Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heere, niet alleen mijne voeten, maar ook de handen en het hoofd. ' Die gewasschen is heeft niet van noode dan de voeten te wasschcn, maar is geheel rein; en gijlieden zijt rein, doch niet allen. Joh. 13:9 en 10*.

De Voetwassching.

II

De voetwassching was door Petrus halstarrig geweigerd, maar de voetwassing was door Jezus noodzakelijk verklaard, daarom word zij nu door Petrus ook hartstoohtelijk begeerd.

Indien Ik u niet wasch, 'gij hebt geen deel met Mij. Dat korte maar veelzeggende antwoord des Heeren had Petrus getroffen in het diepst zijner ziel. Geen deel met Jezus. Die gedachte bleek voor hem ondragelijk te wezen. O, dat zij ook ondragelijk mocht wezen voor u en voor mij.

Geen deel met Jezus. Petrus immers wist te goed dat hij zonder Jezus niet kon leven en dat hij zonder Jezus niet sterven kon. Hij wist te goed dat zonder Jezus het leven een leven zonder troost en dat zonder Jezus het sterven een sterven zonder zaligheid was. Geen deel met Jezus. Ja, dat woord heeft Petrus een gezicht gegeven in den diepen afgrond die daar gaapt aan zijn voet. En één blik in dien afgrond is hem zoo schrikkelijk dat hij het geen oogenblik dragen kan. Vandaar dat hij, er dan ook aanstonds op laat volgen: Heere, niet alleen mijne voeten, maar ook de handen en het hoofd. Petrus wil zeggen: als het er dan zoo bijstaat, dat ik zonder wassching geen deel aan U heb, dat ik zonder wassching verloren ben, wasch mij dan geheel. Immers dat wigt Petrus maar al te goed, dat het gansche hoofd krank was en het gansche hart mat, dat er niets geheels was aan hetzelve, niets dan wonden en striemen eu etterbuilen die niet uitgedrukt of verbonden waren eu geene derzelve was met olie verzacht. Als het dus daar op aankomt, wil Petrus zeggen, ja dan weetik het wel, dan moet niet alleen mijn voet gereinigd, die zoo vaak van het rechte pad is afgedwaald, maar ook mijn hoofd, dat zoo vaak allerlei booze gedachten heeft gesmeed, en ook mijn hand die zich zoo vaak aan het onreine en onheilige vergrepen heeft.

Niet alleen de voeten, maar ook de handen en het hoofd. Petrus verviel hier dus van het eene uiterste in het andere. En het was waarlijk niet alleen Petrus, die zich in dezen aan overdrijving heeft schuldig gemaakt. Ook te dien opzichte is deze Petrus zoo het beeld van al 's Heeren volk. Of is het niet zoo dat ook Gods kinderen eerst vaak weigeren om getroost te worden? Als de Heere in Zijn Woord hun aanbiedt hen te reinigen en te heiligen, hen te verlossen en te zaligen, dan is het zoo vaak ook bij hen: neen, Heere, dat zulk een onwaardige als ik ben door U gered en behouden zou worden, die zaak is te groot dan dat zij in eeuwigheid zou kunnen geschieden; mijn schuld is te groot om door Jezus vergeven, mijn voeten zijn te vuil om door Jezus gereinigd te worden

Maar als de Heere dan komt en zegt: indien Ik u niet wasch, gij hebt geen deel met Mij; indien gij ongewasschen blijft door Mijn bloed, dan zult gij sterven in uwe zonden; wanneer de Heere dan als 't ware tot Zijn volk zegt: goed, laat Ik u dan maar voorbijgaan, blijf gij dan maar zitten met uw bezoedelde voeten, blijf gij dan maar.liggen midden in den dood, dan blijkt het wel dat dïe gedachte van geen deel met Jezus te hebben voor zulke zielen ondragelijk is. Dan blijkt het wel.dat zij iets gepeild hebben van den diepen afgrond, waarin zij buiten Jezus verzonken liggen, en dat iets van die hartstochtelijke begeerte, die de vraag van Petrus kenmerkte, ook bij hen gevonden wordt: Heere, niet alleen mijne voeten, maar ook mijne handen en het hoofd. Heere, als ik dan zonder wassching verloren ben en buiten U voor eeuwig zal moeten omkomen, wasch mij dan geheel, zoo zal ik witter wezen dan sneeuw, die versch op 't aardrijk nederviel.

Ja, eerst kan, daar, wel eens te weinig van de Heere begeerd worden, maar daarna kan er, met miskenning 'van wat reeds geschied is, wel eens te veel worden verlangd. En zoo was het nu met Petrus. Eerst had hij heelemaal niet gewasschen willen worden en nu deed hij weer net alsof hij alle deelgenootschap aan Christus nog miste en alsof het werk van Gods genade nog gansch en al aan hem begonnen moest worden. Eerst dus eenzijdig aan de ééne zijde en nu weer eenzijdig aan den anderen kant. -

Gelukkig dat Petrus een Heiland had die nu tusschen die beide uitersten het evenwicht hersteld heeft. Ach, de Heere weet zoo van Zijn volk wat maaksel zij zijn, gedachtig zijnde dat zij stof zijn. En staat dan ook zoo aan het begin van dit hoofdstuk dat Jezus de Zijnen lief gehad heeft tot het einde. Dat wil zeggen, zooals er ook eigenlijk in het oorspronkelijke staat: Hij heeft ze liefgehad op het hoogste, zoo innig als het maar kon.  En tot die liefde behoorde ook het onuitsprekelijk geduld dat Jezus met Zijne; discipelen gehad heeft.

Immers als het ons te-doen gestaan had, dan zouden wij er allicht een eind aan hebben gemaakt. Als wij iemand ontmoeten die eerst rechts wil en dan links of omgekeerd, - dan zeggen we vaak zoo spoedig: met dien man is niets te beginnen, die weet het altoos beter dan een ander, en niet zelden laten wij hem dan gaan op den weg dien hij zich zelf gekozen heeft. Maar Jezus heeft met Petrus anders gedaan.

De daad der voetwasschlng is dan ook ten slotte heilzaam volbracht. Immers in plaats van hem voorbij te gaan is dit het antwoord geweest dat Petrus alsnu uit den mond des Heeren ontving: die gewasschen is heeft niet van noode dan de voeten te wasschen, maar is geheel rein, en gijlieden zijt rein, doch niet allen.

Om dit goed te begrijpen, moeten we denken aan de tweeërlei wasschingen die er in het Oosten bestonden. De wassching die des morgens placht te geschieden als het geheele lichaam in den regel met water overgoten werd, en het telkens wasschen van de bezoedelde voeten, evenals dat bij ons telkens met de handen geschiedt. Dit nu brengt de Heiland over op den staat Zijner jongeren. Zij waren gewasschen, zij waren dus rein. Wel niet allen, want alleen Judas werd hiervan uitgezonderd. Maar verder dan kon het immers van allen getuigd worden dat zij in oprechtheid in Christus geloofden, en dat geloof werd hun gerekend tot gerechtigheid. Of had Petrus het niet in naam van allen gezegd: wij hebben bekend en geloofd dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods?

Door dat geloof in Christus, al was het ook nog zoo zwak, en al bleek het telkens weer gelijk aan een riet, dat van den wind heen en weder werd bewogen, door dat geloof in Christus waren zij dus rechtvaardig voor God. In dien zin was hun onreine hart reeds gereinigd door het bloed der verzoening, dat nu weldra voor hen gestort stond te worden. De volle vergeving, de algeheele uitdelging van hun schuld waren zij dus reeds deelachtig geworden. En nu mocht Petrus niet doen, alsof hij hiervan nog niet het minste bezat. Petrus mocht zich niet armer voordoen dan hij was. Hij was reeds gewasschen, maar wat hij nog noodig had en wat voor hem ook nodig zou blijven ten einde .toe, dat was-de dagelijksche vergeving van de voortdurende besmetting des vleesches en des geestes.

Immers de voeten van Petrus en van al de discipelen bleven wandelen op een wereld die in het booze lag. Die voeten zouden dus met het vuil der zonde telkens weer bezoedeld worden. Het zou zelfs niet lang duren en dan zou vooral Petrus zijn voeten zoo schrikkelijk bezoedelen in de zaal van den hoogepriester, waar hij tot driemaal toe zijn Meester, die hem had gewasschen, verloochenen zou.

Hoe noodig bleek daarom deze voetwassching juist voor Petrus te wezen. Het was alsof de Heiland Petrus er bijzonder aan wilde herinneren dat er weldra juist voor hem zooveel reden zou zijn om de bede van David tot de zijne te maken: ai, wasch mij wel van ongerechtigheid ; mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden. En welk een troost zou Petrus dan kunnen putten uit de herinnering dat hij een Zaligmaker had die zich zóó diep had vernederd dat bij de daad der voetwassching aan hem had volbracht. In het bloed van dien getrouwen Zaligmaker zou hem ook de verzoening van de schrikkelijke zonde des verraads en van al zijn dagelijksche overtredingen geschonken worden.

Wie gewasschen is heeft niet van noode dan de voeten te wasschen, maar is geheel rein. Wat dunkt u, zóu dat woord, evenals op Petrus en zijne medediscipelen — Judas uitgezonderd — niet op al Gods kinderen van toepassing zijn, op allen die zich door het waarachtig geloof aan den éénen en algenoegzamen Zaligmaker verbonden gevoelen? Immers in den grond der zaak zijn ook zij gewasschen, zijn ook hunne kleederen gereinigd en wit gemaakt door het bloed des Lams. Zeker, ik weet wel, dat zij dat niet aanstonds verstaan, en dat zij dat niet altoos beseffen en dat het hun wel eens aan den troost, die in deze waarheid ligt opgesloten, ontbreekt. Maar wie niet buiten Christus kan leven, wie het het ergste vindt dat hij kan uitdenken, geen deel met Jezus te hebben, die is door het geloof één plant met Christus geworden en die behoort dus tot het volk van hetwelk de dichter eens zong: de schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan, ook ziet Gij geen van hunne zonden aan.

Maar wie zoo door het geloof de volle vergeving zijner zonden ontving, die blijft toch de dagelijksche vergeving zijner gedurig wederkeerende zonden behoeven. En neen, nu mag hij niet doen alsof hij aan het eerste nog gansch. en al een vreemdeling is, nu mag hij zich niet houden alsof er nog nooit eenig werk van genade aan hem werd verricht, want de algeheele wassching heeft eens voor altijd plaats in de ure der rechtvaardigmaking door het geloof. Maar wat is nu het geval?

Het is met ieder van Gods kinderen net als het met Petrus was en net als het met ieder was die zich in het natuurlijk leven des morgens had gewasschen en gebaad. Zulk een moest den weg weer op en bij de minste aanraking bleek hij zijn voeten telkens weer bezoedeld te hebben. En zoo nu moet ook de gerechtvaardigde en vernieuwde zondaar het leven weer in; hij moet den weg weer op en die weg is zoo vaak een weg van arbeid en strijd, een weg van verleiding' en verzoeking. Vandaar 'dat ook na ontvangene genade de voeten van Gods kinderen zoo telkens weer met allerlei zondig vuil bezoedeld wordea. O, wat een dagelijks wederkeerende zonden, die het een kind des Heeren zoo telkens weer doen uitroepen: zoo Gij Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere wie zal bestaan? Maar gelukkig dat er nu ook voor die dagelijksche afdwalingen vergeving te vinden is in het bloed van het Lam. Gelukkig dat de getrouwe Zaligmaker als 't ware telkens weer achter Zijne discipelen neerknielt om het hun toe te fluisteren: ziet. Ik delg uwe overtredingen uit als een nevel en Ik gedenk uwe zonden niet,

Gij zijt rein, doch niet allen. Gij weet wat de Heiland ten slotte met dit woord bedoeld heeft, nietwaar? Hij zag er in den kring Zijner discipelen één, die zich wel de uitwendige voetwassching liet welgevallen, maar die daar toch zat met een onreine ziel en wiens handen en voeten weldra druipen zouden van Zijn onschuldig bloed.

Behoort gij misschien ook nog tot degenen die, evenals deze man, geen deel hebben aan Jezus? die niét rein zijn omdat zij door het waarachtig geloof nog niet aan Hem verbonden zijn ? O, schrikkelijk, wanneer in dezen onréinen Judas uw beeld geteekend is, wanneer gij misschien met gewasschen voeten, maar met een ongewasschen ziel, met een gedoopt voorhoofd, maar met een ongedoopt hart, straks voor den rechterstoel des Heeren zult staan. Weet dan dat het inderdaad zal wezen, maar dan in anderen zin als waarin Petrus het sprak: Gij zult mijne voeten niet wasschen in der eeuwigheid. Maar bedenk dan ook, dat er zonder door Hem gewasschen te zijn, geen deel met Jezus zal wezen en dat zonder deel met Jezus uw deel zal wezen met hen voor wier zonden dan in eeuwigheid geen slachtoffer gevonden zal worden. O, dat de behoefte om deel met Christus te hebben dan nog in uw hart geboren mocht worden, en dat de bede: Ai, wasch mij wel van ongereeh» tigheid, door de werking des Geestes in u gewrocht mocht worden om dan met deze bede tot den troon van Gods rqke genade uw toevlucht te nemen.

Of zijt gij misschien niet vreemd aan de weigering, waarmee Petrus eerst de wassching zijner voeten den Heere geweigerd heeft? Heeft God u ontdekt aan de boosheid van uw natuurlijk bestaan en gevoelt gij u dus onwaardig om door niemand minder dan door Jezus gewasschenen gereinigd te worden, o dan kunnen we de vraag : Heere, zult Gij mij de voeten wasschen? verstaan. Maar ook dan mag een besliste weigering om door Hem van uw ongerechtigheden gereinigd te worden, niet gebillijkt, veel minder gerechtvaardigd worden. Integendeel. Wat de Heere u aanbiedt, moogt ge dan nu nog niet begrijpen, maar gij zult het na dezen verstaan. En daarom, dat gij het maar wagen mocht op de beloften die de Heere in Zijn Woord verpand heeft aan een arm en ellendig volk. En ach, als bet er maar op aankomt, doet gij dat ook wel. Gij moet eerst maar voor de keus gesteld worden: gewasschen te worden door Hem of geen deel te hebben aan Hem, dan wordt daar immers iets van die zelfde hartstochtelijke begeerte bij u gevonden die den uitroep van Petrus gekenmerkt heeft.-Heere, niet alleen de voeten, maar ook de handen en het hoofd. Maar o, hoe gelukkig dat gij nu een Zaligmaker hebt die u juist zooveel geeft als Hij weet dat voor u noodig en nuttig is. De Heere gaf Petrus niet te weinig, maar Hij gaf Hem ook niet te veel. En zoo doet de Heere immers met al de Zijnen, Die gewasschen is heeft niet van noode dan de voeten te wasschen, maar is geheel rein.

Ja, de Heere geeft op Zijn tijd al den Zijnen een oog hoe zij gerechtvaardigcht zijn door het bloed der verzoening dat eenmaal voor hen gestort is aan Golgotha's kruis. De Heere doet ze zien hoe al hun schuld in dat volkomene werk der verzoening voor eeuwig is wegge­zonken en ondergegaan. Maar wie eenmaal gerechtvaardigd is, moet nog dagelijks geheiligd worden. Immers hoe werden de voeten van Gods kinderen weer niet telkens bezoedeld. Wat is er veel in uw handel en wandel dat den Heere mishaagt. De dagelijksche vergeving, de dagelijksche bekeering zult gy dan ook tot het einde toe noodig hebben. O, dat gij dan gedurig maar weer met uw bezoedelde voeten mocht komen om alleen door de reinigende kracht van Jezus' bloed geheiligd te worden.

Immers wat een wonder van genade dat de Heere zich zoo diep heeft willen vernederen, dat zelfs dit slavenwerk Hem niet te gering is geweest. Maar daarom juist heeft die voetwassching ons ook nog iets anders te zeggen. Gij weet wat de Heiland, toen Hij straks de daad der voetwassching volbracht had, aan Zijne jongeren heeft gevraagd. Verstaat gij wat Ik ulieden gedaan heb ? Dat was de vraag die de Heere toen aan de gewasschen voeten Zyner discipelen heeft nedergeiegd. En - die vraag mogen wij zeker vooral in onze dagen ook elkander wel doen.

Verstaan wy de voetwassching? Hebhen wij uit die voetwassching geleerd dat in het Koninkrijk Gods de meeste de minste en de minste de meeste is? Hebben we verstaan dat het voor den Heere niet aankomt op stellingen, op theorieën, maar op de practijk der godzaligheid ? Niet op het zeggen alleen, maar op het doen; niet öp de leer alleen, maar ook op het leven ? Hebben we begrepen dat dat de toepassing is der voetwassching : indien gij deze dingen weet, .zalig zijt gij zoo gy ze doet?

O, de Heere geve dat die Christus, die de voeten Zijner discipelen wiesch, ook in ons leven een gestalte mag hebben. Immers hoe meer wij onszelven .schuldig zullen weten om ook elkander de voeten te wasschen, hoe meer troost we zullen vinden in het gewasschen zyn door het bloed van het Lam en hoe meer weerklank daar in onze ziel gevonden zal worden van het woord van den Psalmist:

„ Zoo ver 't West verwijderd is van 'tOosten, Zoo ver heeft Hij om onze ziel te troosten Van ons de schuld en zonden weggedaan."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's