Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Eene stem des roependen in de woestijn : Bereidt den weg des Heeren; maakt recht in de wildernis eene baan voor onzen God ! Alle dalen zullen verhoogd worden en aile bergen en heuvelen zullen vernederd worden ; en wat krom is dat zal recht en wat hobbelachtig is, dat zal tot eene vallei gemaakt worden. En de heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden ; en alle vleesch tegelijk zal zien, dat de mond des Heeren het gesproken heeft.«Jesaja 40 vers 3, 4 en 5.

EEN GEBAANDE WEG.

Ons leven is een tijd van voorbereiding. Daartoe is het ons gesdionken. 't Wordt wei is vergeleken bij een voorportaal dat wij doorgaan. Wanneer wij in zulk een portaal zijn, moet het eigenlijke nog komen, al is 't ook in denzelfden bouwtrant opgetrokken en vertoont ihet dezelfde lijnen als het gebouw zelf. Wij zijn in 't voorportaal. Straks openen zich de poorten der eeuwigheid.

Dit maakt ons leven hoogst ernstig. Wij leven toch maar ééns. De tijd is door den Heere afgebakend. Leed en kruis, ook voorspoed en vreugde overkomen ons hierin niet bij geval, maar zij worden ons in de leerschool des levens ingezet. Ook is de tijd kort en snellen onze levensdagen voort. Wij kunnen daarom elkander niet genoeg toeroepen : koop den tijd uit ; wie weet hoe spoedig onze voorbereidingstijd voorbij is ? De breede stroom der menschheid doet alsof dit aardsche leven het een en het al is. Dat moet ons niet verwonderen. Als wij ons booze hart kennen, weten wij, dat de niensch alles het liefst zonder God doet. En een leven zonder God is ook een leven zonder eeuwigheidsgedachte. God geve dat wij aan deze ongeestelijke levensbeschouwing niet worden prijsgegeven. Een leven zonder üod en zonder eeuwigheidsgedachte is een verloren leven.

Wij zijn in het voorportaal. Straks openen zïch de poorten der eeuwigheid.

Dit geeft ook aan ons leven zijn rijke beteekenis. Dan behoeft het zich niet te verloopen in zwartgalligheid. Verre van dat ! Als het maar een leven met God mag zijn ! Een leven met God is een genade-leven. Dan teekenen zich de lijnen er reeds in af van het gebouw der eeuwigheid. Die lijnen zijn de kennis van den eeuwigen God en Jezus Christus, Dien Hij gezonden heeft. Zeker, dan is er nog slechts een kennen ten deele. Wij moeten het met het schemerlicht doen, dat aan de opkomende zon voorafgaat. Wij zien nu wel de geestelijke dingen, maar straks veel heerlijker, veel schooner. Dit Jeven is de leerschool waarin God de Zijnen oefent om altijd, met Hem te zijn. Trouwens, aan al wat groot is, moet een voorbereiding voorafgaan. De jongeman bereidt zich vóór om straks zijn taak te vervullen ; de jonge dochter voor hare roeping. Als zij dit niet doen, zijn zij onnut voor dit leven ; worden zij als ondienstig afgewezen. Zoudt gij dan denken dat de Heere de Zijnen In Zijn heerlijkheid zal opnemen, zóómaar, zonder leerschool?

Aan wat geestelijk, groot is gaat voorbereiding vooraf. Ook aan het zaligmakend geloof. Ook dat valt den mensch zoo maar niet toe. Het wordt niet opgenomen als een kleed dat pasklaar gemaakt is. Voorbereiding, wegbereiding is een voornaam stuk in het geestelijke leven.

In de hierboven geplaatste woorden wordt zij als noodzakelijk voorgesteld, als er door lien profeet gesproken wordt van een wil­ dernis, waardoor een baan gemaakt moet worden voor onzen God.

Er zal een stem des roependen zijn in de woestijn. Wat zal die stem zeggen ? »Bereldt den weg des Heeren ! Maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God.« Toen aan Johannes den Dooper gevraagd werd wie hij was, heeft hij deze woorden aangehaald en op zichzelf gewezen, zeggende : ik ben die stem. Maar daarmede noemde hij tegelijkertijd het volk Israël een wildernis. Daar waren de Farizeërs met hun godsdienstigen hoogmoed, hun pralen met den godsdienst; daar waren anderen, die wij de onverschilligen zouden kunnen noemen, die van geen eeuwigheid en opstanding weten wilden ; daar waren de onthoudingsmenschen, die zich onthielden van alle genot, met een „raak niet en smaak niet en roer niet aan" ; daar waren tenslotte de wellustigen, die zich geheel en al overgaven in een losbandig leven. Johannes de Dooper stond in het midden van die wildernis, waarin geen weg te bekennen was voor den Koning die zou komen.

Een wildernis ! Dit is een plaats van hooge bergen en diepe dalen ; van rotsen en van kloven. Als gij meent er een weg in te vinden, ' stoot' ge 'uw voet tegen de-steenbrokken of ge dreigt in een kuil te verzinken ; of ge moet een berg beklimmen en in eens staat ge voor een afgrond. Daar is geen doorkomen aan. Daar is geen weg.

Als wij de menschheid aanzien van onzen tijd, dan is zij ook wel met een ontzettende woestenij te vergelijken. Er zijn menschen, die zeggen dat de wereld reeds is verloren gegaan. Zij hebben de Schrift niet aan hun zij. Maar wij kunnen wel 'begrijpen dat zij zóó spreken, als wij letten op het godsdienstig, maatschappelijk en zedelijk verval onzer dagen. De misdaden groeien aan bij den dag ; wetteloosheid en gebrek aan plichtsgevoel schijnen te heerschen op velerlei terrein ; vreemde godsdiensten doen opgeld. Het Is alles ontaarding en verwording, een woestijn, waarin alle orde ontbreekt. Een ieder die de eere Gods liefheeft, kan niet anders dan met droefheid de verwoestende macht der zonde gadeslaan.

En toch spreekt de Schrift van een wereld waarop gerechtigheid wonen zal ; van een aarde die vol zal zijn van de kennis des Heeren ; nergens zal leed gedaan worden.

Hoe zal dat wezen ? Wie zal het zeggen ? Maar wij moeten wel toestemmen dat er van het een tot het ander geen weg te bekennen is en dat God Zelf zich een baan zal moeten maken, op welke wijze dan ook. Maar eveneens zal moeten toegestemd dat hier 'n moeilijke, doch verheven roeping ligt voor allen die den Heere vreezen, die nog buigen voor Zijn Woord. Zij moeten zijn als een Johannes de Dooper in hun omgeving ; In hun grooten kring ; in hun kleinen kring. De ouders in hun huisgezin, de onderwijzers temidden van hun leerlingen ; de leeraars in hun gemeenten, ja, mochten zij maar stemmen zijn van roependen in de woestijn : bereidt den weg des Heeren, maakt recht In de wildernis een baan voor onzen God.

De grootste wildernis is nog niet genoemd. Hoe zullen wij den boom goed maken als de wortel niet deugt ? Hoe zullen wij het water reinigen als de bron niet zuiver is? De grootste wildernis is het hart des menschen. Daaruit komen voort booze bedenkingen, doodslagen, overspelen.

Er is geen zonde of zij heeft haar kiem, haar beginsel in ons. En dat maakt iemand die zich zelf kent zoo klein, zoo vol zelfaanklacht, als hij de zonde dezer wereld ziet. Hij zegt : dat is mijn kwaad ; daar heb ook ik deel aan En als er dan in de wereld geen plaats is voor God, dan is die er ook niet in ons hart. Geen plaats voor het Evangelie der genade ; ook niet voor Christus die voor zondaren stierf. Daar is In die wildernis geen baan voor onzen God ! Daar zijn de gedachten van zelfvoldaanheid en hoogheidsgevoel ; zij zijn als bergen zoo vast, als rotsen zoo onwankelbaar. Daar zijn de lage gedachten, de onreine begeerten, de vleesohelijke gezindheid. Zij zijn kullen, diepten, kloven. Niet door ons te dempen. 

Ons diep bedorven hart is een wildernis, het tegenovergestelde van wat het moest zijn. Daartoe heeft God den mensch geschapen opdat hij één en al harmonie zou zijn, samenstemming tot lof van God. 

Vraagt gij, mijn lezer, hoe dan God in uw ziel komt ? Hoe zal de Heilige woning maken In mijn hart ? Mijn diep bedorven hart, mijn wildernis kan God daarin wonen ?

Het kan niet anders dan door een diep ingrijpende" werkzaamheid. „Alle dalen zullen verhoogd worden en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden ; en wat krom is, dat zal recht en wat ihobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden."

Ongetwijfeld bevatten deze woorden een belofte voor Israël. Het zal terugkeeren door de woestijn, door de wildernis heen. Er zal een vlakke weg zijn naar Jeruzalem. Daar zal de troost des Heeren invloeien in de ver langende en bedroefde harten Maar wij behoeven bij deze stoffelijke wegbereiding niet te blijven staan, al mogen wij haar als 'n beeld gebruiken voor de geestelijke wegbereiding. En dan stellen wij ons voor dat daar breekijzer en houweel gebruikt worden om bergen en heuvelen te vernederen, rotsen te splijten en te vermorzelen. Het is haast een onbegonnen, werk. En toch, het moet ! Het duurt soms lang eer die baan klaar is, de weg door de wildernis. Bergen moeten vernederd, kuilen gestopt, dalen ver hoogd, kloven overbrugd. Als een Oostersch koning in statlekleed rustig naar zijn landstreek reisde, was de wegbereiding geschied; Maar ge kunt er van op aan dat er een reusachtig werk aan voorafging Als de Heere Jezus, de Koning der eere, in uw hart Zijn intrede gedaan heeft als uw Verlosser, dan is een onuitsprekelijk voorrecht uw deel geworden. Maar dan zult gij ook wel iets kunnen zeggen van het ingrijpende werk dat daaraan is voorafgegaan. Er moest eerst heel wat afgebroken, afgebrokkeld worden. Al uw hoogheid moest er aan I Al de verwachting die gij van u zelf hadt moest afgebroken. Op al uw eigen werk den dood te schrijven en niets meer te willen zijn dan een verloren zondaar. Dat kostte wat ! Er moest gehamerd, gebeukt, geslagen worden ; nog eens ; weer eens, eer die rots was vergruisd Wij houden zoo gaarne nog iets van onszelf vast. Wij koesteren zoo gaarne ons eigen werk. Wij streelen onze godsdienstigheid en vroomheid ...Dat alles moest ge prijsgeven. Weg er mee I Niet, dat gij in goddeloosheid gingt leven, maar gij leerdet kennen dat er niet de minste verdienstelijkheid in ligt Hoe dat gekomen is ? Doordat altijd weer de geestelijke wet voor oogen stond ; de wet met haar : vervloekt, weggevloekt is een iegelijk die niet blijft in al wat geschreven is in het boek der wet om dat te doen. die wet is het houweel, in de hand des Heeren. Er wordt geslagen en gebeukt; de hardste rots valt dan neer in gruis ; het hoogmoedigste hart wordt vernederd tot schuldbesef Vaak gebruikt de Heere ook de wegen van druk, kruis en tegenspoed ; wegen van veel tranen, zoeken en vragen. Het kan soms een zoeken zijn naar licht, terwijl toch de duisternis hoe langer hoe meer toeneemt. Er kan gedurende vele jaren uitstel van verhooring zijn op het dringend smeekgebed, een uitstel dat de beste voorbereiding is voor de komst van den Heere Jezus in uw hart. God is bezig een weenend volk aan Zich te verbinden, weenend over schuld en zonde, ook al schijnt het dat de Heere zich hoe langer hoe meer van hen verwijdert.

Nietwaar ? Zulk een wegbereiding is noodzakelijk. Zij Is ingrijpend. Maar zij is ook doeltreffend. Want »de heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden ; en alle vleesch tegelijk zal zien, dat de mond des Heeren het gesproken heeft.*

Dit gold in de eerste plaats voor de ballingen die zouden terugkeeren naar Jeruzalem. In hun hernieuwden tempeidienst zou de heerlijkheid Gods gezien worden en alle vleesch, waaronder de heidenen zijn begrepen, zou zien dat wat God beloofde, waarheid was.

Het zag ook op de komst van Christus, den Messias. Dan zou de heerlijkheid Gods aanschouwd worden. En Hij zou zijn een Licht tot verlichting der heidenen. „Alle vleesch" beteekent óók de heidenen ; niet alleen de Joden.

Maar waar wij elkander het meest op wijzen moeten is het volgende. Als de mensch in Christus wordt ingeplant en al Diens weldaden aanneemt, wordt de heerlijkheid des Heeren in zijn ziel geopenbaard. Dan komt de Koning zijn koninkrijk binnen o»/er een gebaanden weg. Alle dalen zijn dan verhoogd, alle bergen zijn vernederd. Alle I Er blijft niets van onszelf over. Dan verliezen wij ons eigen leven. Dan vinden wij het leven in Christus terug. Al wat van Hem is, is het mijne. Zijn gerechtigheid is mij van eeuwigheid toegerekend. Zijn heiligheid mijn deel. En de lust die ik heb om God te dienen is een vrucht van Zijn genade.

Alle vleesch zal de waarheid Gods zien. Hierin ligt zeker de roeping uitgedrukt van Gods volk, aan wie de heerlijkheid des Heeren geopenbaard is, om als een licht te zijn op den kandelaar, om de Waarheid Gods te toonen.

De heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden, als Jezus komt op de wolken. Hij komt! De Bruidegom komt. Wie weet hoe spoedig.! Zijt. gij klaar, mijn lezer? Is er olie in uw lamp?

De tijd is er nog ; de tijd van voorbereiding. Laat dien tijd niet ongebruikt ! Vlucht uit Sodom, vóórdat de stad in brand staat. De Bruidegom komt! O rijk bevoorrecht volk, dat Hem dan tegemoet mag gaan, de lampen brandende. Dan is de oefenschool achter den rug.' Dan is de vreemdelingschap vergeten. Dan begint de volkomen zaligheid, die geen oog gezien heeft, geen oor gehoord en in geen mensohenhart is opgeklommen en dat om God eeuwig te prijzen.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 augustus 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's