Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Christendom en Cultuur,

In „Stemmen des Tijds" geeft prof. Anema een warm gesteld artikel tot nagedachnis van dr. A. Kuyper en spreekt dan over : eeuw waarin dr. Kuyper optrad en geleefd heeft; om zoo aan te toonen, dat de levensroeping van den pas gestorven christenstaatsman is geweest om het christelijk beginsel in te dragen in het midden der wereld.

Prof. Anema schrijft dan :

„Het is een eeuw vol uitspruitend nieuw leven geweest, waarin Kuyper optrad en waarvan hij een der grootste figuren werd. Het was een eeuw van „cultuur", meer dan een eeuw van Christendom. Of Christendom cultuur als zoodanig dan tegenover elkaar staan ? Zeker niet, als ge het begrip van cultuur enkel formeel neemt. Hoe zoud de ontwikkeling, van al wat God aan groots en schoons in kiem in 's menschen aanleg heeft ingevlochten ooit in strijd kunnen zijn met Zijn eigen ordinantiën, mits maar in den weg van Zijn geboden die cultuur werd voltrokken ! Maar juist daar zat de giftand. Cultuur, zooals zij soms tot walgens toe de lievelingsleus der 19e eeuw werd, was geen neutraal begrip, maar een begrip van zeer bepaalden inhoud. De middeleeuwen hadden de cultuur gesteld in dienst van de Kerk en ondanks de schatten van geestelijk bezit, die wij aan deze dienstverhouding te danken hebben, was het recht, dat de 16e eeuw die banden slaakte. Maar het ging hier denzelfden weg op, dien Grotius insloeg met de rechtswetenschap : dat hij haar van de theologie emancipeerde was een stap vooruit, maar dat hij haar met zijn „etsi daremus esse non Deum" van God zelf losmaakte, werd de vloek van het cultuurrecht. Kerk en cultuur hadden elk hun eigen terrein : om in de woorden van Kuyper te blijven, de eerste bewoog zich op dat der bijzondere, de laatste op dat der algemeene genade ; maar dat de cultuur sinds de 16de eeuw al meer uitgesproken een humanistischen stempel ontving, zich losmaakte van de wet Gods en zoo al meer uitgroeide tot een anti-Christelijke macht, dat moest al meer de booze tegenstelling in het leven roepen, die geworden is voor onzen tijd tot een zelfstandig probleem." 

Aangaande Kuypers levenstaak wordt dan door prof. A. de volgende schets gegeven :

„Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en alle dingen zullen u worden toegeworpen ; wilt gij het Koninkrijk Gods zien, wordt dan als een kindeke ; hebt God lief boven alles en uw naaste als u zelf — daarmee was de Christelijke trilogie gegeven, die respectievelijk tegenover materialisme, intellectualisme en humanisme in de meest onverzoenlijke tegenstelling stond.

Maar daarmee was met het cultuur-probleem niet afgerekend.

Want dat de verwerping der humanistische cultuur niet in zich sloot vijandschap tegen de cultuur als zoodanig, moest ieder, die meer zag dan enkel de soteriologische zijde van het Christendom, als vanzelf in het oog springen. De groote leiders der Kerk, Augustinus, Thomas Aquinas, Calvijn hadden allen de cultuur op waarde geschat, ze beschouwd als een rijke gave Gods. Op hun voetspoor, en met name bij Calvijn zich aansluitend, trad Kuyper het probleem tegemoet, zooals hij het in de tweede helft der vorige eeuw in Nederland vond.

Tot levenstaak had hij zich gesteld het Calvinisme, waarin hij zelf voor hart, hoofd en hand vrede had gevonden, wederom te maken tot een levende macht. Zelf een man van moderne cultuur begreep hij, dat voor het bereiken van zijn doel een scherp onderscheid moest worden gemaakt tusschen de cultuur als zoodanig, die als 'n gave Gods was te aanvaarden, en den humanistischen geest, die haar bezielde. De laatste moest worden bestreden met hand en tand, de eerste moest doortrokken v/orden met de Christelijke beginselen Maar daarmee kwam hij te staan voor een zeer moeilijk op te lossen vraagstuk.

Van den aanvang af had het Christelijk volksdeel mannen gehad, die zich tegen „den geest der eeuw" hadden verzet. Bilderdijk en Da Costa gingen voorop en met hen hadden voorts de mannen van het Reveil het persoonlijk godsdienstig leven onder Nederland's Christenen opnieuw doen opvlammen. Maar voor zoover ze poogden positief de problemen des tijds onder de oogen te zien, was hun arbeid voor een goed deel reactionair ; contra-revolutionair, niet anti-revolutionair, zooals later onder ons de benaming inheemsch is geworden. En voorts waren er twee groote stroomingen : één die niet en één die wel inzag, dat het Christendom onder ons de cultuur-problemen had aan te pakken. Wat de eerste betreft, behoeft het niet te verwonderen, dat zij de groote meerderheid omvatte, voor al onder de scherper geteekende Calvinisten. Het waren meest de „kleine luyden", die daarbij behoorden. Men doet hen grof onrecht als men meent dat zij „kulturfeindlich" waren, wat hun van andere zijde steeds weer werd verweten ; dat is later wel anders gebleken. Maar wel waren zij, uit den aard der zaak door den kring, waarln zij leefden, voor vele problemen gematigd onverschillig, en voorts konden zij uit eigen macht en zonder voor hen te vatten voorlichting niet onderscheiden tusschen de cultuur zelf en den anti-Christelijken geest, die haar practisch bezielde. Kwamen zij er mee in aanraking, dan voelde hun fijne religieuse intuïtie het eerst den boozen humanistischen trek, die er den grondtoon van vormde en dan ging natuurlijk vóór wat hun, volkomen terecht, het hoogste lag. Daardoor dreigde een opsluiten in eigen kring, dat niet op de lijn der Kerk van alle eeuwen verder voerde, maar dat dreef naar het sectarisme met zijn muffeatmosfeer van geestelijken hoogmoed, eigengerechtigheid en valsche mystiek ; alleen het kerngezond persoonlijk religieus leven heeft verhoed, dat men op de klippen is verzeild, en dat het niet verder is gekomen dan tot een doezeligen geestelijken dommel, waaruit het wakker schudden later toch al moeilijk genoeg bleek. Dat was de ééne strooming.

Toen kwam Kuyper. Geboren wijsgeer en theoloog, was hij gedrenkt in het beste, wat de humanistische cultuur te bieden had. Hij bezat voor haar een onbegrensde affiniteit, voor alles en voor elk onderdeel voelde hij belangstelling. Een man van de wereld in den goeden zin van het woord van top tot teen. Geniaal zelfs in zulke onderdeelen der wetenschap, die hij niet beheerschte, dra­matisch kunstenaar en taal-artist, een gloeiend bewonderaar zoowel van technische als esthetische beheersching der materie. Zich in cultureele kringen gaarne bewegend n thuis gevoelend, begreep hij, dat naast het gevaar van verwereldlijking van het Christendom, het smakeloos worden van het zout, nog een tweede gevaar dreigde, in zijn tijd wèl zoo actueel, dat van sectarische ersuffing. Daarom moesten er twee dingen gebeuren. Het Calvinistisch volksdeel moest wakker gemaakt en cultureel opgevoed, en tegelijk moest een Christelijke cultuur op eigen, objectieve basis worden opgericht. Ongelooflijk is de tact en het geduld, waarmee hij allerlei achterlijk vooroordeel onder de eenvoudigen wist op te ruimen. Eerst voorzichtig hun vertrouwen winnen, door hun zijn eigen hart te ontsluiten, waarin zulk een oneindige liefde voor hen woonde, omdat hij door de ontmoeting met vromen uit hun kring het vooze en holle had leeren voelen van cultuur zonder Christendom. En dan zonder iets te breken aan hun kostelijk godsdienstig leven hun de oogen openen voor de eischen van het moderneleven, hun te ieeren inzien, dat van Godswege ook hun de vruchten der cultuur toekwamen, dat ze voor hen onmisbaar was en dat zij er ook een goddelijke roeping voorhadden — dat is het meesterwerk geweest, waaraan hij tientallen jaren onverdroten heeft gearbeid, dat zijn hoogtepunt vond in de stichting der Vrije Universiteit."

Het artikel eindigt met deze woorden :

„Kuyper is dood

Ze hebben hem gisteren begraven

Weg is hij, weg voor goed

Maar zijn werk is er nog

En dat dit als een heilige erfschat zal erder vruchtbaar worden gemaakt voor de zaak van Gods Koninkrijk, daarvoor zullen, als Hij er ons de kracht toe wil geven, wij en na ons onze kinderen en kindskinderen zorgen !"

Om het belang van de zaak laten we hier volgen een artikel, overgenomen uit „De Vaandrager" waarin gehandeld wordt over den

Bond van NederL Herv. Jongel. Vereen, op Geref. Grondslag.

Het is gericht:

Aan de Hervormde Jongelings-Vereen. op Geref. Grondslag in Nederland,

en het luidt:

„Herhaaldelijk blijkt het, dat zeer velen in den lande het bestaan van bovengenoemen Bond niet vermoeden ; nog talrijker zijn zij, die het doel en streven en het verschil met andere „Jongelingsbonden" in Nederand niet weten. Wellicht zijn er nog In uw midden, die zich onder de genoemde personen zullen rangschikken, 't Zal daarom niet ondienstig zijn, u kortelings aan te geven, wat wij willen, 't Kon wel wezen, dat , overtuigd zijnde van het groote nut van dezen Bond, zich bij hem aansloot, 't Is dan ook een oproep aan iederen goed Hervormden Jongeling in Nederland-

In October 1910 werd onder den aandrang der omstandigheden de Bond van Ned, Herv. Jongel. Vereen, op Geref. Grondslag te Utrecht opgericht. De vraag naar dezen Bond bleek sterk te zijn. Op de eerste algemeene jaarvergadering in Juni 1911, waren reeds 23 vereenigingen toegetreden. langzaam, maar gestadig groeide het aanal sedert dien tijd aan, niettegenstaande er in Nederland nog eenige Bonden van Jongel Vereen, waren. De oudste organisatie is het Ned. jongelingsverbond, in 1853 door den heer Van Oosterwijk-Bruin opgericht. De eeste Jongelings-Vereenigingen, welke de voordelen van een Bond inzagen, sloten zich bij hem aan, maar hij gaf niet, wat velen wenschten, zoodat in 1888 door Ds. Vonkenberg, een andere Bond opgericht werd, onder den naam „Ned. Bond van Jong. Ver. op Geref. Grondslag".

Het N. J. V. was volgens hem te algemeen, te vaag, te ruim van grondslag. Hi] wilde alle Gereformeerde Jongelings-Verenigingen nauw aan elkander verbinden en riep ze daartoe dan ook op. Snel is deze bond gegroeid en telt thans 750 Vereeniingen met 17000 leden. 

Het was de bedoeling óm nïet kerkelijk te zijn, hoewel niet on-kerkelijk of anti-kerkeijk, doch in de practijk kwam het hierop neer, dat alleen jongelingen van de Gereormeerde Kerk zich bij dezen Bond aansloten. De Hervormde jongelingen wilden zich er niet aan toevertrouwen en bleven bij het .J.V., of zelfstandig, d.i. los van alle Bonden.

Maar ook dit bevredigde velen niet. Afkeerig van den Gereformeerden Jongelingsbond en zich niet thuis gevoelend bij het N.J.V., zagen zij verlangend naar een oplossing, totdat eindelijk deze gevonden werd in de nieuwe organisatie van 1910. Dit was, wat zij wilden. Een eigen organisatie, met een kerkelijk karakter. Nederlandsch-Hervormd waren zij in hart en nieren en Nederlandsch-Hervornid wilden zij bRjven. Een kerkelijke Bond, bestaande uit jongelingen der Ned. Herv. Kerk, hoewel reeds lang in abnormalen toestand verkeerende, zij desniettegenstaande een ware Kerk van Christus is en op grond van hare belijdenis en onvervreemdbare rechten, als de eenigwettige voortzetting moet worden beschouwd van de Kerk, zooals zij in de dagen der Reformatie, van dwalingen gezuiverd, zich heeft geopenbaard, en daarom is het de roeping van ieder goed Hervormde, naai uitwijzing der Heilige Schriftuur, opgevat in overeenstemming met de drie formulieren van Eenigheid, te arbeiden tot Verbreiding der Gereformeerde waarheid in haar midden, om mede daardoor te komen tot oprichting van de Ned. Herv. Kerk uit haar diepen val en tot weder verkrijging van hare plaats in het midden van ons volk, haar vanouds door den Heere aangewezen, met vasthouding aan de Dordtsche Kerkorde van 1619, vast geloovende, dat de Heere voor onze Herv. Kerk nog een toekomst heeft weggelegd, mits zij zich komt te bekeeren van haar zondige dwaalwegen en weer gaat spreken naar den Woorde Gods.

Maar waarom bevredigde het N.J.V. velen dan niet ? Is de grondslag daarvan dan niet goed ? Hij luidt toch : „de erkenning der Schriften van het Oude en Nieuwe Testament, als het Woord van God en van onzen Heere Jezus Christus, als den Algenoegzanien Zaligmaker en God, geopenbaard in het vleesch."

Oppervlakkig beschouwd zouden wij zeggen, dat de grondslag niet beter geformuleerd kon worden, doch wat leert de practijk ? Welke personen en Vereenigingen worden zooal tot dit Verbond toegelaten ? in het jaarboekje „Christophilus" schrijft B. J. Gerretson, oud-Voorzitter: Een bonte rij! Leeraren uit „de Scheiding" naast voormannen uit de , Synodale." Lutheranen bij Baptisten, Calvinisten en, schrik niet... Remonstranten, broederlijk bijeen !" J. van Bommel schreef in , Ons Willen en Werken" „Daarbij moest de grondslag de gelegenheid laten, saam te kunnen vereenigen, allen van welke gezindten ook. Die grondslag kon derhalve niet eenvoudig een heenwijzing zijn naar een kerkelijke be1ijdenis." Dus voor een bepaalde Kerk, laten we zeggen Voor de Ned. Herv. Kerk, werd niet opgeleid. De leiding werd zoo gegeven, dat niemand in zijn overtuiging gekwetst werd. „Dresseeren" voor een bepaalde Kerk wilde men niet. Wat en hoe men over den Bijbel dacht, deed er niet toe, als men maar niet in strijd kwam met den grondslag. De geestelijke dingen moest men zelf onderzoeken. „Wij willen in onze Vereeniging de waarheid niet willens en wetens door een gekleurd glas opvangen, hetzij dat de kleur dan Gereformeerd of methodistisch is. Wij willen de lichttint alleen in de bron des lichts trachten te ontdekken. Welke kleur ze dan voor mij krijgt door mijn beperkt gezichtsvermogen, is ten slotte geen zaak van het hoogste gewicht." „Beter zelfs een dwalende overtuiging dan een, die slechts overgenomen is." Men treedt dus met eigen licht op Gods Woord toe. Velen mogen dit als een groot voordeel van het N.J.V. beschouwen, doch zeer velen betwijfelen dit: men mag als resultaat verbroedering beoogen, hét zal veelal vertroebeling van beginselen brengen en dat in een tijd, waarin de grenzen zoo scherp mogelijk getrokken moeten worden. Het socialisme en anarchisme steken steeds driester het hoofd op en trekken tal van jonge levens in hun maalstroom mede. Geen wonder dan ook, dat tal van jongelingen, die uit dezelfde beginselen leefden, behoefte gevoelden, elkander de hand te reiken en zich met elkander verbonden.

Een ieder weet, en het kan niet geloochend worden, dat de Ned. Herv. Kerk in een abnormalen toestand verkeert en hare gebreken zeer vele zijn. Talrijk zijn de groepen, welke zich in haar genesteld hebben en welke, naar schrift en belijdenis, er niet hooren. En daarom is het een gebiedende eisch, dat de personen, die de wegen hunner Gereformeerde voorvaderen willen bewandelen, zich hecht aaneensluiten en trachten, de Hervormde Kerk uit hare diepe vernedering op te beuren.

Al wat uit hetzelfde beginsel leeft, moet één zijn, en wat is dat zuivere beginsel V Gods Woord, opgevat naar de Drie Formulieren van Eemigheid, (d.i. de Heidelbergsche Catechismus, de 37 Artikelen onzer Nederiandsche Geloofsbelijdenis en de 5 Artikelen tegen de Remonstranten. En wat beoogt nu de Bond van Ned. Herv. Jongel. Vereen, op Geref. grondslag ? Werkzaam te zijn in het belang der bij hem aangesloten Vereenigingen en mede te werken, dat meer dere Vereenigingen worden opgericht, opdat onze jongelingen alzoo kunnen worden toegerust voor de levenstaak, welke zij weldra, naar uitwijzen van Gods Woord, zullen hebben te volbrengen in Kerk, Staat en Maatschappij.

Ook de grondslag is scherp belijnd. Hij is Gods Woord, opgevat naar de Drie Formulieren van Eenigheid. Alleen terugkeer tot de beproefde leer onzer oude voorvaderen, kan verbetering brengen ; dus allen, die in de Hervormde Kerk leven en uit de Gereformeerde beginselen, kunnen, neen moeten zich bij den Herv. Bond aansluiten. AUeen, wanneer zij zich allen nauw aaneensluiten, zal het streven van den Bond niet tevergeefs zijn. Steeds meerderen zien dit den laatsten tijd in. Eendracht maakt macht! Wij eischen dus alleen de Gereformeerd-Hervormde jongelingen op en betwisten het recht van bestaan aan anderen niet De jongelingen der Gereformeerde Kerk hebben hun Bond, de Luthersche jongelingen kunnen een plaats in het Luthersch Verbond vinden, laten de Roomschen naar een Roomsche-en die algemeen-Christelijk willen zijn naar een algemeen-Christelijken Bond of Vereeniging gaan. Dan komt het stjreven beter tot zijn recht.

En welk is dat streven van den Hervormden Bond ? Wij hebben het boven reeds gezegd. Nuttige leden te vormen voor Kerk, Staat en Maatschappij, dus niet alleen voor de Hervormde Kerk, maar ook voor den Staat en de Maatschappij. Als de jongeling leiding behoeft, dan is het ook op deze terreinen. Hij moet zijn beginsel ook in het politieke en sociale leven weten te verdedigen. Hij moet weten en onderzoeken, dat het socialisme uit den booze en in strijd met Gods Woord is. Reeds vroeg er mede beginnen en niet wachten totdat men voor de realiteit van het leven staat, dan is het veelal te laat.

Gods Woord moet op alle terreinen des levens toegepast worden. Dat wij , dompers" en „achterblijvers" zijn, die met een boekje in een hoekje een koffiepraatje houden, moet gelogenstraft worden. Het Christelijk beginsel is altijd het zuurdeesem van de maatschappij geweest en het moet het ook blijven. Er moet een frissche en gezonde Christelijke geest in al ons doen en laten varen. En daarom nogmaals, al wat leeft uit dezelfde beginselen, sluite zich nauw aaneen. Gij, Hervormde jongelingen, sluit U bij den Hervormden Bond aan. Gij zijt de Kerk der toekomst, op U zal later de Hervormde Kerk moeten rusten. Weest dan waardig, hare zonen genaamd te worden. Reeds vroeg met hare belijdenis kennis gemaakt. Gij moet gevormd, opgevoed wordeh, en stelt U daarom onder leiding van hen, die voor Uw welzijn arbeiden. Treedt heden tot den Hervormden Bond toe, en gij zult daar Uwe vrienden ontmoeten.

Indien gij besluit toe te treden, zendt dan het reglement Uwer vereeniging, Wenscht ge nog meerdere inlichtingen over bovengenoemden Bond, ik ben steeds bereid die te geven.

Oud-Beijerland.

(Lid van het Hoofdbestuur).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's