkend licht des i Heiligen Geestes, met een verbroken hart en verslagen ziel voor God en menschen getuigd wordt — en vuile kleederen als lompen slechts getoond zijn, dan mag door Gods genade ook iets è, nders worpen naar voren gebracht.'

Ja — in weerwil van al die zonden • en die zondige geneigdheid, mag de ziele gaan spreken over Christus en wel over Zijn genoegdoening, gerechtigheid en - heligheiid.

En o! w^onder van genade, de ziel die | vol overtreding is, de ziel die in alles tekort komt, de ziel die overal struikelt ^ en valtj de ziel die steeds vol booze neigingen is, die ziel mag getuigen: de j Heere wil zonder eenige verdienste mijnerzgds uit loutere genade, mij de volkomene genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenken en toerekenen; — en de Heere wil mij aanzien en behandelen als hadde ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft!

Zeg nu maar eens, of dèt geen wonder is!

Getuig nu maar eens, of dat niet behoort tot die heilgeheimen, welke de Heere aan Zijn gunstgenooten wil openbaren.

Dat is nu: arm te zijn — en rijk te wezen.

Dat is nu: een goddelooze te zijn — en rechtvaardig te worden verklaard.

Dat is nu: verloren te zijn — en behouden te worden.

Wat schittert hier de wondere weg van Gods genadeverbond. Wat straalt hier de heerlijkheid van Christus, den Verbonds-Middelaar uit. Wat openbaart ich hier de weelde van een arm zonaarsharte, dat zich in Christus mag geborgen weten.

O! alles is zoo groot.

En het is dit groote, waarover het volk 't liefste spreekt, getuigende: want wij hebben allen gezondigd en derven e heerlijkheid Gods, en worden om niet erechtvaardigd, uit Zijne genade, door e verlossing, die in Christus Jezus is; elken God voorgesteld heeft tot eene verzoening, door het geloof in Zijn bloed, tot een belooning Zijner rechtvaardigheid, oor de vergeving der zonden, die te voren geschied zitjn onder de verdraagzaamheid Gods, tot eene betooning van Zijne rechtvaardigheid in dezen tegenwoordigen tijd; opdat Hij rechtvaardig zij rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is. (Rom 3 : 23—26).

Zélf schuldig; daadwerkelijk schuldig; oor geboorte en door leven, zelfs op ziek-en sterfbed. Zonder éenige gerechtigheid.

En neen, dan niet een door de vingers ien bij God van al deze zonden en ngerechtigheden.

Maar wel de wondere en volmaakte eg van Christus, die door dadelijke — n lijdelijke gehoorzaamheid, die in ge-hoortft. IWATI en heeft voldaan en gansch de wet Gods heeft gehouden. Om dan als een doemwaardig zondaar uit de volheid van Ohristus, in den weg van Gods genadeverbond bediend te worden met genade voor genade!

Daar iets van te mogen verstaan, dat geeft vrede en blijdschap en 't doet de ziele zingen:

Ik roem, o eeuwig Alvermogen, 'kRoem Uw gerechtigheid, Die zooveel glans verspreidt. Zoo heerlük schittert uit den hoogen. O HEER der legerscharen. Wie kan U evenaren?

(Ps. 71:14.)

III. Over den weg, in welken uit de rechtvaardigmaking troost en blijdschap wordt genoten.

Aan verstandelijk weten van de geesto' lijke dingen — hoe noodig en nuttig ook op zichzelf — hebben we niet genoeg, We moeten niet maar verstandelijk instemmen met de Schriften, We moeten niet maar verstandelijk erkennen dat er een God is, dat de m«nsch een zondaar is, dat er een Zaligmaker is, dat er een eeuwige rampzaligheid voor den godde-looze en een eeuwige heerlijkheid voor! den verloste is. Want hoewel deze dingen alzoo zijn, nochtans zal het ver-standelij k naspreken en erkennen van deze dingen ons tiiet baten.

Als voorbeeld noemen we het erkennen van den Bqbel als Gods Woord,

Zeker! de Bijbel is Gods Woord; en het is goed als we dat niet'tegen spreken. Maar als dat Woord niet met kracht door den H. Geest aan onze ziele wordt toegepast, zoodat we dat Woord in ons leeren opnemen en we door dat Woord wedergeboren worden tot een nieuw leven, dan zal 't ons geen nut doen. Petrus spreekt er zoo van „wedergeboren te zijn, uit onvergankelijk zaad, door het levende en' eeuwig blijvende Woord van God" (1 Petr. 1:23); en Jacobus zegt zoo beteekenisvol „naar Zijnen wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid" (Jac. 1:18) — wat er ons genoegzaam op wijst, dat het Woord als een goddelijk zaad in onze ziele moet ' vallen en daar ontkiemen, doorbreken en uitspruiten, zoodat we dan mogen getuigen „dat Woord leeft in mij en ik leef in dat Woord."

En zoo is het dan ook met al die geestelijke waarheden, betrekking hebbende op de kennis van zonde en verlorenheidj belangende Jezus en de zaligheid. Als dat niet door de kracht des Heiligen Geestes aan onze ziele wordt toegepast en wij niet zelf verloren gaan, om ook zelf te leeren kennen, wat in Christus is geopenbaard tot verzoening en eeuwige zaligheid, dan zal het verstandelijk weten van deze dingen op zichzelf ons geen nut doen. Integendeel, deze dingen wetende, zullen we er bq verloren gaan, om dubbele slagen en straffen te ontvangen in de eeuwigheid.

We zullen dus deel aan het geloof moeten krijgen. Het zaligmakend geloof zal in onze harten moeten worden ingeplant en uit dat geloof zullen we moeten leven.

De kennis van ellende — maar ook de kennis des vredes; de kennis van zonde — maar ook de kennis der verzoening zal in ons gevonden moeten worden.

En daar wijst de onderwijzer nu nog eens op, naar aanleiding van een woord. een woord uit het vorige antwoord, waar de christen zei: „voozoover ik dat met eengeloovig harte aanneem." „Waarom zegt ge dat zóo" — vraagt de onderwijzer; „ wat bedoelt ge daarmee ? "

En de verklaring is dan: niet dat ik vanweige de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben; maar daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mgne gerechtigheid voor God is, en dat ik die niet anders, dan alleen door het geloof, aannemen en mij tóeëigenen kan."

Dat antwoord is ook weer in alle onderdeelen veelzeggend en belangrijk.

't Is allereerst om af te snijden de gedachte, als zou het geloof in zichzelf een verdienende kracht in zich hebben.

Als we dat ons gingen voorstellen, zouden we weer binnenhalen, wat juist in dit stuk van de rechtvaardigmaking met kracht buiten gezet is. Want immers, dan zou 't geloof waarde in zichzelf kragen en de mensch door 't geloof zich een en ander waardig maken. En dat is wel iets voor den Remonstrant, maar niet voor den Christen, die zich op Gods Woord verlaat. Die zal moeten erkennen: 't geloof is een gave Gods en kan dus nooit den mensch iets doen verdienen, 't Geloof | kan nooit de grond zijn waarop God den zondaar vrijspreekt van zijn zonden, schuld en straf. Dat is en blijft Christus, de voor Sion in de plaats tredende Borg en Middelaar.

Dus: 't geloof is niet een verdienende oorzaak. Christus is dat; Christus alléén; Christus in Zijn genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid.

Zóo wordt dit dan ook in het derde antwoord van deze Zondagsafdeeling nog eens nadrukkelijk naar voren gebracht.

Maar dan moet pok iets anders volgen.

En wel dit, dat van de rechtvaardigende daad Gods alleen trooét, vrede en blijdschap in de ziele van den gerechtvaardigde kan afdalen, indien die ziel er ook bij leven mag en in 't geloof zich deze dingen mag tóeëigenen.

Neen, voor zelfbehagen, voor eigen roem is in deze geen plaats. Maar zal de rechtvaardiging beslag krijgen voor de ziel; zal de ziel er vat aan hebben; zal de ziel er troost uit putten; zal de ziel er bij leven; zal de ziel er in roemen, in 'tgeen de Heere uit louter genade om Christus' wil doet tot vrqspraak en rechtvaardigverklaring, dan zal de ziel rnet de armen des geloofs deze dingen moeten aanvaarden, omhelzen en in bazit nemen. Want anders staat de ziel er los van; dan ziet.ze het niet en beleeft het niet; dan is er ook geen troost en verzekerdheid in dezel

't Gaat hier dus niet om de rechtvaardiging van den zondaar, zooals.de Heere zich dat van eeuwigheid heeft voorgenomen. En ook niet om de rechtvaardiging van Sion zooals dat geschied is in den dood en de opstanding van Jezus. Dat is de bron waaruit alles voortvloeit, dat is de boom waaraan alles groeit. Maar nu moet het óok gaan om de rechtvaardigmaking die door den Heere aan en in den zondaar uitgewerkt wordt; om de onderwerpelijke rechtvaardiging; om de rechtvaardigmaking die de ziele doorleeft; om de vrucht. die de ziel van den boom in zoetigheid proeft en óm het water dat de ziel tot lafenis uit de bron put. En ziet — dèiU gaat het om de ontvangbaarheid van de ziel, om het ervaren en genieten van de dingen.

De ziel moet dus in de beloften, in het werk Gods, in Christus' gerechtigheid ingezet worden.

De ziel moet er het voorwerp van gemaakt worden, om ze te ontvangen en te omvangen.

En dat belijdt hier de Christen ootmoediglijk, dat het geloof in deze moet worden ontvangen; want als het geloof er niet mee gemengd wordt, dan bezit de ziel niets; als het geloof niet levendig is, dan is de ziele arm en alles missende.

O! wat is de ziele in alles ten diepste van den Heere en van de werking Zijns Geestes afhankelijk. Wat is het noodig voor Gods kind, niets bezittende, met honger en dorst uitgedreven te worden naar den Christus Gods. En ja — dè, n geldt hier: zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want ze zullen verzadigd worden. God is een God van volkomen zaligheid. Dan wordt de ziel in den rijkdom gezet' Dan wordt de rechtvaardige moedig als een leeuw. Dan zingt de rechtvaardige en gaat van kracht tot kracht steeds voort, om weldra in Sion voor God te verschijnen en verzadigd te worden met blijdschap en vrede tot in eeuwigheid!

Verstaan we er ook voor ons zelf iets van ? 

Hebben we leeren bekennen, dat de I drie grondzuilen voor de rechtvaardig­ ' verklaring des zondaars zijn: ~ de volko­ , mene genoegdoening, gerechtigheid en j heiligheid van Christus? Terwijl het genot ! van vrede en zaligheid voor de ziele ' hierin ligt, dat zg in den geloove zich j in dien Christus met God verzoend mag weten, om ook, waar de zondige natuur p altijd weer den kop omhoog steekt en er ' o een bange strijd tusschen vleesch en geest blijft, te mogen roemen in de allesbedekkende gerechtigheid van den zoo vol­ : maakten Borg en Middelaar. I

Omdat Hij zoo volmaakt is — daarom ! is er troost en hope voor. de ziele van I Gods kind, dat in den geloove Hem mag aanhangen en Hem zich mag toeëigenen.

0! wat reden dan, om er naar te staan in het geloof bevonden te worden. Dat er meer betrekking op Christus in de ziele gevonden mag worden. Dat er inaar geen loslaten en geen verweidering zij in deze. Want zonder geloove is er een wegzinken tusschen woedende golven, maar in den geloove gaat de voet over een vlak veld.

Is het dan in orde tusschen uwe ziele en den Heere, o volk van God?

Mogen de middelen Gods in deze u helpen, bevestigen, troosten ? Mogen Woord en Sacramenten uwe ziele onderwijzen en sterken, om alles te vinden in Jezus Christus, die aan al Gods recht heeft voldaan, die geen zonde deed en die het eeuwige leven verwierf als loon op Zijn arbeid ten bate van een arm zondaarsvolk ?

O, indien God ons niet eerder voor rechtvaardig houden, wilde, dan nadat wij Hem al onze schuld hebben betaald en al Zijne geboden hebben gehouden en Hem met een volkomen hart en alle krachten hebben liefgehad — zoo zouden we nimmer rechtvaardig gerekend kunnen worden.

Indien de Heere Zijne oogen niet van ons afhoudt, zelfs van onze gerechtigheid en deugden, om ons enkel en alleen aan te zien in Christus en ons om Zijnentwii barmhartigheid, genade en eere te bewijzen — zoo zijn we verloren.'

Maar om nu door genade te mogen gelooven, dat, wat Christus gedaan heeft óns wordt toegerekend in den weg van Gods genadeverbond, dat doet opspringen van vreugd en dat doet ook in het aangezicht van de eeuwigheid blijmoedig getuigen: „Zoo is er dan geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn", om te zingen:

Dit is, dit is de poort des HEEREN; Daar zal 't rechtvaardig volk door treên,

Om hunen God ootmoedig 't eeren, Voor 't smaken Zijner zaligheên.

Ik zal Uw' naam en goedheid prijzen : Gij hebt gehoord: Gij zijt mijn'geest.

Door Uw ontelbre gunstbewijzen. Tot hulp, en heil, en vreugd geweest!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 augustus 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 augustus 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's