Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zekerheid des geloofs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zekerheid des geloofs.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

De vraag naar de zekerheid des geloofs hangt op het allernauwst samen met de andere vraag: „wat is het geloof? "

Zoodra het inzicht in de beteekenis en het we-.en van het geloof wordt verdonkerd of teloor gaat, zal ook de zekerheid des geloofs óf verdwgnen, óf worden gezocht in een weg, die de rechte niet is.

De geschiedenis van het geestelgk leven geeft hiervan de overvloedige bewijzen, gelgk ook velerlei stichtelgke litteratuur de waarheid van deze bewering kan staven, en de geschiedenis de worsteücgen van menige ziel, om tot vastheid en zekerheid te komen aangaande haar genade-staat, het bewijs zgn van hoeveel belang het is, dat in ditopdcht de Ignen recht worden getrokken naar uitwgzen van de H. Schrift en volgens de reformatorische beginselen.

De heils-verzekerdheid is zekerheid des geloofs.

Daarom moet in het kort een beantwoording voorafgaan van de vraag naar het wezen van het geloof.

Wg herinnerden aan de beteekenis van de gemeenschap voor den individu, en wezen op de noodzakelijkheid van de erkenning van wedergeboorte en geloof als weldaden van het genade-verbond.

Wg wezen er op, dat er nauw verband is tusschen geloof en wedergeboorte. Zonder wedergeboorte geen geloof.

Wie nu dit alles in het oog houdt, zal zich niet verwonderen, dat er ook tusschen geloof en Woord Gods een innige samenhang bestaat.

Zoodra dit alles, dat naar het bestel Gods organisch bgeenbehoort, wordt uiteengescheurd, loopt de gezondheid en de krachtige groei van het geestelgk leven gevaar.

Het levende en krachtige Woord Gods is de groote schat, de geestelgke rijkdom der Kerk van Christus.

En in dat Woord is de inhoud van het geloof gegeven, gelijk het door middel van dat Woord wordt gewekt.

Natuurlgk niet door het Woord zonder meer. Zoowel waar 't het geloof als waar het de wedergeboorte betreft, is het de werking van den H. Geest, die het genade-werk aan de ziel van Gods verkorenen doet. Maar Hg gebruikt daartoe het middel van de verkondiging en werking van Zgn Woord. De inwendige roeping en de uitwendige behooren bgeen.

De H. Geest is de auteur van het geloof; in den weg der middelen roept Hg ten leven, en wekt Hg het geloof.

Dat is, in overeenstemming met de H. Schrift, een uitgesproken beginsel der gereformeerde belgdenis.

Zoo noemt Calvijn den H. Geest „een beginner van het geloof", en spreekt van het geloof als van een eigen werk van den H. Geest.

Hg beseft zeer wel, dat het Woord op zichzelf het geloof niet werkt, maar dat Ide klanken van het Woord op de vleugelen des Geestes moeten gedragen tot het hart van den levendgemaakte, om daar den klankbodem van de wedergeboren ziel te doen trillen, en den zondaar het hoofd luisterend te doen opheffen.

Wanneer Paulus zegt, dat het geloof ia door het gepredikte Woord, toekent Calvgn daarbij aan: „wanneer iemand daarom zou willen beweren, dat God den mensch de kennis van Hem niet anders zou kunnen schenken dan door het instrument der prediking, zouden wq zeggen, dat dit niet de bedoeling van den apostel is; hij heeft hier slechts het oog op de gewone wijze van Gods doen, zonder Hem echter een regel voor Zqne genade te willen voorschreven."

Eenerzgds erkent Calvgn dus ten volle de vrgmacht Gods; anderzijds doet hq geheel recht wedervaren aan de , gewone wgze van doen, " waarbg God aan het middel van Zqn Woord niet gebonden is, maar toch in den regel de werking Zijns Geestes verbindt.

Hij is dan ook van meening, dat God ons het geloof innerlqk in onze harten geeft, maar door het middel van Zqn evangelie; gelqk hij elders zegt, dat het geloof Christus aangrijpt, maar in het gewaad der H. Schrift.

Ook hier komt dus weer uit, van hoeveel belang een gezond kerkelgk leven is voor het geestelgk leven van Gods kinderen. En van hoeveel beteekenis een rechte bediening van het Woorden een zuiver inzicht in dat Woord.

Indien het Woord Gods in den regel het middel is, waardoor de H. Geest het geloof in de harten ontsteekt, kan de openlqke verkondiging van het Woord niet te hoog worden aangeslagen, en mogen de hoogste eischen er aan worden gesteld, opdat maar het licht helder en krachtig strale van den kandelaar.

Want er zqn ongetwijfeld talrgke andere wegen, waarlangs het Woord Gods zqn weg kan nemen tot een zondaarsziel; daar is de lezing en overdenking ervan in de stilte der eenzaamheid; daar is de lezing en het gebed in den huiselqken kring; het kan een psalmregel zijn of één enkel op zichzelf staand Schriftwoord, dat de kluisters verbreekt, die de ziel nog bonden; langs allerlei afgeleide kanalen kan de kracht en vertroosting der genade Gods een ziel toevloeien. Maar bovenal toch mogen wij vertrouwen, dat de H. Geest werki daar, waar de gemeente des Heeren vergaderd is, en zich als één geheel, als openbaring van Zijn lichaam schikt om het Woord haars Gods te hooren, en het brood te ontvangen, dat waarlijk spijze is voor de ziel.

Wq willen hier wederom verwqzen naar Calvqn, die op zeer duidelijke wijze zegt, welk een uitnemend belang er ligt in een getrouwe en rechte openlqke verkondiging van het Woord des Heeren (Inst. IV, 1, 5): Uit den aard en het belang der taak, den herders opgedragen, volgt „dat allen, die de geestelijke spijs der zielen, welke hun van Godswege door de handen der Kerk verstrekt wordt, verwerpen, waard zqn van honger en gebrek te vergaan. . . . Bij God is de macht om zalig te maken, maar hij verklaart en bewgst die macht, gelgk Paulus betuigt in Rom. 1 vs. 16, in de verkondiging van het evangelie."

Na gewezen te hebben op de gunst Gods, die door den dienst van zwakke menechen zelf tot ons spreken wil, herinnert hq er aan, dat de macht en waardigheid van het Woord niet teniet gaat door het geringe aanzien der menschen. Sommigen gebruiken dit als een voorwendsel. En hij gaat dan voort: , Velen worden door hoogmoed of door tegenzin of door naijver gedreven, om zich te laten voorstaan dat zij door het lezen en overdenken van Gods Woord op zichzelf genoegzaam kunnen vorderen; en daarom verachten zg de gemeenschappelgke bijeenkomsten, en houden de prediking voor overbodig. Daar zg nu den heiligen band der eenheid, voor zooveel in hen is, losmaken of verbreken, ontkomt niemand aan de welverdiende straf van deze goddelooze scheiding, doordat hq zich betoovert met verderfeIgke dwalingen en schromelgke afwgkingen."

„De Kerk wordt niet anders dan door de uiterlijke prediking opgebouwd, en de heiligen worden door geen anderen band onderling samengehouden, dan wanneer zq door eendrachtig zich te laten onderrichten en te vorderen de ordening der Kerk onderhouden die door God is voorgeschreven."

Voor het rechte inzicht in het wezen van het geloof is dit alles van groote beteekenis.

Op deze wgze toch komt ten volle tot zgn recht, dat het geloof Gods werk en Gods gave is. Gelijk de Nederl. Geloofsbelgdenis het uitdrukt in art 22, „dat de Heilige Geest in onze harten een oprecht geloof ontsteekt", en de Heidelb. Catechismus op de vraag: „van waar komt u zulk een geloof, dat alleen ons Christus, en al Zqne weldaden deelachtig maakt? ", het overbekende antwoord geeft: „van den H. Geest". En deze wordt door Ursinus, één der opstellers van den Catechismus, terecht genoemd de inwendige oorzaak, waardoor het geloof gewrocht wordt, 1 Cor. 12 vs. 8".

En tevens wordt in dezen weg de band tusschen het voorwerp des geloofs en den geloovige niet verbroken.

Indien wq de waarheid in het oog houden, iat in den regel het geloof in zgn ontstaan en voor zgn wasdom gebonden is aan het Woord, zal het gevaar voor velerlei ongezonde mystiek veel gemakkelgker worden afgeweerd.

Het evenwicht tusschen het voorwerpelijke en het onderwerpelijke wordt dan bewaard. Datgene, waarop het geloof zich heeft te richten, wordt dan niet uit het oog verloren voor en bg de inner-Igke zekerheid, waarnaar het geloof zoekt en verlangt.

En juist de rechte verhouding tmsschen datgene, waarop het geloof zich richt, en de innerlgke gewisheid, welke de H. Geest aan het hart van den geloovige schenkt, moet er zgn, zal niet èn het geloof ontaarden ên de zekerheid des heils op allerlei bijwegen worden gezocht.

Vandaar dat wij, met den vader der gereformeerde theologie en met de gereformeerde belqdenis-schriften, zoo sterken nadruk leggen op den band tusschen Woord Gods en geloof, op de beteekenis ook, die voor een gezonde ontwikkeling van het geloofsleven de verkondiging van het Woord heeft.

„Het geloof', aldus Calvgn, „ziet gedurig op het Woord, en kan daarvan niet meer worden afgescheiden dan de stralen van de zon; het heeft niet minder Gods Woord van noode dan de vrucht de levende wortel van den boom; de kennis van Gods Naam, welke op Hem hopen doet, is niet uit ieders inbeelding, maar voor zoover God-zelf getuigenis geeft aan Zijne goedheid: die Uwen Naam kennen, zullen op U betrouwen, Ps. 9 VS. 11". Elders lezen wg deze uitspraak : „Voor een rechte kennis Gods moeten wij zulk eene houden, als in Zgn Woord wordt voorgesteld. Indien echter iemand God uit z'n eigen gevoelen voor goed houdt, zal het geloof niet zeker noch vast zgn, maar een onvaste en wankele inbeelding; ongetwgfeld is voor de rechte kennis Gods het Woord vereischt".

„Er bestaat deze betrekking tusschen geloof en evangelie, dat het geloof daarom gezegd wordt te rechtvaardigen, omdat het de in het evangelie aangeboden gerechtigheid aanneemt en omhelst".

„Men moet goed vasthouden en in het geheugen prenten deze betrekking van het geloof tot het Woord. Want het geloof kan ons niets meer toebrengen dan het uit het Woord heeft ontvangen".

Eenzelfde inzicht vinden wij bij Ursinus die hiervan in de volgende bewoordingen getuigenis geeft: „zonder het woord des evangelies is er geen geloof; want het geloof heeft altgd betrekking op het Woord, hetwelk is het steunsel daarvan Het is wel waar. God zou ook zonder middel van de prediking Zijns Woords Zijnen uitverkorenen het geloof wel kunnen mededeelen, maar Hg wil dit niet, want Hg heeft besloten, dit middel te gebruiken". Zeer terecht wil Ursinus zich niet lang ophouden bg de vraag,  wat logisch en krachtens de almacht  Gods mogelijk moet worden geacht; hij  wil blgven bg de werkelijkheid: Daarom moeten wq niet zoo zeer zien, wat God naar Zijne macht wel zou kunnen doen, als wel wat Hg belieft te doen".

En, om ook nog de Dordtsche leerregels te laten spreken, zg zeggen eveneens met nadruk, dat dê werking van den Geest niet moet worden losgemaakt van het Woord: „het moet er verre vandaan zgn, dat diegenen, die anderen in de gemeente leeren, of die geleerd worden, zich zouden vermeten God te verzoeken door het scheiden der dingen, die God naar Zgn welbehagen gewild heeft, dat tezamen gevoegd zouden blijven, want door de vermaningen wordt de genade medegedeeld".

Z5o is het in het genade-verbond; een organisch werken van Gods wondere, leven-wekkende macht, waardoor Hij ook, met een onnaspeurlijke werking Zijns Geestes, doordringt in het hart Zijner kinderen, zoodat tg Zgn Woord gaan verstaan, en hun geloof zich op dat Woord richt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

De zekerheid des geloofs.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1919

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's