Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moed houden — Voortvaren !

De 19de eeuw kan met Groen van Prinsterer genoemd worden ihet revolutionaire tijdvak onzer gescliiedenis. De revolutionaire grondbeginselen gaven dan ook voor een groot deel den toon aan in deze eeuwperiode. Met het Goddelijk gezag werd op elk gebied gebroken. Het menschelijk gezag werd overal geroemd als het hoogste ; zelfs in 'de Kerk werd des menschen rede gesteld boven Gods Woord. Het valsche vrijheidsbegrip trad op den voorgrond ; niet een vrijheid naar Gods Woord, maar een vrijheid, die afwierp de onveranderlijke wet van den Oppersten Wetgever en zich bandeloos waande. Zoo gleed men ook in ons land af naar de wateren van het ongeloof. Gods Woord moest het ontgelden. 

Was het in de eeuw der Reformatie, dat er verschil in Schriftbeschouwing tusschen Roomschen en Protestanten kwam ; in de eeuw der Revolutie werd Gods Woord verworpen en de menschelijke rede als kenbron en toetssteen der waarheid gesteld. Het Goddelijk gezag der Schrift werd geloochend. Rationalisme, Pantheïsme, Materialisme, dongen naar het hoogste gezag.

De Heilige Schrift had afgedaan — voor de Wetenschap, voor de Staatkunde, voor de School, voor de Pers, voor elk terrein des levens ; óók voor de Kerk.

Nog hield men wel oogenschijnlijk, getrouw aan de traditie, vast aan de belijdenis. Formeel, uitwendig noemde en roemde men nog de leer der Kerk.

Maar de Gereformeerde belijdenis had geen kracht meer voor het leven, geen beteekenis voor het denken, geen waarde meer voor de Kerk.

Theoretisch niet afgeschaft, had de belijdenis practisch geen kracht meer voor de Herv. Kerk, zoodat er dan ook niet naar geleefd werd en alle wind van leer geduld werd en geprezen.

De humanistisch-Groninger School, de Moderne richting, de Ethische School kwamen aan het woord, bij beurte en soms kris kras door elkaar schreeuwend, waarbij de autoriteit van Gods Woord gebroken was en de Confessie zonder beteekenis.

Ook werden de Socialistische, Buddhistische, Communistische predikers geduld, opdat ook zij hun stemmen zouden verheffen in het koor der kerkelijke en religieuse zangers, die hielden van „vrijheid — blijheid."

Zoo heeft het revolutionair beginsel Gods Woord van gezag beroofd, de belijdenis der Kerk krachteloos gemaakt en ook de Gereformeerde, presbyteriale wijze van Kerkregeering onderst boven geworpen. 't Eene volgde op 't andere.

En zóó is onze Herv. Kerk al dieper weggezonken. Ja, Bilderdijk zei het zóó : „De . Kerk is in 1795 gestorven en in 1816 begraven"

Maar niet alleen op kerkelijk terrein lieten de revolutionaire beginselen zich gelden. Want overal werd de doorwerking ervan openbaar, op elk terrein des levens, in het midden van het leven van gansch het volk ! De massa des volks wees hoe langs hoe meer beslist het gezag van Gods Woord af. Van Gods Waarheid en van een Kerkelijke belijdenis wilde men niets meer weten en terwijl men dweepte met de resultaten van de moderne wetenschap éénerzijds, sloeg men anderzijds over in schril ongeloof, in loszinniig dienen van het stof en wild volgen der socialistische en anarchistische leeringen. Ook de Staat moest Godsdienstloos zijn.

Gewetensvrijheid voor allen — werd gevraagd. Maar in de practijk beteekende dat, dat de Staat zich niet zou inlaten met de Kerk noch met den godsdienst en de ongeloovige, goddelooze wereld zou mogen doen en laten wat zij wilde, zoowel in de dagen der week als op den Zondag.

Gelukkig is toen ook de strijd aangebonden tegen deze revolutionaire beginselen, die helaas ! een zoo vruchtbaren bodem von den in ons Vaderland.

Er kwam herleving van den waarachtigen dienst van God. Er ontstond een strijd tegen den leugengeest, die Gods Woord de kroon wilde afrukken en de Kerk des Heeren vernietigen. Er ontstond een worsteling tegen de zonde in Kerk, Staat en Maatschappij ; een strijd om ihet recht van Gods Woord en de toelijdenis der Vaderen. Er kwam een getuigen voor de eere Gods — 't welk de Heere in Zijn goede gunst niet ijdel deed zijn. Voor de School is winste te boeken.

Voor de Staatkunde zijn de beginselen naar Gods Woord tot zegen geweest. In het maatschappelijk leven is het te merken in ons Vaderland, in onderscheiding van andere landen, dat Gods inzettingen nog van beteekenis zijn en dat instandhouden van Gods geboden groot loon ligt.

En ook op het terrein van de Kerk heeft de strijd voor het gezag van Gods Woord en van de belijdenis onzer Vaderen zegenrijke gevolgen gehad.

Want ja, door bruut geweld zijn in 1834 wel velen buiten de Herv. Kerk gejaagd, omdat zij opkwamen voor de eere Gods en het Woord des Heeren méér zeggenschap toekenden dan de menschelijke rede.

Ook zijn in 1886 in de Doleantie-beweging velen van ons heengegaan, die in onze Herv. Kerk zoo'n gnootsche taak nog hadden te vervullen.

En zoo zijn door Afscheiding en Doleantie vele goede krachten van ons afgesneden ; nu kerkelijk van ons gescheiden levend. 

Maar terwijl nu in de Geref. Kerken duizenden saamwonen, die mogen strijden voor de eere Gods en mogen opkomen voor het gezag van 's Heeren Woord, op alle levensterrein sprekend van de rechten en inzettingen des Heeren — is intusschen in de Herv. Kerk niet afgelaten van het opkomen tegen de aanmatiging van allerlei leugen-en dwaalleer, om te verkondigen de beginselen naar Gods Woord en te prediken Christus en dien gekruist.

O ! hoe zouden we begeeren, dat de belijdenis onzer Vaderen weer haar beteekenis en haar kracht had als vroeger, omdat haar inhoud naar de Schriften is.

Hoe zouden we begeeren dat Gods Woord weer met 't hoogste gezag was bekleed voor ons kerkelijk leven. Dat de wijze van Kerkregeering, zooals die in 1816 wederrechtelijk is ingevoerd, met op zij zetting van de Dordtsche Kerkorde, eindelijk eens mocht verdwijnen na 100 jaren van Kerkellende.

En neen ! zóó ver zijn we nog niet. Waarbij ons volksleven zoo .grootelijks schade is toegebracht.

Maar we hebben toch ook blij en dankbaar te erkennen, dat de strijd om het gezag van Gods Woord in onze Herv. Kerk niet ijdel is geweest. En waar de Heere op Schoolterrein de ure der vrijheid op 't onverwachts deed slaan, daar is onze bede en onze verwachting, dat de Heere ook op Kerkelijk terrein spoedig uitkomst moge geven, opdat de Geref. Kerk van Nederland weer vrij zich kan en mag inrichten naar uitwijzen van de Schrift, verkondigende de eere Gods, predikende den Christus — ons volk en Vaderland tot zegening.

Bedankt.

Wat wij dachten dat wel gebeuren zou, is ook geschied. Dr. Schokkinig, van Leiden, heeft als voorzitter van de Confessioneele Vereeniging bedankt. En wel reeds op 31 Mei, terwijl nu pas de mededeeling in „de Geref. Kerk" staat.

De brief van afscheid luidt als volgt:

Leiden, 31 Mei 1921.

Aan het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging.

Waarde Broeders ! 

Het is U niet onbekend, dat ik meer dan eens te kennen gaf, dat ik beter deed mijn plaats als voorzitter in te ruimen en die door een ander te laten innemen. Niet alleen, omdat mijn werkzaamheden mij verhinderen daarvoor zooveel tijd beschikbaar te stellen als voor een juiste vervulling daar van noodig is, maar ook omdat een deel der leden herhaaldelijk blijk gaf de Vereeniging zich in 'n richting te willen zien ontwikkelen waaraan ik geen steun kan geven. Bepaaldelijk meende ik, dat het oogenblik van mijn aftreden gekomen was, toen het bekende concept-voorstel inzake reorganisatie, door de daartoe benoemde commissie aan de Jaarvergadering van 1919 aangeboden en waaraan ik een werkzaam aandeel had gehad, de instemming van de Vereeniging niet kon verwerven. Alleen de vriendelijke, krachtige aandrang uit uw midden, om de leiding te blijven houden, terwijl een poging werd gedaan om te onderzoeken, of het gebleken verschil omtrent den te volgen weg alsnog tot oplossing kon worden gebracht, weerhield mij van het besluit om heen te gaan.

Na het ge'beurde op de laatste algemeene ledenvergadering kan dit echter niet meer. Waar de afgevaardigden van eene der afdeelingen gemeend hebben het verschil te moeten toespitsen door daaraan op een wijze, die ik liever niet kwalificeer, voor mij een persoonlijk karakter te geven, is het oogenblik gekomen, dat ik als Voorzitter bedanken moet. Want al heb ik reden te onderstellen, dat het door de bedoelde afdeeling uitgesproken oordeel niet door de Vereeniging in haar geheel wordt gedeeld, het is mij in elk geval onder deze omstandigheden onmogelijk langer Voorzitter te zijn, die al is er verschil van gevoelen, ten opzichte van de leiding aller vertrouwen moet bezitten.

Intusschen wensch ik van u geen afscheid te nemen als Voorzitter, zonder u allen hartelijk te danken voor de aangename, welwillende vertrouwelijke wijze, waarop u altijd hebt willen meewerken in datgene, wat wij naar aard en bedoelen der Confessioneele Vereeniging in het belang der Kerk achtten.

Terwijl ik hieraan de vriendelijke herinnering behoud, is het mijn oprechte wensoh dat God de Heere u de opgewektheid, kracht en wijsheid schenke om het door de Confessioneele Vereeniging beoogde belang op de juiste wijze, ten zegen alzoo van de Kerk te behartigen.

Met broedergroeten Uwe

Door dr. Kromsigt, die nu tijdelijk als voorzitter optreedt, wordt tegelijk gemeld, dat ds. H. Bakker van Amsterdam „ook" gemeend heeft als lid van het Hoofdbestuur te moeten bedanken.

„Christelijk Volksonderwijs" ethisch ? ,

In het „H e r V o r m d Z o n d a g s b 1 a d" voor de Prov. Friesland schrijft P., die de rubriek „Uit de Pastorie" verzorgt en wel een collega van ons zal zijn, onder bovenstaand opschrift het volgende stukje :

„De Waarheidsvriend" is geen vriend van C h r 1 s t e 1 ij k V o 1 k s o n d e r w ij s Zij sympathiseert meer met „C h r i s t e lij k N a t i o n a a 1". Dat is het recht van de redactie net zoo goed als van ieder ander mensch. Men behoeft zijn sympathie en antipathie niet altijd onder stoelen en banken te steken.

En als men anderen tracht te winnen voor eigen inzicht, is o.i. dat alleszins geoorloofd, mits met deugdelijke middelen en argumenten, die den toets der waarheid kunnen doorstaan.

En nu wil het ons voorkomen, dat „De Waarheidsvriend" in haar nummer van 17 Juni niet aan die eischen voldoet.

De redactie van „De Waarheidsvriend" toch spreekt haar veroordeeling uit over Hervormde scholen, die bij „Christelijk Volksonderwijs" zich aansluiten, wijl 't bij_ „C h r i s t e 1 ij k V o 1 k s o n d e r w ij s a 1 1 e s e t h i s c h i s, w a t d e k l o k s 1 a a t" (spatiëering van ons !).

Wij weten het nu in Friesland ! Bij „Chr. Volksonderwijs alles ethisch ! En bijna heel Friesland is bij „Christelijk Volksonderwijs" aangesloten, dus heel Friesland ethisch !

Als de redactie 't gelaten had bij haar bezwaar tegen het hoofdbestuur van „Chr. Volksonderwijs", dan hadden wij gezwegen, wijl ook wij daartegen gelijke bezwaren hebben.

En dan durven wij zeggen : het hoofdbestuur vertegenwoordigt „Christelijk Volksonderwijs" als zoodanig niet.

Maar als „De Waarheidsvriend" de lijn doortrekt tot a 11 e aangesloten scholen, dan zeggen wij : niet generaliseeren alstublieft !

De menschen in Friesland weten gelukkig beter, maar de lezers van „De Waarheidsvriend" weten het nu : bij „Christelijk Volks onderwijs" alles ethisch! Onderwijzers en besturen weten nu, hoe ze bij ds. Van Grieken te boek staan ! Wij pleiten op meer billijkheid van beoordeeling."

Wij meenen dat onze geachte collega in Friesland wat onbillijk tegenover ons is. Want wij hebben o.m. geschreven, dat we niet begrijpen kunnen, dat onderscheidene Herv. Schoolbesturen op Geref. grondslag — niet alleen in Friesland, maar ook in N. Brabant, Zuid-Holland, Gelderland, Overijsel enz. — bij Chr. Volksonderwijs zijn aangesloten.

Daarmee is het bewijs geleverd dat we niet zeggen : „onderwijzers, besturen enz. jullie staan bij ons te boek als ethisch ; alles is ethisch". 

Maar wat we wèl zeggen is, dat alles wat zich in de leidende personen en in de heele actie van Chr. Volksonderwijs aandient en op den voorgrond treedt ethisch is — en dat Herv. onderwijzers en Herv. Schoolbesturen van Geref. richting zich daar niet bij moesten aansluiten.

Het Hoofdbestuur, de actie Kweekscholen, de propaganda enz. enz. is in doorsnee ethisch. En men is in de kringen van Chr. Volksonderwijs, waar men zoo schermt met de Hervormde Kerk, doodsbenauwd, dat Confessionéelen en Geref. Bondsmannen hun vingers er tusschen komen steken ! Dat zijn tweederangs Hervormden.

Waarvoor ras-echte Hervormden = ethischen op hun hoede hebben te zijn ! ! En dat dateert niet van vandaag of gisteren, maar dat hebben we twintig jaar geleden, toen we begonnen zijn met zelf lid van Chr. Volksonderwijs te worden, reeds gemerkt.

We zaten toen in de Diergaarde-zaal te Rotterdam naast en bij mannen als dr. Kromsigt, ds. Van Heiningen enz. En we hebben het toen goed gevoeld wat de leidende mannen van Chr. Volksonderwijs bedoelen als ze van „Hervormd" spreken.

Het verblijdt ons, dat ook het „Hervormd Zondagsblad" ongeveer dezelfde bezwaren heeft als wij.

Alleen 't „Herv. Zondagsblad" moet een klein beetje verder nog gaan en niet alleen zeggen, dat het Hoofdbestuur wat veel ethisch getint is. Want de onverdraagzaamheid van de ethischen, die het veelal, .„alléén weten", gaat bij Volksonderwijs veel vérder. En hun beginselen vinden we lang niet onschuldig — vooral bij de opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen zijn we bang voor hun doen en laten. " Dat moeten ook onze jonge onderwijzers vooral meer gaan voelen.

Royaal.

Het »iHerv. Zondagsblad* voor de provincie Friesland gaf onlangs een verslag van de vergadering van Kerkvoogden in Friesland en sprak z'n afkeuring uit over 't geen de heer Bos, kerkvoogd in de Vrijz. Gem. Brantgum daar gezegd had over de armen, die zich niet moesten verbeelden, dat de Kerk alleen voor hén was, want dat de rijkere kerkleden dan allen de Kerk zouden verlaten !

In dat verband werd een hartig woordje over de vrijgevigheid der rijke vrijzinnigen " gezegd en over de offervaardigheid van de vrijzinnigen in het algemeen. Die hebben toch ook schandelijk weinig voor de Kerk over!

Natuurlijk vatte dr. Niemeyer, de grootmeester der Vrijzinnig-Hervormden, vuur. ." En op de manier dat heer eigen, borstelde hij den schrijver van het artikel in het Herv. Zondagsblad even de jas uit. Een heele reeks van scheldwoorden kwam er, zooals alleen dr. Niemeyer dat kan.

Inplaats dat dus de vrijz. kerkvoogd onder handen genomen werd — iemand uit de gemeente welke dr. Niemeyer het genoegen had te dienen — werd dus het Herv. Zondagsblad gestriemd.

Maar dat is ook niet op z'n mondje gevallen. En dat zegt nu tegenover den blufferigen redacteur van het Vrijz. Weekblad nog een en ander van 't 'geen dat blad weet van de schrikkelijke gierigheid en lamlendigheid van onderscheidene Vrijz. Hervormde Gemeenten.

Het zegt dan : »Wij weten van een gemeente, die op het - vereischte tractement zou beroepen door de offerliefde van o r t h o d o xen, maar door vrijzinnige tegenwerking moet het overblijven ! Dat zelfs een vrijzinnig Classicaal Bestuur dit lijdelijk aanziet.

Wij weten ook, dat de collecten voor alle mogelijke doeleinden, van noodlijdende Kerken en personen af— via de Generale Kas tot de philantropie en Zending toe in Vrijzinnige Gemeenten — in het algemeen bespottelijk laag zijn, vergeleken bij de collecten in orthodoxe Gemeenten.

Ook weten wij van een Gemeente, die aanklopte om toelagen uit de Synodale fondsen, de bijdragen voor de Generale Kas nam uit de k e r k e k a s, inplaats van uit eigen zak!

Ook weten wij van Gemeenten, die aanvroegen om toelage voor pastoriebouw en kerkherstel, dat.hun aanvraag werd teruggezonden omdat men ze 1 f niet eerst t o o n-d e iets over te hebben voor pastoriebouw. Ja ! wij weten van een Gemeente, waar een gave, een 1 i e f d e-gave werd gevraagd voor een h u 1 d e b 1 ij k voor dr. C. J. Niemeyer op zijn jubileum, dat die liefdegave voor den g r o o t e n V r ij z i n n i g e n 1 e i-d e r, in die r ij k e v r ij z i n n i g e gemeente werd genomen uit de kas der D i a c o n i e !«

Wat royale menschen zijn tóch die Vrijzinnigen ! Vooral dit cadeau aan dr. Niemeyer is typeerend. 't Is wel smakelijk om zóó gehuldigd te worden. Wat blijft er zoo over ?

In »De Telegraaf* lazen we in de rubriek „Godsdienstig léven" het volgende bericht uit Bussum :

»De voorganger van den Nederl. Protestantenbond alhier, ds. A. R. de Jong, zal op Dinsdag 12 Juli a.s. in het Bondsgebouw een onderlinge gedachtenwisseling over „Het wezen en de toekomst van den Nederl. Protestanten bond" inleiden met de verdediging van de volgende vijf stellingen :

1. Het protestantisme behoort tot den verleden tijd. Godsdiensten en godsdienstiigen van de meest uiteenloopende richting, (katholicisme, protestantisme, orthodox-geloovigen, religieuse atheïsten) vinden elkander in de eenheid der religie. 2. Kerkvormen met hun Stichtelijkheid en een godsdlenst die privaatzaak is, dienen systematisch te w o r d e n uitgeroeid,

2. Kerkvormen met hun Stichtelijkheid en een godsdlenst die privaatzaak is, dienen systematisch te w o r d e n uitgeroeid, om plaats te maken voor kleinere-vrij-religieuse gemeenschappen ter verdieping van het geestelijk leven, zonder vaste predikers of voorgangers, belijders of ceremonies.

3. In bepaalde gevallen kunnen menschen van uiteenloopende godsdienstige richting, op grond hunner diepere eenheid, samen gaan tot het nastreven van bijzondere doeleinden, het gemeenschappelijk belang der menschheid rakende.

4. Indien de Protestantenbond nog iets zal beteekenen voorhetireligieuse leven in den t e g e n w o o r d i g e n t ij d, z a 1    h ij z ij n naam. k a r a k t e r e n p r a k t ij k moeten veranderen.

5. Daar een engere eenheid in godsdienstige overtuiging onder zijn leden bestaat, blijft als tweevoudige taak over, dat de Ned. Protest. Bond :

A. zich naar binnen ontwikkele in de lijn van een d e b a t i n g c 1 u b, ter onderlinge gedachtenwisseling over godsdienstige en ethische vraagstukken, met g e 1 ij k recht voor elke richting;

B. naar buiten uit kracht eener diepere religieuse eenheid, in onze imperialistiscjie en militairistische samenleving tot op het uiterste meewerke aan de komst van wat Tolstoï genoemd heeft: de nieuwe cultuur van het goede geweten.

Tolstoï is dus de groote leeraar en het ideale voorbeeld, dat wenkt en inspireert. Daarvoor moet de Protestantenbond in zijn tegenwoordigen vorm wijken. 't Moet een debating-club worden, met gelijk recht voor elke richting. Het Protestantisme behoort tot den verleden tijd. Kerkvormen met hun stichtelijkheid dienen systematisch te worden uitgeroeid.

En wat zal er dan over blijven ? .De nieuwe cultuur van het goede geweten. Och, arme !

Sterk-en zwakgeloof.

Alle kinderen Gods ontvangen buiten allen twijfel een en hetzelfde geloof. Het komt van één Werkmeester en het is alles genadegifte Gods. Het komt alles te liggen in Eén, n.l. Christus, met wien de Heilige Geest komt vereenigen, om deelgenoot te maken van de weldaden Gods in Hem, aan al Gods kinderen toegezegd en voor hen weggelegd.

Maar dit geloof nu verschilt in trap en mate. Het geloof van den een en dat van den ander kan zich zoo verschillend openbaren. Vandaar dat we ook spreken van kleingeloovigen, zwakgeloovigen, sterkgeloovigen.

Wat zijn mu de kenmerken van den zwakgéloovige ?

De zwakgelooviige wordt veelal ontrust door een beschuldigend geweten, dat hem (haar) aanklaagt en met bange vrees vervult, waarmee de ziele maar slecht weg weet. En dan alleen kan de zwak-of kleingeloovige goedsmoeds zijn, als hij langs een zonnigen, voorspoedigen, rustigen en vredigen weg gaat. Zoo lang de strijd niet zwaar wordt en zijn geloof niet al te zeer op de proef wordt gesteld, gaat het wel.

Maar wanneer bij aan zijn diep bederf en kleine krachten weer bij vernieuwing ontdekt wordt. Als het zondevuil weer voor oogen komt. Ais de eene diepte van ellende na de andere blootgelegd wordt en wanneer hij ontwaart, dat in hem, dat is in zijn vleesch, geen goed woont, dan is hij ellendig, mistroostig, terneergeslagen en meent hij dat alles verioren is. Dan kent hij maar weinig van den toestand waarin de apostel Paulus verkeerde toen hij sprak : „want hoe wel onze uitwendige mensch verdorven wordt, daarom vertragen wij niet.",

Eigenschap en kenmerk van den zwakgeloovige is, dat het alles wel is, als de weg vlak gaat. En wanneer hij zich in dien weg de een of andere blijdschap of genieting bewust is, dan heeft hij het gevoel, dat dit nimmer eindigen zal. Het zal altijd zoo blijven. Maar komt er, op wat wijze ook, verandering, dan zinkt hij weg, waar hij pas nog wandelde op zonnige hoogten, en in donkerheid komt vertwijfeling in de ziele, die bij zichzelve overlegt, dat die toestand van donkerheid wel nooit veranderen zal.

Het is een eigenaardige karaktertrek van den zwakgeloovige, dat hij bij „aanschouwen" leven wil en daarom stelt hij zijn leven meer in een tastbaar genot, dan in Christus. Het is het gevoels-, het gestaltelijk leven, waarbij het gaat als bij de deining der wateren, steeds op en steeds neer, zoodat het zoo groot verschil maakt, onder welke omstandigheden men zoo'n geloovige aantreft.

Nu is de Heere een jaloersch God, die Zijn eer aan geen ander geeft. En waar Hij alles, alles voor Zijn kinderen gelegd heeft in Jezus Christus en Zijn volk door Woord en sacrament en geestesbemoeiinigen tot dien Christus lokt, 'geeft Hij ook geen vrede en zaligheid, dan alleen wanneer de ziele zich  geheel leert overgeven aan den Heere, zich geheel leert werpen in de armen van Christus en de ziele niets anders overhoudt, dan te leunen en te steunen op Hem. Ja dan eerst wordt het anders. Want de zwakgeloovige juicht en roemt in den God des heils, zoolang de Heere het naar Zijn voorzienig bestel, niets dan voorspoed beschikt.

Maar wanneer de Heere hem voor een tijd met Zijn vertroostingen schijnt te begeven of den wensch zijns harten niet vervult, of hem de diepe kolken van zonden en ongerechtigheid doet zien, of veriiezen hem toezendt, met zorgen en zuchten — dan krimpt de zwakgeloovige ineen en hij twijfelt aan z'n God ; hij veriiest z'n geloof. Hij hechtte zoo aan z'n gestalte, aan z'n gewaarwordingen, aan z'n ideeën — en als dat weg is, is alles weg. Hij was ook meer overgegeven aan eigen indrukken en denkbeelden dan dat hij leefde bij het Woord.

Overigens kunnen ze onberispelijk en teer leven, maar de Heere, voor Wien niets verborgen is, aanschouwt het, dat ze nog niet gekomen zijn tot de ware ruste in den volzaligen en dierbaren Borg en Middelaar Jezus Christus. En dat is hun zwakheid, hun armoede. 

De sterkgeloovige mag anders gesteld zijn.  De sterkgeloovige — o, wonder ! — heeft dieper inzicht in eigen verlorenheid ; ziet duidelijk en levendig hoe arm, zondig, diep schuldig hij buiten Christus is en blijft, ook in z'n beste oogenblikken. Volgaarne belijdt hij met de Kerk van den ouden dag : „Wij allen zijn als een onreine en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed". Hij zegt Paulus van harte na : „ik weet, dat in mij geen goed woont." Dat is de ware bevinding van Gods kinderen. Want hoezeer de ziel geleid wordt in de Godskennis, des te dieper gaat zij ook in de zelfkennis. Die beide gaan hand aan hand. En het gebouw des geloofs komt niet anders te staan in sterkte, dan nadat de palen diep, diep zijn ingeheid in den bodem des harten van hem of haar die uitroept: „wee mij, want ik verga, dewijl ik een mensch ben onrein van lippen."

En dan vindt men het kenmerk, dat de ziele ten voile verzekerd is, dat God machtig is te doen, datgene wat Hij beloofd heeft. De sterkgeloovige werpt zich gansch en al in de armen van Hem, die een waarmaker Zijns Woords is ; welk Woord de ziele mag proeven en smaken als hemelsche spijze, terwijl de voet bij dat lioht mag wandelen! Gods inzettingen zijn hem gezangen in hef land der vreemdelingschap en de ziele mag er bij leven, dat al Gods beloften in Jezus Christus ja en amen zijn. Al moge dan ook in vele opzichten het boek der toekomst voor hem gesloten zijn, hij verlaat zich op de belofte Gods, wetende dat Hij alles naar Zijn eeuwig raadsbesluit, hem ten goede laat ultloopen.

En zoo openbaart zich het ware geloof bij Gods kinderen, met veroordeeling van zich zelf en met afzien van de wereld, om in Christus weg te zinken ervarende dat Zijn gerechtigheid en vrede volmaakt is, dat de Heere is de fontein van alle heil.

Daardoor wordt het geloof opgewekt en gesterkt, om God den rotssteen te noemen. Wiens werk volkomen is. En ook in dagen van tegenspoed en bange zorgen mogen de fonkelende lichten van Gods beloften uitstralen over bet pad des levens en we hooren een Habakuk zeggen : „Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal en er geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal en de velden geen spijze voortbrengen, dat men de kudde uit de kooi afsdheuren zal en dat er geen rund in de stallingen wezen zal ; zoo zal ik nochtans in den HEERE van vreugde opspringen ik zal mij verheugen in den God mijns heils. De HEERE Heere is mijne sterkte ; en Hij zal mijne voeten maken als der hinden en hij zal mij doen treden op mijne hoogten". (Hab. 3).

Of dus de sterkgeloovige sterker is dan de zwakgeloovige ? beter misschien ? Geenszins.

Of de omstandigheden hem gunstiger zijn ? Geenszins.

Of zijn weg meer vlak gaat en zonniger is. Ook niet.

Maar z'n God is hem alles. En Christus is zijn deel.

Daarom zingt zoo'n zwakkeling, zoo'n zondaar, zoo'n verdrietskind, die tusschen hoogten van moeiten en zorgen door gaat: „God is ons eene toevlucht en sterkte, Hij is krachtiglijk bevonden eene hulpe in benauwdheid. Daarom zullen wij niet vreezen, al veranderde de aarde hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart van de aarde."

Zóó wordt de stad Gods verblijd met de beekjes der rivier. God is in het midden der Zijnen. „De HEERE der heirscharen is met ons, de God Jacobs is ons een hoog vertrek"-(Ps. 46).

Zoo is bet geloof nu een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet; en door hetzelve hebben de ouden, getuigenis bekomen. Ook Gods volk, van dezen dag, vrage den Heere in dat geloof te mogen worden gefundeerd.

De veronderstelde wedergeboorte.

Als grief tegen dr. Kuyper en de Geref. Kerken wordt gewoonlijk o.m. ingebracht, dat de leer van de veronderstelde wedergeboorte wordt voorgestaan en gepredikt.

Vooral door het uittreden van ds. Wisse, van Driebergen, (nu te Arnhem), is deze aanklacht weer nieuw geworden, en telkens word', er met name in „D e W e k k e r" op gewezen, dat die leer van de veronderstelde wedergeboorte al mee voor de oorzaak is te houden, dat de Christelijk Gereformeerden in 1892 zich niet met de Doleerenden hebben kunnen vereenigen. De Doleerenden waren, in het voetspoor van Kuyper, in ongereformeerde banen gegaan en de oud-afgescheidenen wilden hen daarin niet volgen.

Vooral wat dr. Kuyper geschreven had in 'Voor een distel een myrt' had groote ontstemming bij de oud-Afgescheidenen teweeggebracht.

Nu is het opmerkelijk, hoe men van den kant der Geref. Kerken en met name de vroegere Doleerenden, steeds weer beweert, dat er volstrekt niets van aan is, dat men in , de Geref. Kerken" de leer van de veronderstelde wedergeboorte voorstaat. Heelemaal niet, zegt men. En als bewijs haalt men dan ook telkens aan, dat de Synode van 1905 te Utrecht, waar over de teergeschillen is gehandeld, de leer van de veronderstelde wedergeboorte volstrekt niet heeft gesanctioneerd.

Ons trof wat in deze door „De Wekker", het orgaan der Christelijk Gereformeerden, in het midden wordt gebracht. Reeds op de Synode van 1892 te Amsterdam, zoo schrijft „De Wekker", was er een bezwaarschrift ingediend van ds. Van Lingen en ds. G. Wisse (nu te Zierikzee woonachtig), terwijl instemming was betuigd door nog zeven honderd leden der Kerk. In dat bezwaarschrift stond als punt 5 : „En eindelijk is het voor ons een overwegend bezwaar voor Gereformeerd te erkennen wat door voorgangeren der Doleerende Kerken in den laatsten tijd is uitgesproken en geleerd omtrent de wedergeboorte en den Heiligen Doop."

De onderstelde wedergeboorte was dus toen een grief. En die grief leeft bij velen nog.

Waarbij men bezwaar blijft houden, dat de Utrechtsche Synode van 1905 heeft verklaard „dat wegens de belijdenis onzer Kerken het zaad des verbonds krachtens de beloften Gods is te houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd."

„Geheiligd" is dus volgens dr. Kuyper en volgens „de Geref. Kerken" zooveel als „wedergeboren."

En waar ons Doopformulier nu aan den eenen kant het geheiligd zijn van de kinderen aangeeft als grond voor den Kinderdoop („of gij niet bekent dat zij in Christus geheiligd zijn en d a a r o m m o e-te n g e do o p t worden") en men legt daar dan naast, dat de Synode van Utrecht dat woord „geheiligd", evenals dr. Kuyper, gebruikte als van dezelfde waarde als „wedergeboren", dan blijkt uit een en ander wel, dat ook de Utrechtsche Synode der Geref. Kerken de wedergeboorte der kinderen heeft aangewezen, 't zij dan meer of minder bedektelijk, als den grond voor den Kinderdoop.

En daar tegen blijft men bezwaar houden in den kring, den grooten kring van Gereformeerden, in en buiten de Geref. Kerken, die in deze Kuyper niet volgen.

Het leven der dankbaarheid.

Met den Catechismus heeft Gods volk te belijden „dat Christus, nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door Zijn Heiligen Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt, opdat wij ons met ons gansche leven Gode dankbaarheid voor Zijn weldaden bewijzen en Hij door ons geprezen worde". (Zondag 32).

Zóó volgen de stukken op elkaar : eerst het koopen en vrijmaken door Zijn bloed en dan het vernieuwen door Zijn Heiligen Geest Eerst de verzoening met God, de rechtvaardigmaking ; en dan de vernieuwing door den Heiligen Geest en de heiligmaking.

Of zooals de Catechismus het elders uitdrukt : „Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben, om de wille van het bloed van Christus, hetwelk Hij in Zijne offerande aan het kruis voor ons uitgestort heeft; daarna ook, door den Heiligen Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn, opdat wij hoe langer hoe meer der zonde afsterven en in een Godzalig, onstraffelijk leven wandelen". (Zondag 26).

Ket afsterven van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensoh dus. Nu durven velen niet over den weg der heiligmaking, over de opstanding van den nieuwen mensch, over dat Godzalig, heilig, onstraffelijk leven te spreken — omdat het met het stuik der rechtvaardigmaking niet in orde is.

Daar leeft men over heen. Daar pleistert men met looze kalk. En dan ontbreekt het fundament. Dan is er geen bron van blijdschap en vrede. .

Dan peutert men wat, met woorden als ..ellende", „verkiezing", „verzoening" — maar men kan en men durft niet den apostel nazeggen : „wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus".

En zeker I dat is een groote zaak. Maar het is het fundamentstuk, waarin de vastigheid des nieuwen levens ligt; Daarom geldt ook hier, dat er toch naar gestaan zal worden dit nieuwe leven deelachtig te mogen worden, om dan zoo in den weg des geloofs vruchten voort te brengen ter verheerlijking onzes Gods. Want dat is toch het groote doel van Gods hersöheppende genade, van het verlossingswerk in Christus. „Alle rank, die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij (de Vader) weg ; en al die vrucht draagt, die reinigt Hij opdat zij meer vrucht drage" — lezen we in Joh. 15. O. zooals Petrus het zegt : „Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, zoo wordt ook gij zelven heilig in al uwen wandel", (1 Petr. 1).

Wat dat zeggen wil : heilig te zijn in al onzen wandel ?

Dat is : het onderscheid tusschen ons en de wereld moet hierin uitkomen, dat wij de zonde haten en vlieden, onszelven verloochenen, de wereld verlaten en in een nieuw Godzalig leven wandelen, tot verheerlijking van Gods Naam.

Dit merkteeken mag en kan niet ontbreken bij de kinderen Gods. Aan de rechtvaardigmaking is de heiligmaking onafscheidelijik verbonden.

Zijn in waarheid onze zonden uitgedelgd — en daar komt het op aan voor een ieder onzer persoomlijk — dan zal het ook onze lust en begeerte zijn, om voor den Heere te leven en onszelven tot een levend dankoffer Hem te wijden. En bij het ware volk zal er ook een toenemen zijn in Godzaligheid, een oefening in heiligmaking, een opwassen in de genade.

Zij dan de bede van ieder van Gods kinderen voor gansch de levensopenbaring, 'in huis, in Kerk, maar óok in winkel en op de markt „om voortaan met z'.n .gansche leven waarachtige dankbaarheid jegens God den Heere te bewijzen en voor Gods aangezicht opreohtelijk te wandelen."

Hier helpt geen kleed van eigen deugd. Ook onze beste werken zijn door de zonde bevlekt en ons hart is een samenknoopsel van allerlei ongerechtigheid.

Hier is de deugdzaamste een onreine voor God. Daarom is de verzoenende kracht van Christus' bloed, de rechtvaardigende daad Gods in den weg des Middelaars, ook allernoodzakelijkst voor de ziele, om die te kennen en daaruit te leven.

En dan mag ook het voorrecht gekend worden, dat een die In en uit zichzelf voor God niet bestaan kan, mag belijden met hart en mond : „wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof heibben vrede bij God door Jezus Christus."

Dan mag de ziele zich verblijden in het voorrecht, dat wij ondanks onze zonden rechtvaardig zijn voor God, al klaagt het geweten ons aan, dat wij tegen al de geboden des Heeren zwaarlijk gezondigd hebben en nog steeds tot alle boosheid geneigd zijn.

Maar deze rechtvaardigende genade is tevens een heiligende. En wetende, dat de Heere in Christus Zijn genadegaven wil uitdeelen aan al Zijn kinderen, is hun bede : „Herschep mijin hart en reinig Gij, o Heer ! die vuile bron van al mijn wanbedrijven ; vernieuw in mij een vasten geest en leer mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven." (Psalm 51 : 5).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's