Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet regelen, maar verbieden.

Blijkens eene mededeeling, onlangs door de regeering gedaan, ligt het in de bedoeling van het Kabinet om met bekwamen spoed een wijziging en aanvulling der begrafeniswet voor te bereiden en bij de Kamer in te dienen.

Deze wijziging en aanvulling is noodig geworden omdat, gelijk wij reeds vroeger aantoonden, de begrafeniswet op schromelijke wijze overtreden werd en de overheid niet over de middelen beschikt om gehoorzaamheid aan de wet af te dwingen.

Terwijl toch artikel 1 der wet voorschrijft, dat elk overleden persoon moet begraven worden, worden de lijken schier dagelijks naar het crematorium te Westerveld vervoerd om daar, in stede van begraven, verbrand te worden.

En omdat de begrafeniswet nu geen bepaalden persoon aanwijst, die moet begraven, kan voor het niet-begraven niemand strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden.

Deze toestand, die onder het vorig Kabinet geboren werd en gelaten is voor hetgeen hij was, kan door mannen, die prijs stellen op de naleving der wetten, niet bestendigd worden.

Hier is onmiddellijk ingrijpen eisch van het oogenblik.

Nu is het natuurlijk niet onverschillig in welken zin de oplossing van de gerezen moeilijkheid zal gezocht worden.

Twee wegen staan hier bij het wettelijk ingrijpen open: door de bestaande facultatieve lijkverbranding of te verbieden of nader te regelen.

Het kan geen punt van verschil uitmaken ot een ieder, , die de christelgke levensbeschouwing is toegedaan, zal kiezen voor den eersten weg.

Hier kan men geen beroep doen op het beginsel, dat de conscientie des menschen geen geweld mag worden aangedaan.

In de eerste plaats niet, omdat de lijkverbranding niet in een Christelijk land, maar onder de heidensche volken thuisbehoort.

En in de tweede plaats niet, omdat hier de dwang niet uitgaat van de voorstanders van het begraven, maar van hen, die de verbranding van lijken voorstaan.

De lijkverbranding werd in ons land op slinksche wijze ingevoerd en nu deze wederrechtelijke handeling plaats had, zou men van de regeering eischen om wat tegen de wet inging nader bij de wet te regelen.

Een regeering, die aan zulk een aandrang zou toegeven, begeeft zich opeen zeer gevaarlijken weg, want wat thans gevraagd wordt met betrekking tot het verbranden van lijken, zal zoo aanstonds herhaald worden b.v. ten opzichte van het huwelijk.

Er zgn in ons land toch ook reeds niet weinigen, die de verhouding van vader en moeder in het gezin verouderd achten en opkomen voor de moderne gedachte, die tegenover het geordend gezinsleven de positie stellen van man en van vrouw.

Hier worden de christelgke grondslagen van ons volksleven op-een manier ondermijnd, die tot groote waakzaamheid noopt.

Van welk karakter de lijkverbranding is en hoe de christelijke Kerk en een christelgk volk zich daartegenover heeft te plaatsen, werd door dr. Scheurer in de zitting van de Tweede Kamer op 18 December 1.1. op uitnemende wgze uiteengezet.

Het Igkt ons wel de moeite waard om met het oog op de dingen, die komen, zijne rede hieronder te laten volgen.

Intusschen zal het zaak zijn dat de regeering voet bij stuk houdt en niet onder den invloed der linkerzgde komt, om de beginselen, die naar Gods Woord zijn, om te buigen of wel uit vrees om bij vrijziunigen eu socialisten verbitterii]| aan te kweeken, toe te geven.

De regeering moet niet overgaan oi de lijkverbranding te regelen, mas kloekweg de lijkverbranding verbiede en strafbaar stellen.

Uit de Tweede Kamer.

Een kloek getuigenis.

Wij laten hier de rede volgen, die. Scheurer met betrekking tot de lijkverbranding in de Tweede Kamer uit sprak:

Ik begin dan mét te constateeren, ds de lijkverbranding, zooals wij die kennen uit de geschiedenis, is een zede die voortkomt uit het heidendom. Wanneer w de. geschiedenis van de volken buiten het Christendom, de heidensche volken  nagaan, dan zien wij bij verschillende stammen de Igkverbranding toegepast. Wij moeten dat wel in het oog houden zullen wij over deze zaak eenigszins een goed oordeel en een goede beschouwing, kunnen hebben. De lijkverbranding in Christenlanden werd voor het eerst wettelijk gesanciionneerd te Milaan, 2 Januari 1872. In 1874 werd in ons land de Vereeniging voor Lijkverbrandiing opgericht. De strijd echter over de verbranding dagteekent uit het laatst van de 19de eeuw. :

In ons land had de eerste lijkverbranding plaats in April 1914 te Velsen en ik behoef niet in herinnering te brengen wat over deze handeling zoowel in de pers als ook hier in de Kamer gezegd is.

Waar de lijkverbranding van heidenschen oorsprong is, daar hebben wij dt ook na te gaan de beteekenis van het begraven in de Christelijke landen;  d. w. z. in de Christelijke Kerk. De lijkverbranding had in de Christelijke Kerk zoowel in het Oude als in het Nieuv Verbond, niet plaats. Reeds zien wij het begraven vermeld in het boek Genesis hoofdstuk 15, vers 15, waar de Heere aan Abraham toezegt een begrafenis, ; overal waar het Christendom kwam werd de lijkverbranding door het begraven vervangen. Zelfs Karel de Groote vaardigde een verordening uit dat geen lijkverbranding meer mocht plaats hebben. Die verordening was gericht tegen de Saksers, en zij bedreigde overtreding van die verordening met een zeer ernstige straf.

De lijkverbranding kwam dus op uit het heidendom in de Christelijke landen en wel als een uiting van  ongeloof, namelijk, dat het met de mensch bg het sterven een afgedane zaak is, waarbij de eeuwigheid wordt terzyde geschoven en de leer der onsterfelijkheid wordt gebannen. Later heeft men natuurlijk — dat spreekt vanzelf  allerlei redenen gevonden, oorzaken gezocht en motieven uitgedacht om  lijkverbranding ook op anderen gronden te verdedigen, hetzij uit hygiënisch oogpunt en dergelijke, maar wie eenigszins heeft nagegaan het toepassen van lijkverbranding in Christenlanden, heeft kunnen opmerken, dat de grondgedachte daarbij was om de onsterfelijkheid weg te bannen.

Het begraven bij de Christenvolken voortvloeiend uit de belijdenis van de Christelijke Kerk, werd altijd in direct, verband gebracht met de weeropstanding, het geloof aan onsterfelgkheid. te

Zooals ik zeide, vinden wij, dat reeds in het Oude Testament, maar nog duidelijker in het Nieuwe Verbond. We lezen dat voornamelijk 1 Cor. 15 : 4—1 en volgende verzen. Daarin wordt  begraven uitvoerig behandeld en wel; in direct verband met de opstanding. Daar wordt gesproken van het zaaien van het lichaam in de aarde, dat een vergelijking is met het zaaien van een korrel graan in de aarde. Die korrel verteert en uit dien verteerden korrel komt de halm voort en uit dien halm de aar en het koren in de aar. Juist door deze vergelijking wil men uiting geven aan gedachte, dat op gelijke wijze het lichaam dat weggeborgen wordt in de aar voortbrengt een nieuw lichaam; want het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid en opgewekt in on verderfelijkheid, het wordt gezaaid in oneer en opgewekt in heerlijkheid, het wordt gezaaid in zwakheid en opgewekt in kracht. Ook wanneer in het Nieuwe Verbond van het begraven van Jezus Christus wordt gesproken, geschiedt dit in direct| verband met de opstanding, zooals we dat kunnen lezen in Rom. 6 : 4 Cor 2:12.

De opstanding is een van de fundamenteele leerstukken van de Christelijke Kerk. Zoo komt dus de lijkverbranding te staan tegenover het begraven heidensche zeden tegenover Christelijke zede; als de vernietigingsidee tegenover de onsterfelijkheid. 

Verder meen ik hieraan nog te moeten toevoegen, dat ook het beschikkingsrecht over het lichaam hierbij van beteekenis is, welke wij niet kunnen onderschatten en die eischt, dat wij de lijkverbranding: niet als een onbeteekenend vraagstuk kunnen beschouwen, integendeel zij is van zeer ernstigen aard. Het lichaam wordt toch in de Schrift genoemd tempel des Heiligen Geestes" gelijk dan ook staat in 1 Cor, 6 vers 9, n.l.: „Of eet gij lieden niet, dat ulieder lichaam een tempel des Heiligen Geestes, die u is, dien gij van God hebt en dat gij van uzelve niet zijt? "

Daarom is dan ook verminking, verwaarloozing en zelfmoord een zonde. maar ook na den dood trede de menseh schuchter terug en late het omhulsel over aan de vertering, stelle het in handen van Hem, die ook in die vertering van het lichaam Zijn ordonnantiën en wetten heeft vastgesteld. De mensch heeft niet het recht eigenmachtig in te grijpen en te doen met het lichaam wat hij wil.

De Regeering heeft dus bij de regeling van de begrafenis te overdenken het toelaten en niet toelaten van de lijkverbranding en na te gaan wat zij doet wanneer zij in een wetgeving de lijkverbranding toelaat. Zij doet dan niets meer of minder dan onchristelijke beginselen indragen in ons Christelijk volksleven. Zij zou dus de oorzaak zijn niet tot kerstening, maar tot ontkersteing van ons volk, en daarom is mijn ernstige waarschuwing aan de Regeering, wanneer zij overgaat tot legalariseering an de Begrafeniswet: werk als Chriselijke Regeering nimmer mede aan een onchristelijke handeling, en ik spreek de hoop uit, dat kloekmoedig het besluit tot verbieding der lijkverbranding worde genomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 februari 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's