Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De waardeering van den arbeid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De waardeering van den arbeid.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

De ontwikkeling der natuurwetenschappen en haar directe invloed op de practgk van het leven is ook voor de waardeering van den arbeid van groote beteekenis geweest.

De menschheid zag zich niet alleen allerlei gebied van kennen en weten ontsloten, waarvan zij vroeger geen vermoeden had, zag daardoor niet slechts haar gezichtskring zich uitbreiden tot in het matelooze; maar ook werden, dóór die kennis en ervaring, velerlei bronnen ontdekt en aangeboord, die levens-verrgking en levens-genot opleverden in altijd toenemende mate.

Dat bracht met zich een op den voorgrond treden van de natuurwetenschappen, die allengs hooger waardeering vonden dan de geestelijke wetenschappen.

De grondslagen, waarop het leven is gebouwd, de beginselen die denken en doen beheerschen, het doel, waarop bet leven is gericht, althans behoort gericht te zgn, de wetten van het denk-leven, de diepten van het religieus gemoed, dat alles na te vorschen, zich in te denken, kwam in belangrijkheid achter te staan bij die wetenschappen, die een voor ieder gemakkelijk te begrgpen en onmiddellgke vrucht afwierpen voor het leven in den tgd en voor deze aarde.

De lof dezer wetenschappen en haar beteekenis voor den arbeid wordt bgv. gezongen door den Engelschen wgsgeer Hobbes (f 1679) in dezer voege: „Om de onderdanen van een staat rgk te maken, worden er noodzakelgk twee dingen vereischt, te weten arbeid en apaarmamheid; en daar is een derde, dat hier ook helpen kan, de land-en zee bouw Voor den arbeid dienen de wetten, die de ledigheid verbieden en het vernuft komen op te scherpen, gelijk als de vaar-kunst (waardoor ons bgna alle gemakken van de geheele wereld, als door den arbeid gekocht zijnde, worden toegevoerd) en alle hand-werkkunsten en de mathemathische wetenschappen, die de fonteinen zijn van de vaar-kunst en alle andere handwerken." En in dien trant gaat Hobbes voort.

Hier beluisteren wij al den toon, die steeds in sterkte zou toenemen; hier vinden wij de samenvoeging reeds, die thans zoo velen gemeenzaam is: wetenschap-arbeid-Ievensgenot.

Bij die verheerlijking van de natuurwetenschappen, die dikwgls, zoo niet met geringschatting, dan toch met een zeer matige waardeering van de geesteswetenschappen gepaard ging, kwam nog iets anders.

Het besef n.l, moest wel opwaken, welk een ontzaglijk groot aandeel de arbeid heeft in het toegankelgk maken van al de schatten aan levens genot en aardsch goed, waarnaar de mensch hunkert, en waarvan hg nimmer verzadigd is, en waarin hij al-meer zijn geluk ­ meent te vinden, naarmate een wereld van onvergankelgk goed voor zgn geestesoog verder terugwijkt.

Zonder den arbeid van duizenden bg duizenden, zonder hun inspanning en samenwerking zou het leven van den modernen tijd ondenkbaar zgn; hun arbeid is het, die al de verscheidenheid van aardsche levensgoederen voortbrengt, die het ongelooflqk ingewikkeld raderwerk van het leven eener moderne maatschappg in gang zet en aan den gang houdt.

Zg, die dezen arbeid dag aan dag verrichtten, konden wel niet anders dan zich gaan bezinnen op de beteekenis van hun arbeid, .zich. gaan bezinnen op de macht, die zg gezamelijk in staat zijn uit te oefenen. En dat bewustzgn had een beteekenis op zichzelf, hoe meer de verrichte arbeid zelf aan waarde en inhoud voor den individu ging verliezen. Maar ook afgezien hiervan (wij komen hierop nog terug), de beteekenis die de arbeid voor de samenleving verkreeg, leidde tot een overschatting en overmatige verheerlgking van dien arbeid.

Deze komt tot uiting in de minachting, die velen koesteren voor geeetelgken arbeid; iemand, die geen handen arbeid verricht, wordt door zeer velen geacht, eigenlijk geen werk te doen.

Arbeider is een eere-naam voor den  man die zgn arbeid verricht door zgn lichaamskracht, met zgn handen. In de Russische bolsjewistische wanorde is deze waardeering, naar het schijnt, töt in haar uiterste consequentie doorgetrokken; daar is een progressieve rantsoeneering van levensmiddelen en loonen geschapen, waarbg de handen-arbeiders het meeste ontvangen, en zg die „slechts" met het hoofd werken, het karigste worden bedacht.

Het materialisme werkt verblindend, zoowel waar het heerschappg voerde als theorie, als beginsel van levens-en wereldverklaring, als waar het in de practgk des levens optreedt in zijn rekenen uitsluitend met het stoffelgke en vergankelijke.

Wel niet allen, maar toch zeer velen, vergeten bij deze verheerlijking vanden arbeid, waarbij dan louter aan den handen-arbeid wordt gedacht, ten eenenmale, dat de hand toch niet anders doet dan de bevelen uitvoeren, die van het hoofd uitgaan; wat de hand verricht, is door het hoofd uitgedacht; niet allen, slechts zeer weinigen veeleer bedenken, dat gelijk naar waarheid is gezegd, „het idëeele arbeiden of hot bewuste denken scheppend productief is, terwgl het werktuigelijke arbeiden of de uitvoering van de gedachten reproductief is". Terwijl nu de reproductieve arbeid tegenwoordig bijna uitsluitend mechanisch is, en de geest van den arbeider er geen deel in heeft, is het toch uiterst eenzgdig, voor dézen arbeid, dien men zien kan, waarin zoovelen betrokken zgn, die al het geproduceerde op de markt des levens werpt, de denkkracht, den geestesarbeid, het vernuft, de vele mislukte en geslaagde proefnemingen te vergeten van den ingenieur, den werktuigkundige, den chemicus, den natuurkundige of van wien dan ook, die vooraf moest gaan, zou al die andere handenarbeid aan of met de machine mogelgk worden. 

Er is, zouden wg haast zeggen, een afgaande lijn, die de diepte iploopt onder den druk van velerlei verschillende factoren: de geestes-wetenschappen worden achtergesteld bgdenatuur-wetenschappen, die zooveel meer direct en tastbaar nut voor de verrgking van het leven afwerpen; dan wordt de geestes-arbeid, die ook in de beoefening van de natuur-wetenschappen wordt verricht, eenvoudig over het hoofd gezien, en alle aandacht samengetrokken op den „arbeider", die slaaft en zich afmat om maat voort te brengen; die onmisbaar is in het groote samenstel der moderne maatschappg. Deze gaat zgn onmisbaarheid gevoelen, zich bezinnen op de kracht, die hij kan ontwikkelen door het aantal. 

. „Heel het raderwerk staat stil, ais de machtige arm het wil." "

Welk een krachts-besef spreekt uit, deze woorden! Welk een plaats blijkt arbeid te hebben in onze samenleving. Welk eene beteekenis voor de gemeenschap !

En toch, daar is in van den arbeid een bij-toon. De vreugde die dit machts-bewustzijn zou kunnen wekken, is niet ongedeeld. Het is de triomf-kreet over de beteekenis van den arbeid. "

Maar wie kan ontkennen, dat de medaille ook haar keerzijde heeft? Tenzij de waarde van den „arbeid" voor  de gemeenschap is toegenomen, en het besef hiervan leeft in duizenden bij duizenden is ontegenzeggelijk de waardeering van de arbeid bij den enkele vindt, enrnstig verminderd. ^

Er is een minachten van, een tegen in den arbeid, die door velen niet een lust, als een zegen, maar als vloek, als een onduldbare last wordt gevoeld.

Of daarvoor geen reden is? Of voor deze waardeering geen verklaring is te vinden ? Zonder twgfel wel. 

Doch voordat wg iets van een verklaring zoeken, willen wij er met een enkel woord op wijzen, dat deze tegen in den arbeid, door velen heimelgk gevoeld, door anderen openlijk geuit, ( zgn theoretische vertolking heeft.

Niemand minder dan de bekende ! von Hartmann is opgetreden als verkondiger van de leer, dat de arbeidt last en een ellende is. Dit houdt verband met zgn opvatting van het leven in het algemeen. Hij spreekt van de onredelijkheid van het willen en van de ellende van het bestaan. Het bestaan op zich acht hg niet een positief goed. Het kan den mensch niet bevredigen. Dus het kan ook niet als een positief goed worden beschouwd, zich tegen honger, koude, hitte en wat dies meer zij te beschermen. Wat bereikt men hiermee? Misschien louter een leven dat in ziijn bestaansvoorwaarden verzekerd is. Maar een goed is dat nu Integendeel: „het beveiligd bestaan een kwelling, als er niet iets bij-komt dat het bestaan vervult."

Nu is „de gewone vulling van het leven de arbeid. Er is geen twgfel mogelijk of de arbeid is voor hem, die arbeidt moet, eene kwelling, al moge hg in zijn gevolgen voor den mensch zelf, voor menschheid en den voortgang in zijn' ontwikkeling zeer zegenrijk zijn; maar niemand arbeidt, die niet moet, d.w.z. die niet den arbeid als het geringste van twee kwaden aanvaardt, hetzij het grootste kwaad de nood is, of de kwelling van de eerzucht, of slechts de verveling niemand zou arbeiden die niet de bedoeling had, door dit kwaad te aanvaarden, zich grooter positief goed; verwerven, bijv. de bevrediging of aangenaming van het leven voor zich en de zijnen. Alles wat men zeggen kan over de waarde van den arbeid, is te herleiden of tot oeconomische gevolg of tot het vermgden van grooter ellende doordat men arbeidt; het hoogste dat de mensch kan bereiken is, dat hij zich verblijde in zgn' arbeid, want dat is zijn lot, d. w. z. dat hg het onverrngdelijke zoo goed mogelijk, door zich er aan gewennen, leere verdragen, zooals het karrepaard tenslotte ook tamelgk moedig de kar trekt. Over den arbeid troost zich de mensch met het uitzicht op de rust, en over de rust hebben ons juist moeten troosten met de gedachte aan den arbeid. Zoo komt het stuivertje wisselen van rust en arbeid hierop neer dat de zieke zich omkeert in zgn bed om uit zgn lastige houding te komen ras vindt hg de nieuwe ligging al lastig, en draait zich opnieuw om."

Dat is duidelgk genoeg. Wg zullen thans niet trachten op te sporen de fout die ligt in deze beschouwing. Wijl volstaan met er op te wgzen,hoe troosteloos en ontmoedigend een dergelijke opvatting is.

En wat hier theoretisch wordt verdedigd, dat de arbeid een wet is die onvermgdelgk, maar toch altijd kwaad is, dat is de opvatting, die duizenden bij duizenden bezielt bg hun arbeid; een arbeid, die in de moderne: maatschappg dan ook inderdaad weinig bezielends of verheffends meer heeft, onder den invloed van onderscheidene factoren, gevoeld wordt als een drukkend benauwende last.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

De waardeering van den arbeid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juli 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's