Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Komt herwaarts tot Mij, allen die, vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.« Mattheus 11 vers 28."

KOMT EN RUST.

Gij zult, lezers, allicht eens gehoord hebben van die machtige vinding der menschen, der z.g.n. draadlooze telegrafie. Wonderlijk om in te denken, dat zonder eenige verbinding dagelijks ontelbare berichten 'het luchtruim doorkruisen van het eene eind der aarde tot het andere.

Nuttige uitvinding ook, als we alleen maar denken aan het redden van schipbreukelingen. Als vroeger op de wijde wereldzeeën een schip in nood verkeerde, dan gebeurde het slechts bij uitzondering, dat er een ander vaartuig in de omgeving was om hulp te bieden. Maar nu is dat anders. Als nu een schip in nood verkeert en het is uitgerust met de daartoe noodige instrumenten, dan kan het een „help" uitschreeuwen, dat op nabije en verre schepen en kusten wordt opgevangen.

En al stormt het dan nog zoo hard en al gaan de golven nóg zoo hoog en al wordt het schip nóg zoo geslingerd, als de instrumenten maar in orde zijn, dan gaat, zelfs door de donkerheid van den nacht, in geheimzinnige teekens de noodkreet uit : „red onze zielen." Zou dat geen beeld zijn, van de wijze waarop God de Heere zondaren, schipbreukelingen, roept tot redding en behoudenis ? Alleen met dit verschil, dat op een schip de hulpkreet uitgaat van hen die in nood verkeeren, terwijl ze in geestelijken zin uit­ gaat t o t hen die in nood zijn. Immers eigenlijk onophoudelijk gaat de roepstem des Heeren uit tot ailen die leven onder het aanbod des Evangelies : menschenkind, gij verkeert in groot gevaar voor eeuwig om te komen, red dan uwe ziel. Een dergelijk woord spreekt de Heiland in het hier boven aangehaalde : »Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.« Tot wie zijn deze woorden gericht ? Tot dezulken die vermoeid en belast zijn.

In het algemeen kunnen we zeggen : de Heere roept zondaren tot bekeering, maar in verband met hetgeen hier beloofd wordt, n.l. rust, worden die zondaren hier genoemd vermoeiden en belasten.

Zondaar Is ook eigenlijk hetzelfde als vermoeide en belaste. Het spreekwoord zegt : elk huis heeft zijn kruis en elk hart heeft zijn smart. Elk heeft eigenlijk een last te dragen, hetwelk tot vermoeienis leidt.

Hier is er een, die den zwaren strijd worstelt om het bestaan. En eiken dag beklemt de vraag : wat zullen we eten, wat zullen we drinken, waarmede zullen we ons kleeden?

Daar is er een, die alle dagen moet mede slepen een ziek lichaam en er is geen uitzicht op blijvende beterschap.

Een derde heeft verdriet van zijn kinderen en zoo zouden we kunnen doorgaan. Hij ieder wordt het van tijd tot tijd bevestigd : het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet.

Hoort Job het spreken : „Heeft niet de mensch een strijd op aarde en zijn zijne dagen niet als de dagen eens daglooners ? "

Ja de mensch zwoegt en slaaft en tobt maar voort, totdat de dood zijn oogen sluit en althans dit kruis van hem afneemt.

Al deze belasten, die een kruis torsen zwaar om te dragen, roept de Heiland tot zich als Hij spreekt : „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt.

Maar zooals gij begrijpen zult, hier worden ook, ja inzonderheid andere vermoeiden en belasten bedoeld n.1. zulken die zich zelven als zondaren kennen en nog geen deel hebben aan den vrede die Christus den Zijnen schenkt.

Deze torsen den zwaarste der lasten : „Een heir niet t' overzien, Die ik veel minder dan Mijn hoofdhaar tellen kan Zij doen mijn krachten vliên."

Zij zijn eerst recht „vermoeiden" die geestelijk vermoeid zijn. Moe ook van het zoeken zich een eigen gerechtigheid op te richten uit de werken der wet.

Zoo waren er tijdens Jezus' omwandeling op aarde zoo ontelbaar velen, want hun was nooit een andere weg voorgesteld door Farizeërs en Schriftgeleerden. Maar ook in onzen tijd zoo'n groote schare, die het wel niet wil bekennen, maar toch inderdaad het heil bij de wet zoekt.

Ze vleien zich zelve met deugd en braafheid en allerlei goede werken.

Maar de. moeheid blijft, getuige de „rijke jongeling", die nog door moeheid gedreven tot den Heiland kwam. De moeheid blijft, ja wordt onder al dat-werken nog grooter, zoodat ze klagen moeten : „Heer', ik voel mijn krachten wijken En bezwijken."

Dat zijn vermoeiden en belasten die door den Heiligen Geest een oog ontvingen om hunne zonden te zien, die oneindige schuld en nergens zelfs een penning kunnen ontdekken om te betalen.

Dat zijn vermoeiden en belasten bij wie de wet daar staat als een tuchtmeester en 't geweten aanklagend klopt als een hamer.

. Ziet als het zoover komt met een ziel, dan voelt hij van moeheid niet alleen zijn krachten wijken en bezwijken, maar dan komt , ook met de laatste kracht nog de bede : „Haast U tot mijn hulp en red".

Want alles wat beproefd is, heeft slechts den last verzwaard en de moeheid vermeerderd.

Hoe heerlijk dan voor zulke vermoeiden en belasten de belofte : „Ik zal u rust geven".

Rust. Dat woord zegt niets tot den mensch die gewoon is zijn dagen in ledigheid door te brengen.

Maar het zegt zoo heel veel tot hem die in het zweet zijns aanschijns zijn brood moet eten. Hoe kan ihij er naar smachten om na de lange dagtaak zijn moede leden uit te strekken en te kunnen rusten.

Welnu zou dan de ontdekte zondaar niet naar rust verlangen ?

Zouden zij er niet naar uitzien die zijn als ongetroosten en het overal zochten, maar nergens vonden ?

En zij die zijn als door onweder voortgedrevenen en geen rust konden vinden voor het hol van hun voet en gejaagd als hinden op de bergen ?

Hoe heerlijk dan de belofte : Ik zal u rust geven. En die rust komt ook als ze weder door den Heiligen Geest geleid de toevlucht mogen nemen "tot den Silo, den Rustaanbrenger, Jezus Christus.

Dan ondervinden ze reeds aan deze zijde des grafs wat de Heere ook beloofde : „Ik geef den moeden kracht en vermenigvuldig de sterkte dien die geen krachten heeft."

Ja, reeds aan deze zijde, des grafs. Want als ze bij tijden en wijlen mogen smaken door Jezus Christus den verborgen omgang met God, dan is alle vermoeidheid geweken, dan is alle onrust weg ; ja, dan zouden ze kunnen „opvaren met vleugelen gelijk de arenden."

Als ze zoo nu en dan vastelijk overtuigd mogen wezen van de verzoening met God door Jezus Christus, dan voelen ze geen last meer zwaar om te dragen, maar dan is het : , ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij."

Dan kennen ze door genade een voortgaan van kracht tot kracht, leunend en steunend op den Oversten Leidsman en Voleinder des geioofs.

En als er dan voor zulken een vermoeidheid en een „belast zijn" is door allerlei uitwendigen, stoffelijken nood, hoe dan ? Want het is ook voor hen geen ongestoorde rust.

Ziet als in zulke tijden van onrust de wereld twijfelmoedig vraagt: „wie zal ons het goede doen zien ? " dan betuigen zij :Blijven onze harten In den Heer' .

En als er oordelen zijn op aarde, die treffen tot verdervens toe en de wereld èeeft en siddert van slaafsche vreeze, dan kunnen zij zelfs jubelen : „Laat al de stroomen vroolijk zingen De handen klappen naar omhoog. Hij komt. Hij komt om d' aard te richten."

Toch is het ook voor het volk des Heeren hier nog het land der ruste niet. Maar eenmaal zal het volkomen in vervulling gaan : „Ik zal u rust geven."

Dan namelijk, als door zulke vermoeiden en belasten de dorpel der eeuwigheid wordt overschreden en zij de stad bereiken, die fundamenten heeft.

Dan komt de rust, waarvan ook de apostel spreekt als hij zegt: er blijft dan een rust over voor het volk van God.

Wat blijft er over voor den wereldling ? Als hij misschien veel genoten heeft en een leven geleefd, gemakkelijk, zonder moeite en strijd ? Dit blijft er voor hem over : eeuwige wroeging, ellende, onrust, maar geen rust.

Maar de vermoeide en beladen pelgrims, zij krijgen daar rust.

Want daar zijn geen vijanden meer, voor wie ze moeten vluchten.

Daar geen last meer, waardoor ze klagen móeten : „O, mijn ziel, wat buigt g'u neder".

Daar geen vermoeidheid meer.

Daar geen dorsten meer, geen hongeren meer, geen zonden meer.

Geen onrust meer.

„Daar wordt de rust geschonken Daar 't vette van Uw huis gesmaakt ; Een volle beek van wellust maakt Daar elk in liefde dronken."

Wilt ge die rust ook ingaan, lezers, hoort dan nog den weg dien de Heere hier aanwijst : „Komt herwaarts tot Mij." Dat is de noodiging, die ook .heden ten dage nog uitgaat tot een verloren menschheid.

Als er zoovelen heengaan onrustig jagend van het eene genot naar het andere, dan komt de Heere en spreekt: „Komt herwaarts tot Mij."

Als Hij ontelbare scharen ziet bewandelen den breeden weg des verderfs, alweer Zijne roepstem : , Komt herwaarts tot Mij."

Als Hij ze ziet slapen aan den rand van den eeuwigen afgrond als gerusten en zekeren, dan al wederom : „Komt herwaarts tot Mij."

Herwaarts tot den Middelaar Gods en der menschen ; tot den hoogsten Profeet, Die gedachten des vredes had over een verloren menschenkind tot den eenigen Hoogepriester, door Wiens bloed, er alléén afwassching der zonden is ; tot den eeuwigen Koning, die door Zijn Woord en Geest regeert.

Maar er zijn meer stemmen die opgaan. Ze staan ook klaar, de vijanden van God en Zijn volk en de een roept nog al harder dan de ander : komt herwaarts.

„Komt herwaarts tot mij", spreekt de verleider, „en ik zal u geven al de koninkrijken der wereld."

„Komt herwaarts tot mij", spreekt de wereld, „en ik zal u doen genieten alle lusten des vleesches."

En wee den mensch, die daaraan gehoor geeft; hij dwaalt verder en verder af en verzinkt, als God het niet verhoedt, in den eeuwigen nacht met hare onrust en kwelling .

Doch boven al die stemmen ook de stem een boodschap van Hem, die vrede brengt. Waarschuwend ernstig en toch noodigend : „Komt herwaarts tot Mij en Ik zal u rust geven." '

.Kent gij dat vermoeid zijn en belast ? Dan zult ge ook weten dat het niet zoo gemakkelijk is om aan deze noodiging des Heeren gehoor te geven en tot Hem te komen.

Want het is niet gemakkelijk zich te bewegen als men onder een zwaren last gebukt gaat ; en het valt zwaar, te loopen als men vermoeid is.

En daarom, als alles verder voor rekening was van u, vermoeiden en belasten, als ge het met uw loopen en dragen moest halen, wee U dan, want ge zoudt nooit in Zijne rust ingaan.

Maar er staat, zooals we hierboven reeds aanhaalden : „Hij geeft den moeden kracht."

Als ge dus zwaar vermoeid zijt van allerlei plagen, maar bovenal van den last der zonden, en de Heiland roept u : „komt herwaarts tot Mij", dan siddert uwe ziel, want zij .weet : het is de éénige weg, en toch die zonden en ongerechtigheden.

Doch Hij die roept is getrouw en zal u ook ondersteunen met Zijn eeuwige armen en het eind zal zijn dat ge zult gaan, maar alleen door de kracht van Christus en den Geest van God. Maar juist daarom ook :

„Godvruchte schaar, houd moed Hij is getrouw de bron van alle goed, - Zoo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer, Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den iHeer'."

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's