Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichteiijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichteiijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 93.

God regeert.

Gelijk de wateren van een snellen stroom op het punt waar ge staart geen oogenblik dezelfde blijven, zoo ook het leven met alles wat zich daarin en daarop bevindt op aarde. Alles wielt voort naar de groote eeuwigheid. Geen oogenblik kan het blijven, In de Schrift wordt deze waarheid weergegeven in deze bewoordingen: „de wereld gaat voorbij met al hare begeerlijkheden." Of om in dichtvorm het u voor te leggen:

Gelijk een kleed zal 't al verouden, . Niets kan hier zijn stand behouden, Wat uit stof is, neemt een end, Door den tijd, die alles schendt.

„Gelijk een kleed." Houdt deze zuiver schriftuurlijke gedachte een oogenblik vast.

Gelijk oen kleed, uitermate schoon toen het uit des Makers hand voortkwam, maar waarin het verderf is gekomen, zoo is deze wereld.

Waart ge er wel eens getuige van hoe de blik van een zorgzame moeder op eens donker werd bij het zien van een enkel gaatje of bij het opmerken van een kleine reet, „In mijn kleed kwam de mot", zoo rees de verzuchting. Nu weet ze 't: hier valt een scheur en daar breekt het af, daar is geen verhelpen meer mogelijk. Daar zal een nieuw kleed moeten worden besteld.

Zou het zoe niet precies zijn met deze wereld? 'k Neem Gods Woord als getuige. Daar staat in Jes. 51: „heft ulieder oogen op naar den liemel en aanschouwt de aarde beneden, want de hemel zal als een rook verdwijnen en de aarde zal als een kleed verouden en haar inwoners zullen van gelijken sterven."

Hier hebt ge 't in precies dezelfde bewoordingen: de hemel zal als rook verdwijnen en de aarde als een kleed voorbijgaan. Daar vallen gaten en daar komen reten, geduriglijk opnieuw, en verwonderen kan zulks niet, als ge weet dat de zonde werkt als de mot, het verderf bijt de vezels los, en als nu de rukwinden komen en de regenvlagen neerslaan, dan is er maar ééne vraag: zou het 't nog lang houden?

De wereld geeft in onze dagen duidelijk weer het beeld van het kleed. Er komen groote scheuren, er vallen zulke gaten, dat de gedachte rijst: zou het straks niet van den schouder afglijden ? Zou het nog lang blijven hangen?

Zou dit niet het antwoord moeten wezen: dit kleed zal niet afvallen voordat het andere, het nieuwe, gereed is. Of zou het anders moeten worden geformuleerd! deze wereld zal niet voorbijgaan, voordat voor Christus' Kerk, voordat voor h«t volk Gods, de Bruid, het bruiloftskleed is gemaakt.

De wereld gaat voorbij met hare begeerlijkheden, maar wat Gods Kerk begeert, verlangt en verwacht, komt steeds dichter bij.

Toen we zooeven een woord aanhaalden uit den profetenbundel, lieten we 't afbreken ter helfte; mogen we 't u nu eens in z'n geheel voorhouden: de hemel zal als een rook verdwijnen en de aarde als een kleed verouden, en hare inwoners zullen van gelijken sterven, maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn. Mijne gerechtigheid zal niet verbroken worden."

Voor de hemelsche brniloft wordt een nieuw kleed geweven. Als de hemel, dien wij zien, voorbijgegaan-is als rook, en de aarde, waarop wij wonen, gelijk een van de mot doorzeefd kleed uit elkander is, gevallen, zoo treedt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont, naar voren.

't Wacht op de verwisseling door Gods eigen hand, meer is het niet.

Och lezer, wat is dat menschelijk verstand dom, wat is het natuurlijke hart met een niets tevreden, wat grijpt die zondaar naar dat oude kleed, wat houdt hij —• komt daar geen verwisseling in de begeerlijkheden — een holligheid over. 't Is toch zoo duidelijk te zien: de hemel zal als rook verdwijnen en de aarde als een kleed verouden. Telkens blijft het hake.n, een nieuwe scheur komt er bij.

Dat het ons gegeven werd door de reten heen te zien den koningsmantel, welke voor bruiloftskinderen geweven wordt. Te midden van de meest schokkende gebeurtenissen blijft Israels God dezelfde. Want is het een waarheid: 't zal al verouden, daar staat een andere naast:

Maar, schoon 't alles om zal keeren, • Gij blijft staand', o Heer' der Hoeren.

Vindt ge deze waarheid niet schoon belicht in Ps. 93?

De naam, welken men aan het Psalmboek gegeven heeft, zal u niet onbekend zijn, nl. troostboek of apotheek voor kranke zielen.

Wat 'n rijkdom van vertroosting is hier al geput al de eeuwen door. Israels vromen zochten 't er reeds en wie God vreest zoekt en vindt het er nog. Wanneer eene Ziiel in hare krankheid vraagt naar artsenij, laat dan hier de klopper maar vallen. Daar is een prediker geweest, die bij de behandeling van dezen Psalm opmerkt: de Zielearts zelf heeft alles betaald en de artsenij, door Hem voorgeschreven, heeft steeds hare werking gehad bij al degenen, die waarlijk krank waren. Nog nooit heeft eene krankheid zoo ingeworteld, zoo hopeloos kunnen zijn, dat Hij er geen raad voor heeft geweten. Het wonderlijkste is echter dat Hij in Zijn apotheek steeds een kruid bij de hand heeft tegen den dood, zoodat, als deze iemand heeft overvallen en hij uit moet schreeuwen: ik kom om! hij dadelijk, dit kruid ontvangende, herleeft en zijn God Psalmen zingt, "

Ziet, dat is een der heilsgeheimen, waarom de Gemeente des Heeren haren Psalmbundel zoo teedérlijk mint, en in dagen van nood altijd weer bij voorkeur grijpt naar dit Schriftgedeelte, De gangen van onzen geest waren niet anders. Daar is nu gedurende langer dan drie jaren groote nood onder de christenvolkeren. En alle medegevoel zou zyn gebannen en elk bewustzijn van eigen gevaar be­neveld, zoo daar inwendig niet steeds de vraag levendig bleef: ach Heere, hoe lange? Waarom trekt Gij Uwe hand af? Maak een einde." En ziet, in plaats van inkrimping zet de wereldramp hare stekken nog uit en in plaats van uit te dooven laaien de vlammen steeds liooger. Een enkel'vonkske en "ook van ons huis van staat rest niets dan een puinhoop. Daar is klimmende nood. Waar zal de ziele haar rustpunt erlangen, waar zal haar evenwicht hersteld ? — Richt naar het artsenijhuis uw gangen — aldus de raad.

Zoo vond ik dezen Psalm.

Nu is er maar ééne bede in mijn ziel: ik vond dus reeds op de lippen van den Psalmist, als hij de schoonheid van dezen zelfden Koning bezingt, waarvan ook wij u willen melden: gord uw zwaard aan de heup, o held, uwe Majesteit en uwe heerlijkheid, en rijd voörspoediglijk in uwe heerlijkheid, op het Woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid. Laat des Koniogs pijlen vijanden treffen in het hart. Want deze Koning doodt om levend te maken. Hij wondt om ze met eigen hand te heelen.

Wanneer deze Psalm ons wordt voorgelegd, zoo zijn daar enkele hoogtepunten welke wel aan lederen lezer moeten opvallen.

Mogen we ze eens wijzen? Vooreerst: de Heere is bekleed met macht. Vervolgens: de Heere troost boven verbolgen: wateren. En ten slotte: Zijn getuigenissen zijn zeer getrouw en Zijn paleis is allersierlijkst.

Vooreerst: de Heere regeert. Hij is bekleed met macht. Ziet hier eene waarheid, die naar alle zijden haar licht sprankelt. In de eerste plaats naar boven. In den hemel wordt dit zouder eenige stoornis aanschouwd.

Hier wordt Zijn heerlijk Koningschap uitgeroepen op volmaakte wijs. Uit de menigte des hemelschen heirlegers laat zich uit hét driewerf herhaalde: heilig, heilig, heilig is de Heere der heir schar en, des Konings hulde beluisteren.

Op deze aarde vindt het weerklank in Gods Kerk, Daar wordt het van des Hoogsten lippen ontvangen met een heilig beven in de eerste plaats, want wat wordt eerder vergeten dan dit? Hoe gemakkelijk benemen de stofwolken van beneden ons niet het gezicht op des Konings regeermacht geheel? Men gelooft het nog wel, men durft het uit de geloofsartikelen niet uit te schrappen, daartegen zou zekerlijk krachtig worden getuigd, maar de dof heid der ziele spreekt maar al te zeer uit den hangen blik.

't Is alsof de teugels verlegd zijn, . 't Is alsof daar geen troon staat in den hemel, van welke deze aarde wordt geregeerd. Daar is veel meer een angstig vragen naar wat de vijand doen zal, of wat de volkeren willen dan een opblikken naar boven.

Als de Heere regeert dan heeft dat niet minder in, dan, dat Hem alle macht is gegeven, dat er niemand boven Hem staat, dat alles zich moet onderwerpen, M, a. w. niet Satan, niet wereld, niet machtigen, niet grooten, niets uit 't gansch heelal heeft iets in te brengen tegenover Zijne Souvereiniteit.

O, lezer, wat een heilig beven moet daar over onze ziele komen, wat een schaamte des aangezichts, wat een belijdenis van schuld.

In de eerste plaats, hoe zijn onze gangen vaak afwijkende in het natuurlijke leven, in-ons gewone dagelijksche zijn. De Heere regeert. Zetten wij onze levensstukken niet vaak uit en leggen wij ze weer naast elkander met een zorg, die geen verlichting heeft gezocht bij den Allerhoogste. Wat 'n moeilijkheden, wat 'n kommer. We konden er maar niet overheen zien. En toch, als het oor had gehoord en het harte was opmerkende geweest, wat zoude de levensgang van grootere blijdschap hebben getuigd. Nu moest men het zelf doen, nu moest met eigen hand de vijand bevochten, de-gevaren geweerd. Wat 'n zware gang.

De Heere regeert. Als dat waar is, is niet het beleid bij u, heeft niet Satan het te zeggen, hebbeu de menschen het niet in handen, maar de Allerhoogste alleen.

Wat is daar vaak een bangheid voor de toekomst. Wat zal het met ons worden? Als dat eens geschiedt en dit gebeurt dan , , .. ja als het met des Allerhoogsten plannen overeenkomt, ja zeker, dan "zal 't plaats hebben, maar, houdt dit vast, alleen de Heere regeert.

Hij is met hoogheid bekleed, de Heere is bekleed met sterkte, Hij heeft zich omgord, ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen.

Al te zamen klanken, waarin wordt weergegeven deze vertroostende waarheid: als ons oog zich richten mag op dien troon; ;en als uw knie zich buigen mag voor deze Majesteit, wat hebt ge dan weinig te vreezen, hoe kan dan de ziele stille worden gezet.

Die in den hemel woont draagt een wonderlijk kleed. Het heet hoogheid en de gordel waardoor het wordt tezaam gebonden heet sterkte.

Is dit geen kostelijke beeldspraak?

Voelt ge daarin niet, hoe den zwakke en hulpbehoevende de hand des Heeren wordt toegereikt. Gij ligt in uwe zwakheid geheel tegen de aarde, gij zijt gevallen en kunt niet weder opstaan, de lendenen zijn slap en de vijand zit op de hielen.

Wat nu gedaan?

Waar nu uw toevlucht gezocht?

Mogen we Schrift met Schrift verklaren. Daar is een God in den hemel, Die met hoogheid is bekleed. Nu van Dezen lees ik in Jes. 57: alzoo zegt de Hooge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in 't heilige — dus daar is voor u geen hoop — wacht een wijle — daar volgt iets — en bij dien, die eens verbrijzelden en nederigen geesten is, nu moet dit maar eens uitgemaakt tusschen God en uwe ziel, of het daarbinnen ook verbroken is, of het waarlijk tegen de vlakte ligt of het bij u is onsterk, want die machtige God spreekt: opdat ik levend make den geest der nederigen en opdat Ik levend make het hart des verbrijzelden.

Die hooge God, Die Zich omgord heeft met sterkte, heeft dit gedaan met een vooropgezet doel, met een uitgesproken meening: opdat de wereld bevestigd zou worden, opdat zij niet zoude wankelen.

Hij is bekleed met hoogheid en omgord met sterkte. Dit weet ge toch wel. Daar is een tijd geweest, dat deze Koning een weinig minder was gemaakt dan de Engelen, dat Hij in laagheid Zich had vernederd, zóó dat Hij een worm was en geen man. Alle kracht was gebroken, als een verworpene aan het schandhout, als een ontzielde in het graf, maar sedert dien werd Hij met hoogheid bekleed. Of weet ge 't niet meer hoe Hq bij Zqn hemelvaart getuigt: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde." Ziet, nu wankelt de wereld niet meer, want zij is bevestigd,

Aan deze waarheid wordt vaak veel te weinig aandacht gewijd.

Als er in den hemel niet een Koning troonde, Die met sterkte was omgord, dan zonk deze wereld elk oogenblik ineen. Immers zij heeft geen kracht in zichzelve. De machten, welke in haar werken, hebben veeleer de neiging in zich om naar beneden te werpen, om te vernietigen, om te verderven. Als de machten en krachten, welke in de wereld werken, zich ten volle konden ontplooien, dan gtond zé geen oogenblik meer. 't Is alleen de hand des Heeren, die haar in stand doet blijven.

Vindt ge Zions Koning niet groot? Dat ge moogt belijden: Deze Koning behoudt mij eeuwiglijk, en met den Dichter uitroepen:

't Is de Heer' van alle heeren, Zions God, geducht in macht,

Die voor eeuwig zal regeeren, Van geslachte tot geslacht. Zionl zing uw God ter eer, Prijs Zijn grootheid, loof den Heer!

(Wordt vervolgd),

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichteiijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's