Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk laven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk laven.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Kerk en het Woord Gods. XII.

Het Nieuwe Testament geeft enkele termen, waarin het karakter van de excommucieatie wordt aangegeven. Het spreekt van ^uit het midden van u wegdoen", „afsnijden", „overgeven aan den Satan", „den ouden zuurdeesem uitzuiveren" enu. (1 Cor. 5:2, 13; Gal.5:12; 1 Cor. 5:5, 1 Tim. 5:20:1 Cor. 5:7; Rom. 9:3; 1 Cor. 16:22; Gal. 1:8, 9).

De duidelijkste uitspraak is die van Paulus in 1 Cor. 5:2, 13, waar hij ze noemt een „uit het midden van « wegdom". Door den Ban wordt een zondaar uit het midden der gemeente weggedaan, ! uit hare gsmeenschap uitgesloten en verklaard, dat hij, die zich als een broeder voordeed, op grond van zgn volharding in onboetvaardigheid niet langer als een broeder erkend kan worden, tenzq hij zich bekeere.

De Heidelb. Catechismus omschrijft den Ban als een „uit de Christelgke gemeente en van God zelven uit het Rijk van Christus gesloten worden." Naar deze uitspraak houdt de Ban dus tweeërlei uitsluiting in:1 eene uitsluiting uit de Kerk als instituut, door de Kerk zelf en 2 eene uitsluiting uit het Koninkrijk der hemelen door God. De Catechismus wil hierin natuurlijk niet zeggen, dat de uitspraak van den kerkeraad invloed heeft op Gods uitspraak, alsof de Heere in den hemel Zich aou voegen naar de beslissing der Kerk hier op aarde; maar dat de opzieners der gemeente, iemand hier op aarde uitsluitende, daarmee uitspreken, dat God hem heeft uitgesloten uit het Koninkrijk Gods. Waarom men dan ook niet mag uitsluiten buiten de Kerk, tenzij men naar uitwgzen van Gods Woord voor zichzelf de overtuiging heeft, dat die persoon om zijner Eonden wil is uitgesloten uit het Koninkrijk Gods. 

De bedoeling in deze wordt door Ursinus, een der opstellers van den Catechismus in zijn Schatboek aldus verklaard: Er is tweeërlei gemeenschap der geloovigen onder elkander. Eene innerlijke, waardoor zij door de kracht des H. Geestes niet alleen met de uitverkorenen als leden met ledematen, maar ook met het Hoofd der Kerk Jezus Christus vereenigd worden. Eene uiterlijke, waardoor zq te zamen der Sacramenten deelachtig worden en voor lidmaten der gemeente gehouden worden. Uit de eerste gemeenschap werpt de gemeente geenszins den gebannene, maar God alleen, om der zonden wille; maar van d« tweede sluit de gemeente uit, alzoo nochtans, dat, tenzij de afgesnedene zich bekeere, 't geen door de Kerk uitgesproken is, in den hemel vast en bondig zal wezen, Matth. 18:18 „Al wat gq binden zult op de aarde, zal in den hemel gebonden wezen." Daarom moet het oordeel der Kerk niet gering geacht, want het ia anders niet dan eene uitspraak van „Gods vonnis." 't Zelfde lezen we ook in de „Synopsis" door de professoren Polyander, Rivetus, Walaeus en Thysius opgesteld in het begin van de ITde eeuw, in het bloeitijdperk der Geref. theologie. Ook daar wordt bij de excommunicatie van een dubbele werking gesproken n.l. dat zg van eene uitwendige en inwendige gemeenschap berooft.

De excommunicatie of afsnijding door den ban is dus wel een zeer ernstige zaak, want het is een opzegging van de broederlijke gemeenschap met en een »ich onttrekken der gemeente aan den gebannene, eene plechtige verklaring in den naam van Ohristus, dat hij openbaar geworden is als geen broeder in zijn, eene uitsluiting uit de gemeente en uit al hare weldaden en gaven, welke God aan haar gegeven heeft; welke uitsluiting, zoo zg overeenkomstig de opdracht van Christus plaats heeft, eenmaal gevolgd zal worden door de uitsluiting uit het Koninkrgk der hemelen door God zelve, tenzg de zondaar aieh bekeere en het toekomend oordeel nog tgdig voorkomen worde.

Natuurlgk is het zeer wel mogelijk, dat, in 't afgetrokkene genomen, iemand die uit de gemeenschap der zichtbare Kerk verbannen ia toch als lid der onzichtbare Kerk in de hemelen opgeschreven staat. Maar de Kerk heeft slechts te vragen of zg een zondaar, die reeds geruimen tijd onder verscherpte tucht gesteld is, op grond van zijne be-Iqdenis en wandel, dus op grond van wat openbaar aan het licht trad, nog langer als een geloovige kan en mag erkennen, en zoo niet, dan moet zij hem uitsluiten, opdat hg de gevolgen van zijn zonden drage, de gemeente voor het kwade bewaard worde en opdat de schuldige door dit uiterste remedie alsnog tot bekeering moge komen.

Oordeelend naar 't geen openbaar is moet er dus bij zondige belijdenis of levenswandel uitsluiting uit de gemeente plaats hebben, opdat de gevijnsden openbaar worden gevijnsden te zijn en uitgebannen worden en opdat de ware geloovigen, die in zonden gevallen zgn en in onbekeer]ijkheid daarin blijven zullen worden buitengesloten, in de hoop dat zij juist dóór dit laatste remedie nog weer zullen terecht komen en binnen de muren van de Kerk teruggedreven worden.

De geëxcommuniceerde heeft naar uitspraak der Kerk geen deel meer aan hare gemeenschap en hare weldaden. De ban ontneemt hem de rechten van zgn lidmaatschap, zoodat hij als de „heiden en de tollenaar" buiten de Kerk staat. Hg is uitgesloten van de ambten, de sacramenten, de gebeden, de weldaden bij welke de gemeente vergadert en zich verheugt. Wel mag hij de publieke prediking des Woords, het gemeenschappelijk openbaar gebed en gezang bg wonen, maar hij staat daarin met de Heidenen en de Joden en iedereen, die de Kerk maar bezoeken wil, op éene Iqn. In de besloten samenkomst der gemeente, in vergaderingen, waarin de leden der gemeent© samenkomen om, naar het ambt der geloovigea ambtsdragers te verkiezen, of met den kerkeraad samen te spreken ever aaken van orde, tucht of financieel beheer, worden natuurlijk de geëxcommunicserden niet toegelaten.

In het derde deel van het Formulier voor de afsnijding wordt gezegd hoe men voorts in den dagelij kschen omgang met den afgesnedene moet handelen .Want daar wordt de gemeente aldus vermaand: „dat gij u niet vermengt met hem, opdat bij beschaamd worde, nochtans hem niet houdende als vijand, maar bij wijlen vermanende, gelijk men een broeder doet, "

Dit is naar den regel welke Paulus geeft in 1 Cor. 5:11. Want wel wordt de burgerlijke en maatschappelijke gemeenschap door den ban niet verbroken; maar de bizondere gemeenschap, die voortvloeit uit den broederband, moet vervallen, omdat hij geen broeder meer is en dit ook in den dagelijkschen omgang gevoelen moet. (2 Thess. 3:6). In alles dus barmhartig, zoekende den zondaar te behouden (Jac. 5 : 19, 20), maar toch ook de zonde als zonde behandelend en daarom zich met de zondaars niet vermengend. Waarbij de liefde moet dringen niet om da grenaen tusschen leugen en waarheid, tusschen zonde en gerechtigheid weg te doezelen, maar wel om den afgesnedene „bij wijlen te vermanen, gelgk men doet met een broeder, die van den weg der waarheid is afgeweken, opdat hij, zoo mogelgk, weder tot bekeering kome."

Neen, er mag in de gemeente tegenover de zonde geen valsche verdraagzaamheid worden geopenbaard. Zondeis en blijft zonde en Gods Woord spreekt in deze zoo duidelgk, dat de zonde gestraft moei worden, dat de gemeente zelve ook voor de zonde moet worden beveiligd en dat men zal toezien dat Gods Naam niet gelasterd worde.

Maar er mag ook in de gemeente geen farizeïsme gaan heerschen, met belijdenis dat de niet afgesnedene zooveel beter is dan degene die is geëxcommuniceerd.

Daarom ook die ernstige vermaning in het Formulier: zich aan dit voorbeeld te spiegelen, om den Heere te vreezen, voorzichtig en ootmoedig te wandelen, gemeenschap te houden met den Vader en Zijn Zoon Ohristus, en met alle geloovige christenen, daarin volstandig blijvende tot het einde toe, en alzóo de eeuwige zaligheid te verkrggen. Waarbg de gemeente zich te wachten heeft voor het kleinste begin der zonde, voor de minste beginselen des kwaads, om nuchteren te zijn, te waken en te bidden, met aflegging van allen last en zonde die ons lichtelijk omringt, metligdzaambeid loopende de loopbaan die is voorgesteld, ziende op Jezus.

Hoe klein van krachten is de christen dan ook. Hoe groot is het gevaar, dat altijd en overal dreigt. Hoe boos en arglistig is eigen hart daarbij.

Waarom dan ook het Formalier van den ban besloten wordt met een hartroerend gebed, waarin met diepen ootmoed en smart over de afsnijding van den zondaar gesproken wordt, metbelgdenis: „wij zijn allen waardig, om van U afgesneden en van U verbannen te worden, om onzer groote overtreding wille, zoo Gij met ons in het gericht wilt treden."

Maar dan wordt ook gepleit om veriffenis en gesmeekt om bewaring en eiligmaking, om genade tot trouwe veraning van den afgesnedene, en om egen over deze vermaning, opdat de fgesnedene weer worde teruggebracht „teneinde wg daardoor oorzaak mogen ebben, ons weder te verblijden in degeen, waarover wg nu rouwe moeten ragen, en dat alzoo Uw heilige naam eprezen worde."

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk laven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 september 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's