Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

{Vervolg).

Het vrouwenstemreeht.

{Vervolg).

, Natuurlijk volgt hieruit volstrekt niet, dat de vrouw in de dagen der apostelen in het amht gestaan heeft. Maar dat zij tot veelvuldigen arbeid in de apostolische eeuw gebruikt is, staat vast. En dan niet alleen tot rokken maken, kousen breien ena. alleen — wat ons van Dorcas wordt bericht — maar wel degelijk als dienaressen der gemeente, die in den Heere arbeidden; „mede-arbeiders" van Paulus en de andere apostelen. Daartoe stonden ze niet in het ambt, maar daartoe ontvingen ze wel het charisma, de gave. Zoo is er dan ook in 1 Cor, 11 sprake van vrouwen, die bidden en profeteeren. Ze mogen dat m«i doen met ongedekten hoofde, daar ze dan zich zelf zouden onteeren en zich een positie zouden toeeigenen, welke haar niet toekomt. Maar het bidden en profeteeren als zoodanig wordt haar dé, ar niet verboden.

Ook hier moeten nu geen conclusies getrokken worden, die geheel buiten de zaak zouden vallen. Want wie te veel wil bewijzen, bewijst niets. Maar de apostel wil het gebruik van de gm» (charisma) des gebeds en der profetie aan de vrouw in de gemeente niet onder alle omstandigheden ontzeggen. Alleen moet zij zich niet in de dingen gaan mengen door vragen te stellen en te disputeeren. God is geen God van verwarring en als de vreuw wat te vragen heeft, laat ze het dan thuis doen.

. Geen staan in het ambt. Geen leer-of regeerambt. Haar wandel zal in stilheid en onderworpenheid zijn. (1 Tim. 2) „Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva" enz.

Maar dat sluit de vrouw niet uit uit de gemeente en uit den arbeid in het midden van Gods Koninkrijk.

Of spreekt Paulus, wanneer hg in I Tim, 3 handelt over de ouderlingen en diakenen, ook niet over de vrouwen, hoe zij moeten zijn in de gemeente En natuurlijk wordt dan niet hier bedoeld „de vrouwen van de diakenen". Want dan had Paulus ook zéér zeker en allereerst gesproken over de echtgenooten van de ouderlingen. Neen, als hij midden in het spreken over de diakenen „de vrouwen" ter sprake brengt, heeft hij kennelijk het oog op de vrouwelijke arbeidsters op dit terrein („diaconos" was het woord voor beide geslachten, mannelijk en vrouwelijk; Phóebe wordt Rom, 16 dan ook niet „diaconissa" (een woord dat in het N.T, niet voorkomt en eerst véél later is ontstaan) genoemd, maar „diaconos"), 't Gaat dus blijkbaar over de helpsters van de diakenen bij hun diaeonalen arbeid, meedragende hun diaconale zorgen, 't Zijn vrouwelijke diakenen, hier genoemd ter onderscheiding van de in het diakenambt werkende mannen. En voor èie vrouwelijke d\& kenen geeft Paulus de vereischten, welke noodzakelijk in de gemeente gesteld mogen en moeten worden — welke vereischten treffend overeenkomen rpet 'tgeen in de diakenen gevorderd wordt (vers 8)

Leggen we hier nu naast wat in 1 Tim, 5 gezegd wordt oveï de „weduwen", dan hebben we blijkbaar hier te doen met een soort organisatie van vrouwelijke hulpkrachten, tot het verrichten van allerlei dienst, bizonder ook op diaconaal gebied. Opmerking verdient hier vooral hetgeen we lezen in 1 Tim. 5:9: dat een weduwe „gekozen" worde enz." Eigenlijk staat er niet gekozen worde, maar het woord, hier in den grondtekst gebruikt. beteekent ingeschreven of op de lijst gebracht. 't waren  dus blijkbaar vrouwen, die zoodanig bij de ambtsdragers bekend stonden en door de gemeente tot den hulpdienst aangenomen waren,

Heel iets anders — nog eens — dan b.v., 't geen we lezen van Dorcas, die particulier een naaikrans had

Van een lijdelijke rol, door de vrouw '. in het midden van de gemeente te spelen spraken de apostelen dus niet. Vrouwen traden dan ook wel degelijk actief op.

Vele vrouwen hadden met Jezus gewandeld en dienden Hem. Na de Hemelvaart blijven de vrouwen mei de mannen wachten op de komst des Troosters. Paulus — nog Saulus van Tarsen zijnde , — had het niet minder op de vrouwen dan op de mannen gemunt, om hen te , binden en m de gevangenis te werpen, En de namen van Lydia, Priscila, Phoebe enz.. zeggen ons, dat de vrouw een werk­zaam aandeel gehad heeft in de bevordering van het Koninkrijk van onzen Heere Jezus Christus in de dagen der apostelen.

Zeker, Paulus stelde de Goddelgke ordinantiën telkens ten dezen opzichte in het helderst licht en deze zouden niet straffeloos kunnen worden geschonden. De plaats der vrouw is een gansch andere dan die van den man. Maar daaruit vloeide geenszins voort, dat de christelijke vrouw uitsluitend een roeping, te vervullen had binnen de wanden van het vrouwenvertrek. Wanneer zij daartoe de geestelijk* gave (charisma) hadden ontvangen werd zelfs het „bidden en profeteeren" in ds samenkomsten der gemeente haar niet verboden. Euodia en Sijntyche werden door Paulus bestraft wegens haar „oneenigheid, " maar geenszins omdat zij „met hem gestreden hebben in het Evangelie".

Velerlei werk is door de vrouw van ouds dan ook in het midden der gemeente verricht. Zij moesten behulpzaam zijn bij den Doop, inzonderheid der vrouwen. De vrouwen die gedoopt wenschten te worden ontvingen van haar onderwijs. Zij brachten het sacrament des Avondmaals aan zieke vrouwen in hare woningen. Ze predikten het Evangelie in de vrouwenvertrekken.

Doch daarnevens stond dan toch het eigenlijke diaconale werk, de arbeid der barmhartigheid, 't geen allengs ook wel de hoofdzaak schijnt te zgn geworden.

' In de 16de eeuw kenden de Gereformeerde Kerk een bepaalden georganiseerden vrouwendienst in Christus' gemeente. Op het Convent te Wezel wordt immers het volgende besluit genomen:

„Op die plaatsen, waar dit gelegen zal komen, oordeelen wij, dat ook vrouwen van beproefd geloof en eerbaren levenswandel, en die van gevorderden leeftijd zijn, naar het voorbeeld der apostelen terecht tot dit ambt (n.l. het diakenambt) kunnen aangenomen worden." (Hoofdstuk V, §10.) 

De Hollandsche gemeente in de stad Wezel had reeds voor 1575 een eigenlijk diakonessenambt, waartoe gehuwde vrouwen en weduwen, die bij de gemeente in aanzien waren, voor den tijd van éen jaar werden gekozen en ook b«vestigd. Men hield zich daarbij naar 1 Tim. 5 : 9 bij voorkeur aan den leeftijd van ongeveer 60 jaar. Haar was de zorg voor kraamvrouwen en kranken opgedragen, en ook het naaien van linnengoed.

Een georganiseerden vrouwendienst had ook de vluchtelingen-gemeente te Embden. Naast een groot aantal diakenen werden daar vier eerbare weduwen en godzalige matronen gekozen, aan welke was opgedragen, driemaal per week samen te komen in het gasthuis, om, over het noodige te beraadslagen en éénmaal 's jaars van huis tot huis in de stad rond te gaan, om linnen, kleedingstukken en levensmiddelen voor de weezen in te zamelen.

De Kerk van Amsterdam had de stad in districten verdeeld, en in elk district bezochten twee diaconessen de a, rmen. Bizondere nooden, bij de bezoekers aangetroffen, maakten zq dan aan de diakenen bekend. Inzonderheid moesten zij de kraamvrouwen en andere hulpbehoevende vrouwen bezoeken en den behoeftigen linnen en aalmoezen uitdeelen. De daartoe noodige middelen verschafte hun de gemeente. Dit waren de buitenmoeders.

En daarnevens had men de binnenmoeders, die in de weeshuizen en ziekenhuizen werkzaam waren.

Jaarlijks moest een deel dier vrouwelijke hulptroepen aftreden.

Geheel in dien geest is ook wat Koelman schrijft in zijn „Ambt en Plichten der Ouderlingen en Diakenen." Daar zegt hg: „Het is zeker, overmits wij hebben het apostolische voorbeeld en de practyk van de Oude Kerk na de apostelen, gelijk Voetius dit toont, dat, waar het de tijden, plaatsen en. zeden der menschen zoo kunnen lijden, in groote gemeenten, waar een groot aantal is van arme, zieke, kramende trouwen, weduwen en zoogende moeders, zulke diakonessen mogen vertogen woeden als behulpsels van de diakenen en hun dienstig in de uitvoering van hun ambt."

Het komt ons dan ook voor dat de Kerk in onze dagen, vooral in groote gemeenten, heeft uit te zien naar vrouwen, die kennelijk de gave hebben ontvangen om te kunnen en te willen arbeiden in het midden van het kerkelijk leven. Wat zouden de vrouwen niet uitnemend onze diakenen kunnen helpen by tal van dingen waar de mannen vol strekt geen verstand van hebben. Wat zouden ze ook bij den Evangelisatiearbeid heerlijk kunnen behulpzaam zijn.

Laat ze dan in het profetisch en koninklgk ambt zwijgen, maar in het priesterlijk ambt kan en mag ze als behulpsel optreden. Wat ook ten voordeele van het Zendingswerk kon zijn.

En of de vrouw dan ook niet een woordje heeft mee te spreken? Natuurlijk I

Of worden in het huisgezin de beslissingen genomen zonder dat de vrouw mee oordeelt, meespreekt en meestemt ? Laat het zóo ook in de gemeente zijn.

De vrouw moet haar plaats als vrouw houden. De ordinantie Gods mag hierin niet geweldadig op zij gezet worden. Maar dat wil niet zeggen, dat de vrouw in het huisgezin en in de Kerk als quantité négligeable (niet meetellende factor) moet worden beschouwd.

En daarom, vraagt men ons, of er principieel bezwaar zou bestaan om b.v. bij een predikantskeuze ook de zusters der gemeente naar haar oordeel te vragen, dan antwoorden we beslist ontkennend.

Immers, wat moet een dergelijke aanwgzing der gemeente volgens Gereforndeerd kerkrecht zgn? Toch niet anders, dan dat de gemeente — de broeders en de zusters — aanwijzen den persoon, welken zq het meest verkieselijk achten. Niets meer. De beroeping van een predikant of de verkiezing van een ambtsdrager geschiedt — moet geschieden volgens Gereformeerd Kerkrecht n.l. — door den kerkeraad, gezien den uitslag der gehouden stemming.

In die stemming zit dus niet het minste element van gezagsoefening. Althans wanneer naar Gereformeerd kerkrecht gehandeld wordt. En dan is zéér terecht de vraag gedaan: „Is er één reden denkbaar, waarom de vrouw bij het aanwijzen van den meest verkieselgken persoon, niet medezeggenschap zou hebben ? Ook zq heeft toch de predikers aan te hooren ? Ook zq moet door den Dienst des Woords worden opgeleid. Het zijn toch ook haar geestelijke belangen, die bij zulk een benoeming in het spel zijn. En is er dan iets ook maar in het verschil tusschen man en vrouw, waaruit zou zijn af te leiden, dat dit verschil voor haar in dien zin zou moeten doorwerken, dat wel de man voorkeur mag hebben, maar zij van alle oordeel verstoken moeten blijven.  In Christus is noch man noch vrouw. Wat zeggen wil, dat in het geestelijke het verschil tusschen de geslachten niet doorwerkt. En betreft nu de keuze van een Dienaar des Woords niet juist geestelijke belangen, die voor man en vrouw even interessant zijn ? " (De Heraut, 1898, no. 1048).

Feitelijk wordt dan ook in de Dordtsche Kerkorde de vrouw geenszins uitgesloten. De lidmaten der Gemeente — de broeders en de zusters — worden opgeroepen ter approbatie of goedkeuring van het beroep van een predikaat of van de benoeming van ouderling of diaken. De vrouw heeft daarbij gelijk recht met den man en mag schriftelijk bezwaren indienen en mondeling — zoo noodig — in den kerkeraad 't geen haar op 't hart ligt inbrengen en toelichten.

We zouden de zusters der gemeente dan ook niet gaarne behandeld zien als onmondige leden, die bij alles bultende deur worden gezet. De mannen die dat zouden doen, zouden heel dwaas handelen en zeer onrechtvaardig zijn.

Maar — en dat is het punt waar het momenteel in het midden van onze Hervormde Kerk om gaat inzake het stemrecht der vrouw — men mag geenszins d© vrouw mee laten regeeren met de helft plus een, door middel van het stembiljet, want dit kan onder de huidige omstandigheden, nu niet het ambt de leiding in de gemeente heeft, maar het stembiljet alles regeert, niet anders dan de schrikkelqkste verwarring geven, in welken revolutionairen weg, zoo vol hartstochten en slechte practijken, de vrouw geenszins thuis hoert.

Men spare haar die oneer.

Waarbij nog komt, dat we leven in dagen, waarin alles, vooral ook op kerkelijk gebied, verward ligt. 't Zijn crisisdagen, waarin alles woelt en gist, terwijl niemand zeggen kan, wat de dag van morgen brengen zal.

En om dan plotseling de vrouw tot de stembus toe te laten en het onordelijke in het midden van onze Kerk op deze' wijze grooter en gevaarlijker te maken — terwql de vrouw er aelf niet om gevraagd heeft en velen van de besten onder de vrouw en er ganschelijk niet van gediend zijn — is onverantwoordelijk.

Laat men liever zoeken terug te krijgen, wat de vrouw kan en mag en wil doen in het midden van het kerkelijk leven. Daar zijn we vóór. Maar om de vrouw het stembiljet in de hand te geven en haar de gemeente mee te laten regeeren door de stembus, daar zgn we principieel tegen en we zouden het ten zeerste betreuren indien de leden van de Prov. Kerkbesturen dit Synodale voorstel goedkeurden.

De gevolgen zijn dan niet te overzien. De verwarring zal grooter worden. En het einde zal de last dragen. Waarbij we de gedachte niet kunnen onderdrukken, dat velen op de vrouwen hopen, als zullende gewenschte hulptroepen zgn om een of andere richting te doen zegevieren.

Neen, onze Kerk zal er niet door opgebouwd worden op het fundament van de apostelen en profeten.

Veeleer zal de scheuring en partijschap toenemen, de verhoudingen zullen scherper worden en tenslotte ala alle reserves van alle kanten opgeroepen zijn, zal de boel barsten. Men zal zich doodvechten en anderen zullen uitgeput ineenzinken.

De vrouw bg de stembus halen moeten we niet doen.

Doch mocht worden uitgezien naar den Geest Gods, die ons saêm leidt in de waarheid naar Gods Woord I

Dan zullen we de verkeerde practijken nalaten en we zullen opgebouwd worden in ons allerheiligst geloof, ©ns en onze vrouwen en onze kinderen tot heil en Gode tot eer.

We steunen dus gaarne het verzoek van Kampen's Kerkeraad en adviseeren den Kerkeraden eenvoudig aan het Prov. Kerkbestuur, waaronder men ressorteert (en dat 6 Nov. a.s. vergadert) te schrijven, dat men instemt met hetgeen Kampen's Kerkeraad inzake het niet toekennen van het stemrecht aan de vrouwen gevraagd heeft.

Men bedenke hierbij, dat in onze Kerk de regel geldt: de Kerkeraad zendt in bg het Classicaal Bestuur; het Ciassicaal Bestuur bg het Prov. Kerkbestuur enz. En dns, wanneer een Kerkeraad zich in deze tot een Prov. Kerkbestuur wenscht te richten moet hij zijn brief aan h§t Prov. Kerkbestuur adresseeren aan den scriba van het Class. Bestuur, met een begeleidend verzoek of het Class. Bestuur den brief wil doorzenden aan den scriba van het Prov. Kerkbestuur.

Particulieren of Vereenigingen kunnen zich rechtstreeks richten tot den scriba van hei Prov. Kerkbestuur van (voor Z.-Holland is het b.v. ds. J. Steenbeek te Vianen; voor Gelderland ds. O. Beets te Arnhem; voor Utrecht ds. J. Quast Hzn. te Utrecht enz.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 oktober 1918

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's