Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichteliike overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichteliike overdenking.

EEN LIED ÏN JUDA

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda: Wij hebben eene sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen. Doet de poorten open, dat het rechtvaardige volk daar inga, hetwelk de getrouwigheden bewaart* Jesaja 26 vers 1 en 2.

EEN LIED ÏN JUDA.

 

Ongeveer een jaar geleden bevatte ons blad het volgende versje, overgenomen uit het weekblad „Timotheus" :

De Christenheid in ouden tijd kwam saam tot bidden, spreken, hooren, zingen, De Christenheid van onzen tijd komt saam-in toon-en zangvereenigingen.

Zij vindt haar Evangelium' In 't Christelijk oratorium, Geen samenkomst wil meer gelukken, zoo niet een zangkoor aan komt rukken.

En zoo uw arbeid slagen zal, Zorg dan voor klank-en zanggeschai ? Straks zetten ze — dat lokt publiek — Den heelen Bijbel op muziek. Zoü huwt de godsdienst met de kunst, 't Kan zijn, maar 'k vrees, dat bij zulk paren Geen der verbond'nen wèl zal varen.

Dat is geen huw'lijk in Gods gunst ; dien vroomheid, die slechts boeit bij zang en spel en snaren ; Dat is wel godsdienst op zijn dunst !

En gij, die dit oppervlakkig leest, vraagt u af of ge dan niet moogt zingen en of zang dan geen kunst is en kunst een gave Gods.

Is muziek en zang dan uit den booze ? Immers neen ! Ook de Christenheid van 'Ouden tijd kwam saam tot zingen.

Denk aan Israël, dat zong en jubelde als de stammen vroolijk opgingen naar Sion's Godgewijden top.

Denk aan het snarenspel van David. Hoe schoon is het lied van Mirjam, hoe verheven de jubel van Debora.

En psalm 98 roept het u toe : Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere.

En ; Laat klinken door uw tempelkoren, — trompetten en bazuingeklank.

En toch is er zooveel zingen dat zonde is.

Zooveel muziek, zooveel kunst, die Godonteerend is.

Een zingen tot eere des Heeren moet dan ook aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Ook bij de uiting der kunst in zang hebben we ons door Gods Woord te laten leiden. Doen we dat door overdenking van het lied in Jes. 26 : 1, 2.

In het voorafgaande hoofdstuk bezingt de profeet den ondergang van Israels vijanden De Heere heeft Babel tot een steenhoop gemaakt. Moab zal onder Hem verdorscht worden, gelijk stroo verdorscht wordt tot mest Hij zal de hooge vesten zijner muren .buigen vernederen, ja Hij zal ze ter aarde, tot het stof toe, doen reiken. En dan zal Gods volk zingen en juichen, want : „Te dien dage zal dit lied gezongen worden in het land van Juda".Laat ons zien :

I. Den tijd, wanneer dit lied zal worden gezongen.

II. gezongen. De plaats, waar dit lied zal worden

III, gezongen. De stad, waarvan dit lied zal wórden

IV. De personen, door wie dit lied zal worden gezongen

I. De tijd, wanneer dat lied zal worden gezongen.

Onze tekst zegt : „Te dien dage". Deze woorden wijzen terug naar 't vorige hoofdstuk. Vooral op den daar beschreven ondergang .van Moab. Volgens sommigen wijst de profeet met deze woorden op den ondergang van Babel. Maar hoe dit ook zij, zeker is, dat , , Te dien dage" wijst op de •overwinning en vernietiging van Israel's vijanden.

Als dus die vijanden ten onder gebracht zijn zal dit lied worden gezongen.

Dan mag en zal Israël jubelen, zooals het jubelde in de dagen van Mirjam en Debora. Dan geeft de Heere weer stof tot juichen en verblijden. De vijanden verslagen. Daarop doelt : „Te dien dage".

En wat de profeet nu zegt geldt niet alleen voor het natuurlijk Israël. Immers teekenen de profeten in de historie van Israël de lotgevallen van het ware Sion Gods. Bovendien spreekt de profeet in vs. 2 van het „rechtvaardige" volk.

Welnu, dat volk, dat geestelijk Israël mag ook zingen. En wanneer ? Wel : „Te dien dage".

Dan als hunne vijanden verslagen zijn. Als hun belager zich kromt, als Moab verdorscht wordt.

Gods volk heeft vijanden, velen en machtigen.

Duivel, wereld, zonde, eigen vleesch. Door genade leeren ze strijden tegen deze vijanden.

En ook bij tijden overwinnen. Niet door eigen kracht.

De Heere geeft Zijn volk sterkte. Zoo strijden ze tegen den duivel en overwinnen in Godes kracht. En dan is het een : „Te dien dage".

Dan zingen zij, in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen.

En zoo strijden ze ook tegen wereld, zonde en eigen vleesch. Een zwaren strijd, waarin zij menigmaal onderliggen. Maar waaruit ze ook overwinnend te voorschijn komen, door bidden en worstelen. En dan is het een : „Te dien dage".

Dan zingen zij, in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen.

Wee den mensch, die niet zulk een „Te dien dage" kent.

En die menschen zijn er zoo ve!en.

Menschen, die wel zingen, maar niet „Te dien dage"

Immers de wereld onzer dagen zingt ook. Ze jubelt met joligen dans.

Ze komt saam in toon-en zangvereenigingen.

Ze zingt ter eere van het beest in Openbaringen 13.

De wereld zingt op een dag, waarop ze moest weenen.

De teekenen der tijden zijn zóó ernstig, dat de wereld bang moest worden.

Neen, het is geen tijd om te zingen, om te feesten, voor pret en pleizier.

De donder van 't oordeel rolt in de verte. Maar zijn geluid is zwaar en dreigend. Het nadert langzaam, maar zeker.

Wie durft dan zingen en feesten ? Alleen dat volk, dat een „Te dien dage" kent.

Onderzoekt u dan nauw, ja, zéér nauw

II.. De plaats, waar dit lied zal worden gezongen.

Jesaja zegt : „in het land van Juda."

"Juda staat hier in tegenstelling met Moab. Niet in het land van den vijand zal men zingen.

Maar in eigen land.

In het land van Juda. Dus niet alleen te Jeruzalem, of in den tempel op Sion.

Neen, in heel het land, overal zal dit lied weergalmen.

Bergen en heuvelen zullen de galmen weerkaatsen. Ja, al de stroomen zelfs zullen vroolijk zingen. De handen klappen naar omhoog !

De bergen vol van vreugde springen.

En hupp'Ien voor des Heeren oog.

Heel het land van Juda zal dus van vreugde druischen. Van Noord tot Zuid, van Oost tot West zal de grootheid en heerlijkheid van Israels God worden uitgeroepen.

En wat wil dat nu zeggen in Nieuw Testamentische taal ?

Dit, dat door heel de Kerke Gods dit lied zal druischen.

Niet alleen zal 's Heeren huis van vreugde druischen, maar overal waar Gods Kerk is zal dit lied weergalmen.

Overal waar een arme worstelaar uit zijn verlorenheid roept, zal een lied ter eere Gods worden gezongen.

Der vromen tent zal weergalmen in heel Juda, d.w.z. in heel Gods Kerk, waar die ook is. ledere levend gemaakte ziel zal iets proeven van de heerlijkheid van dit lied.

De lofakkoorden zullen ruischen in elke taal, in ieder land, van alle tong, uit elk volk

En ze zullen straks saamstemmen, alle die akkoorden, in heel Juda, en ze zullen aanzwellen tot dat machtige verlossingslied, dat in den hemel nooit zal verstommen.

Maar het zal niet worden gezongen in het land van Moab. Niet in de wereld, die God niet kent. Niet op een kermis of op een wereldsch feest zal dit verheven lied weergalmen. Dat is geen Juda. Daar behoort Gods volk ook niet.

En meer dan ooit heeft dat volk zich te onthouden van alle besmetting der wereld en van wereldschgezindheid en wereldgelijkvormigheid. 

Meer dan ooit moet de scheidingslijn scherp getrokken.

Juda en Moab zijn onvereenigbaar.

Het lied in Juda en het lied in Moab kunnen nooit samenstemmen.

Gods kinderen zingen dan ook hun liederen in eigen land. Hoe zouden ze een lied Sions zingen in een vreemd land.

Daar hangen ze de harpen aan de wilgen. Denken met heimwee aan Jeruzalem.

Verlangen naar den Heere en Zijne gemeenschap.

En als ze iets van die gemeenschap proeven, dan zingen ze. Zingen ze in hun eenzaamheid. In het gezelschap van Gods kinderen. In Gods huis.

Overal waar echte judeërs, geestelijke Joden zijn.

Hebt ook gij daar wel eens gezongen ? Is dat volk u lief ?

, Kunt ook gij in de wereld niet zingen ? Smacht uw hart reeds naar Jeruzalem ?

III. Jeruzalem, de stad, waarin dit lied wordt gezongen.

Het is dus niet slechts de vraag wanneer ge zingt en waar ge zingt, maar ook w a t ge zingt.

Ook de inhoud van het lied is dus van beteekenis. Die inhoud van ons lied, is deze : „Wij hebben een sterke stad, God stelt heil tot muren en voorschansen."

Die stad is Jeruzalem. Daaraan denkt dé profeet allereerst.

En die stad is een sterke stad, d.w.z. een v e r-sterkte stad. Een stad, die zich verdedigen kan.

Ja, zóó versterkt, dat ze onneembaar is. Let maar op de muren en voorschansen. God stelt heil tot muren en voorschansen.

„Heil" beteekent redding en bescherming. Jeruzalem is dus beschermd en omgeven met redding.

En niet beschermd door menschen, geen reddingmuur van menschelijk vernuft of krijgsmanstalent. Neen, God stelt heil, enz.

Hij, de Almachtige. Als Hij redt zal niemand vermogen. Als Hij beschermt is de stad veilig. Geen wonder dat Israël zingt van zulk een stad en van dat heil.

De profeet dacht aan Jeruzalem.

Is daarmede alles gezegd ? Neen, want de profeet teekent in het natuurlijke het geestelijk gebeuren.

Hier is dus ook sprake van het geestelijk Jeruzalem. Die stad Gods, die verblijd wordt door de beekjes der rivier.

Gods ware Sion, Zijne Gemeente is een sterke stad.

Er gaat kracht van haar uit.

Ze wordt door God Zelf verdedigd. Ze is onneembaar. „De poorten der hel zullen Mijne gemeente niet overweldigen."

Wie in die stad is, is veilig. Wie tot Gods Kerk behoort, is behouden voor eeuwig. Hem deert geen kwaad, zijn tent zal veilig wezen.

Geen wonder ! Dit geestelijk Jeruzalem heeft Gods heil tot muren en voorschansen.

Heil is immers redding, bescherming. De Heere redt dus de Zijnen van den eeuwigen dood. Hij redt ze van den schrikkelijken toorn.

Hij beschermt ze voor de poorten der hel. Zijne genade is een muur en voorschans 'om hen te beschermen tegen verleiding, in bestrijding, in beproeving.

En hoe goed is het dan binnen die muren en voorschansen. Ze gevoelen zich er door beschermd. Want die muren, en voorschansen zijn Gods beloften, vertroostingen, bemoedigingen.

Dat heil is Gods eeuwige bewaring.

Ja, we kunnen verder gaan dan de profeet en zeggen : •

Dat heil heeft God nu doen verkonden. Nu heeft Hij Zijn gerechtigheid.

Zoo vlekkeloos en ongeschonden Voor 't heidendom ten toon gespreid.

Dat heil is Christus en Zijne gerechtigheid.

Die gerechtigheid is de muur en schans rondom Zijn volk. „Rondom Jeruzalem zijn bergen, alzoo is de Heere rondom Zijn volk.'

Hebt gij u wel eens omringd gezien van rnuren en voorschansen ?

Beveiligd tegen duivel, toorn en eeuwigen dood ?

Omringd door Gods genade, beloften en troost ?

Omgeven door Christus' gerechtigheid ? Zoo niet, dan kunt ge dit lied ook niet zingen,

Weet ge wie het zingen mogen ?

Laat ons zien wat ons tekstwoord van hen zegt.

IV. De personen, door wie dit lied gezongen wordt,

„Het rechtvaardige volk, hetwelk de getrouwigheden bewaart."

Nu leert de Heilige Schrift duidelijk, dat er niemand rechtvaardig is, ook niet tot één toe.

Vandaar dat ook dit rechtvaardige volk geen gerechtigheid bezit in zichzelf.

In zichzelf in het onrechtvaardig. En als zoodanig leert dit volk zich ook kennen.

Het heeft kennis van zijn ongerechtigheden.

Maar hoe ellendig en schuldig in - zichzelf, het is rechtvaardig in Christus.

Gedekt met Z ij n e gerechtigheid.

In Hem dan ook een rechtvaardig volk.

En tevens een volk, dat de getrouwigheden bewaart. D.w.z. een volk, dat trouw blijft aan het verbond, trouw aan den Heere, trouw tot den dood.

De Heere zegt van dit volk : „Zij zullen van achter mij niet afwijken".

Ook al is vallen niet uitgesloten, afvallen zullen Gods kinderen nooit.

Dat bewaren der getrouwigheden openbaart zich in een aankleven van den Heere in verschillende omstandigheden.

In dagen van druk en tegenspoed.

In tijden van lijden en vervolging.

Wordt de wereld door dit alles van den Heere afgedreven, Gods volk kleeft Hem dan destemeer aan.

Dan is er een worstelen, een pleiten, een niet-loslaten voordat de Heere gezegend heeft.

Dat volk nu zal dit lied zingen.

Het zal Gods lof, zelfs in den nacht zingen, daar het Hem verwacht.

Gelukkige zangers en zangeressen.

Maar wie niet tot dat volk behoort is een zondige zanger of zangeres.

Zij zijn geen rechtvaardigen en hebben hunne ongerechtigheden dan ook niet leeren kennen.

Ze leven niet op genade.

Ze zijn ontrouwen. Bewaren de getrouwigheden niet. Morren in druk en moeiten inplaats van den Heere achterna te kleven.

Voor hen zingt Gods Kerk dan ook niet : „Doet de poorten open."

Maar wel wórdt dit volgens, onzen tekst uitgeroepen voor het rechtvaardige volk.

Voor dat volk roept heel de Kerk : „Verheft o poorten nu den boog. — Rijst eeuwge deuren rijst omhoog."

Straks zal het weergalmen uit duizenden monden, als heel die hemelsche schare het zal uitgalmen : „Doet, de poorten open, opdat het rechtvaardige volk daar inga."

Zal dan de poort des hemels zich ook voor u ontsluiten ?

Ja, als ge behoort tot dat rechtvaardige volk.

Dat volk, dat zfjn ongerechtigheden kent. Dat volk, dat een „Te dien dage" kent. Dat volk, dat Juda liefheeft en aldaar zingt.

Dat volk, dat den Heere aankleeft in alle levensomstandigheden.

Maar als ge daartoe niet behoort, zullen de poorten der hel zich voor u openen.

Dan zal het zijn : Laat de poorten open, opdat' het onrechtvaardige volk daar inga.

Bekeert u dan nog aleer de deur der genade voor u op het nachtslot gaat.

„Eer dan de poorte sluit, Strijdt zielen, om in te gaan, terwijl de poortklok luidt."

Gelukkig het volk, dat mag hopen en gelooven, te behooren tot dat rechtvaardige volk.

Het is hier zoo menigmaal treuren inplaats van blijde zijn. Zoo dikwijls treurzangen inplaats van feestliederen.

„Houdt maar moed, godvruchte schaar, „Want Gods goedheid zal uw druk

Eens verwislen in geluk."

Straks zal voor u zich de poort des he^ rnels ontsluiten.

Dan zal druischen dat machtige lied : „Doet de poorten open, opdat het rechtvaar dige volk daar inga."

En' uw tegenzang zal zijn :

„Ontsluit, ontsluit voor mijne schreden. De poorten der gerechtigheid ; Door deze zal ik binnentreden. En loven 's Heeren majesteit."

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichteliike overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 september 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's