Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Zie, Mijn Knecht, Mijn Uitverkorene.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie mijn knecht, dien Ik ondersteun, mijn uitverkorene, in denwelken mijne ziel een welbehagen heeft! Ik heb mijnen Geest op hem gegevcn; hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Hij zal niet.schreeuwen, noch zijne stem verheffen, noch zijne stem op de straat hooren Laten. Het gekrookte riet zal hij niet verbreken, en de rookende vlaswiek zal hij niet uitblusschen, met waarheid zal hij het recht voortbrengen. Hij zal niet verdonkerd worden, en hij zal niet verbroken worden, totdat hij het recht op aarde zal hebbcn besteld; en de eilanden zullen naar zijne leer wachten. Jesaja 42:1-4.

Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israel nooit gekrenkt, .

Hieraan worden wij in de dagen die onmiddellijk aan het Kerstfeest voorafgaan bijzonder herinnerd. De Heere heeft Zijn belofte gehouden. Hij heeft het gezegd en gedaan. De trouw van Israels God is te prijzen tot in eeuwigheid. Zie,dleze klanken uit Gods Woord, die ons in dezen adventstijd toeklinken, mogen ons tot groote bemoediging wezen in onze in vele opzichten zoo droeve dagen. Zulk eene belofte van den te komen Messias hebben wij hierboven neergeschreven.

Als wij in Jesaja's profetieën lezen van 's Heeren knecht en uitverkorene, denken wij aan den beloofden Zaligmaker, in Wien al Israels heil was toegezegd.

Oorspronkelijk was het volk Israel in zijn geheel de knecht des Heeren. Abraham was Gods vriend en dienstknecht, verkoren tot stamvader van het heilige volk. Daarom was, ook het Israëlitische volk de uitverkoren natie om recht en waarheid te dragen, om de kennis Gods te bewaren in het midden der volkeren.

Die knecht "was de lijdende knecht geworden, een volk van ballingen, in Babels slavernij. Om hunne zonde werden zij zwaar gestraft, in diepe vernedering neergeworpen. Ach, wat was er nu te zien van hun hooge roeping om in het midden der volkeren waarheid en gerechtigheid in eere te houden?

Maar let nu op de hierboven geplaatste woorden. Jesaja's profetie naar eenen anderen Knecht, Gods Uitverkorene bij uitnemendheid. Deze zal het recht den heidenen voortbrengen. En de naam van knecht des Heeren gaat over op Hem, die van eeuw tot eeuw door der profeten mond aan Israel was beloofd als de drager van zegen en van vrede.

Ik zal Hem ondersteunen, spreekt de Heere. Zeker, in den staat Zijner vernedering werd de Heere Jezus ondersteund door den Vader. God had in Hem een welbehagen. Aan den oever der Jordaan en op Thabors hoogte heeft God Zelf het over Hem uitgesproken. En de Geest des Heeren had Hij zonder mate. Zoo wordt aan het verdrukte Israel de volheerlijke Persoon van den Knecht des Heeren voorgesteld, die het recht den heidenen zou voortbrengen.

Met waarheid zal Hij het recht voortbrengen. Ziehier ons de verheven taak van den Messias aangekondigd. Hij zou alom doen hooren wat recht en billijk is in Gods oogen. De waarheid zou in Hem haar zegevierenden loop doen. - Wie denkt, hier niet aan de prediking van het recht Gods op den mensch, overal waar het Evangelie des Kruises klinkt. Waar het eerste verzwegen wordt, kan ook het andere niet genoemd. Deze bekendmaking van het recht des Heeren is zulk eene noodzakelijke voorwaarde om den troost des Evangelies te verstaan, dat het niemand bevreemde dat zij hier zoo met nadruk vermeld wordt. Wie anders dan God heeft recht om te vragen dat ons hart voor Hem zal kloppen, dat onze mond Zijn Naam zal roemen en dat in alle onze levensuitingen de liefde tot Hem de eenige drijfkracht zal zijn? ... En dat niet voor een tijdje, maar alle de dagen onzes levens. Ook geldt dit niet voor een groep van menschen, maar voor allen die onder den hemel leven, van den meest beschaafden man tot den ruwsten heiden. Ja, de Heere alleen heeft recht op 's menschen ziel en lichaam, op zijn persoonlijk levensbestaan, maar ook op elke betrekking waartoe hij tot de samenleving staat.

Als deze waarheid niet slechts eene verstandsverlichting is, maar met overtuiging des Heiligen Geestes tot ons komt, zullen wij ons niet anders dan als een ellendig zondaar kennen. In schaamte en smart zullen wij ons voor den Kenner der harten nederbuigen. Immers onder het licht des Geestes is er niets in ons dat aan het recht Gods beantwoordt. Hoe nauwer wij met den Heere leven, hoe armer wij in ons zelf voor Hem worden. En er komt een tijd in het leven van allen die den Heere vreezen, dat zij als doemschuldigen buigen voor het recht Gods. Al onze gerechtigheden zijn dan als een wegwerpelijk kleed. En uit het verootmoedigde hart rijst met smart een bittere zelfaanklacht op. Daarbinnen wordt het vernietigende vonnis geveld over alles wat in den mensch is en uit hem voortkomt.

Maar dan is het zoo gelukkig dat wij niet alleen van het eischend recht maar ook van het voldane recht spreken "mogen. De Heere is niet hard wanneer Hij al onze ingebeelde heerlijkheid wegneemt. al de valsche steunsels afsnijdt. Het ge-schiedt om plaats te maken voor de boodschap des heils, voor de verkondiging ' van wat Jezus voor verlorenen deed. Laten dan onze zonden onnoemelijk groot zijn... grooter nog is 's Heeren genade, als ons in Christus alle zonden vergeven worden Laat dan het recht Gods ons vernietigd hebben, de liefde des Vaders beurt de vernietigden op en wij danken Hem nog voor zulk een diep ingrijpende zelfkennis.

Zie dan op naar het Kruis, o arme van geest. Daar hangt Hij, de Lijdende Knecht des Heeren, Die in Zijn lijden en dood aan Gods recht genoeg deed, Die uw schuld betaalde, uw straf gedragen heeft. De straf die u den vrede aanbrengt was op Hem. Welk een voorrecht als wij door het geloof de hand op Zijn offerande leggen mogen, zeggende: Heere Jezus, Gij zijt mijne gerechtigheid! Gij hebt er voor gezorgd dat ik onder het recht Gods niet bezwijk. Integendeel! Door U word ik aangezien als een die aan het recht van een heilig God in alle deelen - beantwoordt.

Ziet, Mijn knecht. Mijn uitverkorene! Hij zal het recht den heidenen voortbrengen.

Hij zal niet schreeuwen, noeh Zijne stem verhefl'en, noch Zijne stem op de straat hooren laten. Neen, Hij zal niet als Cyrus met geweld van wapenen de volkeren onderwerpen, ook niet als Nebukadnezor. die aan alle volken en natiën en tongen gebood zijn rijk te aanvaarden. Met dreigend geweld ging het, met woeste overheersching. Geheel anders doet de Knecht des Heeren Zijn werk. Het geschiedt in stilte. God arbeidt in het verborgene. Het heeft niets gemeen met de luidruchtigheid die de wereld van hare daden maakt. Gods werk is een stil werk. Als op het bloedig slagveld zwaar-gewonden nederzijgen, vallend onder het moordend geweld, trekt dit onze aandacht en vervult ons met medelijden, maar wat niet opgemerkt en vermeld wordt is het werk dat de Heere kan gedaan hebben, als Hij die ongelukkigen vertroostte en Zijn Paradijs nog voor die verlorenen opende, zooals Hij eens den moordenaar deed. De lijdende Knecht des Heeren, nu verheerlijkt, verheft Zijn stem niet, nochtans doet die stem wonderen. De Heere was niet in den wind, ook niet in de aardbeving, ook niet in het vuur, maar in de zachte stilte kwam Hij Elia vertroostend verschijnen. Wie zal zeggen wat menige ziel in het verborgene met haar God heeft doorgemaakt, hoeveel kracht ten strijd in het stille gebed verkregen is, hoeveel troost in droeve dagen. Op den smallen levensweg, waarop veel leed geleden wordt, vele kruisen te dragen zijn, wil de Heere in een verborgen omgang alles zoo wonderlijk goed maken met Zijn genade.'En wel zóó, dat het der wereld een raadsel is dat men het hoofd nog omhoog kan houden. God geeft psalmen in den nacht. Het is eene vrucht uit Hem, Die in de eenzaamheid der bergen geheele nachten doorbracht in het gebed.

Er is een fluisteren des Geestes, dat toch sterker blijkt te zijn dan alle rumoer der zonde. Daar bruist en woelt wat in onze booze harten tegen den weg Gods, als deze door de diepte gaat. Al komt er geen boos - woord over onze lippen, daarbinnen is het toch een wereld van ongerechtigheid, die rebelleert tegen wat goed is in 's Heeren oogen. Maar als dan het fluisteren des Geetes begint, zwijgt de storm, en de menseh buigt ootmoedig onder het recht Gods, ouder de wijze kastijding van een Vaderlijke hand.

Het is een groot voorrecht als wij temidden van het rumoer der volkeren stil mogen zijn bij God; als wij onder de oordeelen Gods Zijn recht billijken en liefhebben, zooals het met Eüa was, - Hij toch bad een gebed en het regende niet. Het recht Gods was hem meer waard dan tijdelijken zegen, hoewel ook deze van denzelfden God moet komen. - '

Het fluisteren des Geestes is zoo krachtig dat het in allen nood kan doen opzien tot den Man van smarten, Die de Overwinnaar der wereld is. Hij was als een worm in Gethsémané. En toch heeft Hij alle macht in hemel en op aarde. Hij schreeuwde niet. Hij verhief Zijn stemme niet, en toch draagt Hij alle dingen door het woord Zijner kracht. -

Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rookende vlaswiek zal Ilij niet uitblusschen. Het moest wel tot groote vertroosting wezen voor de Israëlieten, in ballingschap dat de Heere er voor zorgen zal dat Zijn in zich zelf nietige volk niet zal worden verdelgd, dat hun lamp niet zou worden uitgebluscht. Maar het beeld van het gekrookte riet en de rookende vlaswiek heeft eeuw aan eeuw zijn waarheid getoond en zijn vertroostende kracht behouden.

Niet schooner kan de schijnbaar hopeloze nietigheid van het geestelijke leven in zijn eerste begin genoemd worden. Daar is geen schoonheid aan het riet, noch aan zijn rossige pluim, noch aan zijn stengel, noch aan de moerassige omgeving waarin het opgroeit. En dan nog wel een geknakt riet, door een rukwind hopeloos omgeworpen! Is er aandoenlijker symbool denkbaar van een arm, door onweder voortgedreven menschenkind ?

De Knecht dés Heeren verbreekt het gekrookte riet niet. Dat wil niet zeggen dat Hij den menseh der zonde niet geheel verbreekt en onder Zijn wet verbrijzelt. Maar Hij verwerpt niet hem die zichzelf verwerpt. Hij let op het klagen. Het zuchten uit de diepte hoort Hij. Evenals strak gespannen snaren elke aanraking weergeven, zoo is ook de verheerlijkte Koning opmerkzaam op elke beweging der ziel, wanneer de menseh daarin niet, zich zelf zoekt, maar zichzelf verloochent. De meest verborgen roerselen des harien, waarin de menseh al dieper bukt in het gevoel zijner onwaardigheid klimmen tot Hem in gedachtenis op.

De rookende' vlaswiek bluscht hij niet uit. Wat is een vlaspitje in olijfolie gelegd een klein teer vlammetje. Maar als het nu nog bovendien uitgegaan is, ja, dan walmt er nog een weinigje rook, ten teeken dat er nog een kleine vuurgloed in kwijnt. Een beeld van den mensch, die vroeger wel misschien gesterkt is door 's Heeren belofte. Nu echter is hij bevreesd. Nu schudt de twijfel hem. Zou hij zich niet iets toegeëigend hebben, waarop hij geen recht had? Nu ontvalt hem alles waarin hij voorheen zich verheugde, terwijl hij weet verloren te zullen gaan als hij Christus niet in het geloof kent als zijn Zaligmaker.

Welnu, niet van 's mensehen werk, maar van 's Heeren werk staan troostvolle beloften voor hnlpeloozen. Het smeulend vonkje, waarop niemand meer vertirouwen stelt, blaast de Heere niet uit. Hij laat niet varen het werk Zijner handen, ook al schijnt er van Zijn werk niet het minste overgebleven te zijn.

Nu zoeke een ieder de oorzaak van inzinking en doodschheid in zich zelf.

Wanneer het aan ons werd overgelaten, wij doofden het helderste licht des Geestes uit, door onze zonde. Onze kmpen gaan! uit, als wij hen brandende moeten houden.;

Maar de vernieuwde inleiding in de kennis onzer ellende, het vernieuwde schuldgevoel zal dan ook weer de kracht doen' kennen van Hem, Die de Zijnen met' eeuwige trouw liefheeft.

Alleen weenende om onze ontrouw kunnen wij hiermede getroost worden.

In waarachtig schuldgevoel is het een blijde boodschap dat Christus gisteren en heden dezelfde is en tot in eeuwigheid. omdat de lijdende Knecht des Heeren aan het recht Gods voor goed, voor eeuwig genoeg gedaan heeft, daarom alleen zal Hij het verkrookte riet niet verbreken en de rookende vlaswiek niet uitblusschen. Alle aandacht worde dan ook op Christus gevestigd. Hij is veel schooner dan de menschen kinderen. Ziet, Mijn Knecht, zegt de Heere, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft.

Hij zal niet verdonkerd worden en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld. Van het-niet verbroken riet wijst de profetie heen op Hem Die niet verbroken zal worden; van de niet uitgebluschte vlaswiek op Hem die nimmer verdonkerd wordt.

Aan Christus' werk der verlossing zal geen hopelooze knak worden toegebracht Christus' licht 'zal altijd even helder branden.

En wij worden in den geest geleid naar Golgotha. In de bangste ure heeft Hij nog aan Zijn Gód zich vastgehouden Wij gedenken aan Zijne opstandig uit de dooden. De dood heeft Hem niet kunnen houden. Hij is niet verbroken, Hij is niet verdonkerd. Zijn werk is niet in vernietiging overgegaan. Zijn leven leidde niet tot de duisternis en tot den dood. Maar Hij heeft Satans' rijk verstrooid en diens verschansingen opzij geworpen. Overwinnaar is Hij van hel en dood.

Zijn plaatsbekleedend lijden en sterven houdt altijd zijn waarde. God blijft er steeds met welgevallen op neer zien. Welzalig dan een ieder wiens éénig rustpunt blijft het verzoenend sterven van Christus!

Zijn kracht is nooit verbroken. De kracht waarmede Hij dood en hel overwon, dan is Hij ook heden bij ons om al onze zielsbekommernissen weg te nemen en de macht des ongeloofs te breken. Welzalig hij die al zijn kracht en hulp alleen van Hem-verwacht! Zijn gebed rijst onafgebroken voor Zijn Kerk. En daarom zal, al is do macht van de zonde groot en het geweld van Satan onrustbarend, het geloof niet ophouden, zoolang als Christus' Gemeente hier op aarde is. '

Nog hebben wij Zijn Woord, ten troont verspreid in smarten. Nog hebben wij Zijn Evangelie. En Zijn belofte is niet verbroken: Ziet, Ik ben met ulieden tot aan de voleinding der wereld.

Hij zal niet verbroken worden totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld. En het vergezicht wordt geopend naar den dag der dagen, naar dien tijd dat er nergens leed zal gedaan worden op den ganschen berg Zijner heiligheid Ja, de Knecht des Heeren zal Zijn werk doen, zachtmoedig, maar dan ook krachtig en volhardend.

En de eilanden zullen naar Zijne leer wachten. Met deze eilanden wordt bijzonder ons werelddeel bedoeld. Zoo vatten ook de meeste uitleggers het op. Dit land, met vele zeeën en rivieren doorsneden, was tijdens Jesaja nog slechts gedeeltelijk bekend. De belofte des Heeren gaat nog bijzonder over ons werelddeel, dat heden door oorlogsvuur haaat verteerd wordt. Daar zal in de eilanden nog gevraagd worden naar de leer van den Knecht des Heeren I

Is er ook bij ons dit vragen naar, dit wachten op de leer van den Man van Smarten ? Een onderzoek dat op ons aandringt, als daar van de eilanden gesproken wordt door den mond des Heeren. Het is hier niet slechts de vraag of wij uitwendig belang stellen in de prediking van den algenoegzamen Zaligmaker; Maar wel of daar een brandend verlangen is naar de verzoening met God, de vergiffenis onzer zonde.

Do Heere geve dat er zulk een innige belangstelling in de prediking van het Evangelie bij velen mag wezen. Ook dit is een werk dat niet verbroken wordt.

Die begeerte om niet uitgebluscht te worden.

't Behoeftig volk, in hunne nooden, In hun ellende en pijn, Gansch hulpeloos tot Hem gevloden, Zal Hij ten redder zijn.

Zulk een vragen naar Jezus' leer zal steeds toenemen in kracht, naarnaate de vertroosting des Evangelies gesmaakt wórdt Ja, Johannes op, Patmos stelt heel de Kerk als vragende voor, vragende naar 's Heeren komst, als hy haar zeggen laat: Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk.

Zij er ook bij óns, nu het Kerstfeest nadert, een wachten naar de leer van den lijdenden Knecht des Heeren. Van het kindeke dat in Bethlehem geboren werd staat toch geschreven : Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijne ziel een welbehagen heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1917

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's