Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

12 minuten leestijd

Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beerven.Mattheus 5 vers 5.

Het aardrijk voor de zachtmoedigen.

Een wereldsch spreekwoord zegt : „een brutaal mensch heeft de halve wereld."

Maar de Heere Jezus komt met 't woord : „ZaUg zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven."

Zoo wordt ons een scherpe tegenstelling gegeven tusschen de wijsheid der wereld en de Opperste Wijsheid, die in Christus Jezus is.

Het gaat hier over de erfgenamen niet des hemels, maar der aarde. Een zaak dus van groot belang ook voor onzen zoo bij uitstek materialistischen tijd-.

De Socialisten, en ach, zij niet alleen, verwijten de Gemeente des levenden Gods : Gij trekt een wissel op de eeuwigheid ; wij willen geluk niet des hemels, maar der aarde. Welnu, de Heiland spreekt hier over de erfenis van het aardrijk en zegt tegen heel de wereldsche wijsheid in : de gelukkige erfgenamen van het aardrijk zijn de zachtmoedigen.

Rondom ons-in de wereld hooren en zien wij het zoo anders. Daar wil men niet wachten op de erfenis, maar eigenaar worden van het aardrijk of een gedeelte er van.

En daartoe — zoo leeraart de wereldsche wijsheid — moet gij al uw krachten inspannen. Wie over de meeste kracht, of van zichzelf óf van anderen heeft te beschikken, die komt er het eerst en het best. En van de dagen van Kaïn en Nimrod af, geldt in de wereld reeds het recht van den sterkste, dat is levenspractijk. Deze zelfzuchtige levensopvatting heeft zelfs onze taal met spreekwoorden verrijkt : „Het geluk is met de stoutmoedigen." „Wie niet sterk is, moet slim zijn."

Men verricht zijn dagelijkschen arbeid in de wereld. Maar niet, omdat het een roeping Gods 'is, niet gedrongen door gevoel van verantwoordelijkheid aan Hem, die niet wil, dat wij onnut de aarde beslaan, niet in vertrouwen, dat God ons geven zal, wat Hem behaagt. Neen, doel van den arbeid der meesten, ook onder zoogenaamde Christenen is een klein of groot deel van het aardrijk te verkrijgen. Daarvoor verricht men soms arbeid, ver boven zijn kracht. Men wil toch ook een stuk der aarde bezitten, en niet God, maar wij zelf, zoo meent men, moeten en willen daarvoor zorgen.

Wij moeten verder daarvoor ons recht en ons bezit verdedigen. Niet Gods hand opmerken en ons aan Zijn leiding toevertrouwen, maar waarborgen zoeken, om ons bezit en eigendom te behouden.

De slaap wijkt daardoor dikwijls van onze sponde, want wij weten, de menschen zijn onbetrouwbaar en zijn geneigd zich ten koste van ons te verrijken.

Daarom, als gij te zwak zijt, om in den rechten weg, door geoorloofde middelen er te komen, zoo leert de wereldsche levensbeschouwing en levenspractijk, neemt dan maar list en bedrog te baat ; anderen doen het ook.

Zoo is het leven der menschenkinderen een strijd, ja worsteling om het bestaan, waarin vijandschap en verdeeldheid, twist en wrok welig tieren. Het vernis der beschaving mag soms het zelfzuchtig streven wat bedekken en eigenbelang onze liefdeloosheid wat beteugelen, maar in werkelijkheid is in 'het leven rondom ons, de zelfzucht een stroom die door alle dammen en dijken heenbreekt en wordt liefde tot God en den naaste' schaars gevonden.

Het leven der menschen is een worsteling tot het graf toe, ook al heeft men een stuk van het aardrijk veroverd.

Arm aan vrede en rust gaat men zijn weg. Ontevredenheid en klacht over het kleine deei, dat men wist machtig te worden, verbittert het gemoed; Men acht het goede niet, dat God nog schonk, omdat jalouzie 't hart verteert, waar anderen meer succes hadden in hun hebzuchtig streven.

Is dat leven ? Is dat geluk ? Toch zegt de wereld : zalig zijn de bezitters !

Zijn zij de gelukkige erfgenamen van het aardrijk ?

Ik spreek niet van de gewetenswroeging en de kwelling des geestes, die alle aardsch geluk vergalt van vele benijde rijke wereldlingen.

Maar zie, daar onverwachts komt de rechtmatige Eigenaar, God de Heere, snijdt het leven af en het klinkt in hun oor : „Geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want gij zult niet langer rentmeester kunnen zijn." De dood maakt scheiding tusschen bezitters en eigendom. Wat baat nu hun miskenning van God en Zijn 'wil ? Wat zij vergaderd hebben, wiens zal het zijn ? De ontevreden klagers en de hooghartige bezitters, die geleefd hebben, alsof niet het aardrijk des Heeren is, mitsgaders zijne volheid, zij staan voor den eenig rechtmatigen Eigenaar, nu hun Rechter. En te laat wordt verstaan het woord van Paulus : „Wij hebben niets in de wereld ingebracht, het is openbaar, dat wij niet zullen iets daaruit dragen."

Boven de graven der onrechtmatige en kortstondige bezitters klinkt de troostelooze vraag : „en wat zij vergaderd hebben, wiens zal het zijn ? "

De mensch der wereld geeft antwoord, door er hebzuchtig worstelend naar te grijpen, maar des Heeren antwoord is : Voor de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven.

„Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zuilen het aardrijk beërven."

De zachtmoedigen dus de gelukkige erfgenamen van het aardrijk.

Wereldwijsheid kan er slechts meewarig om glimlachen. Zachtmoedigen zijn immers onbruikbaar voor dit leven. Zij zijn misschien goed voor den hemel, maar ongeschikt voor de aarde.

Wie zijn toch de zachtmoedigen, door Jezus bedoeld?

Niet de zwakken van karakter, die den moed niet hebben hun recht te verdedigen en onstandvastig maar toegeven. Niet de tragen van aard, die alle veerkracht missen en daarom de levenspractijk huldigen : leven en laten leven.

Niet de kalmen van aard, die takt hebben zich te beheerschen en het rechte oogenblik weten af te wachten, om dan toe te slaan.

Neen, de zachtmoedigheid door Jezus bedoeld, is geen plant, die op den akker van ons natuurlijk leven groeit, maar vrucht van bijzondere genade Gods.

Zachtmoedigheid geeft niet slechts een verhouding aan tot de menschen, maar bovenal tot God.

Het is die stemming der ziel, waarin wij bij alles des Heeren hand opmerken en Zijn bestuur eerbiedigen.

Bij de zachtmoedigen beslist over ons doen niet onze wil, maar Gods wil. Juist omgekeerd als bij het natuurlijk hart, is de heerschappij van den Goddelijken wil le­ vensbehoefte geworden. De zachtmoedigen kennen het bukken voor God, niet omdat het moet, maar omdat Hij het volste recht op onze gehoorzaamheid heeft en zij doof genade als leem zijin in de hand des pottenbakkers. Zachtmoedigheid is dus de verhouding, waarin het schepsel tot zijn Schepper behoort te staan. Door den zondeval in het paradijs is die verhouding zoek geraakt bij den mensch, en heeft de wereldwijsheid God uit ons leven zoeken uit te schakelen. De mensch heeft in hoogmoed leeren vragen : Wie is de Heere, dat ik Hem gehoorzamen zou ?

Maar als Gods Geest wederbarend het gemoed zacht maakt voor den Heere, komt de belijdenis uit een verbrijzeld hart op : ik heb Gods recht geschonden. Hem Zijn eere onthouden door mijzelf het middelpunt van het leven te maken. De zachtmoedige, dat is de mensch door wedergeboorte en bekeering zachtmoedig gemaakt, ziet het schuldige dier verheffing, waardoor hij van zijn wil, van zijn arbeid, van zijn recht sprak en zich als eigenaar verklaarde, van wat God alleen toekwam. Het oog van den zacht moedige ziet niet als de wereldling slechts omlaag, maar ziet omhoog, zoekt den Heere en straalt van vreugde, als het 's Heeren hand' aanschouwt in zijn levenservaringen. Hij wenscht niet door eigen krachtsinspanning te verkrijgen, wat hem goeddunkt, maar uit Gods hand te ontvangen, wat Zijn wijsheid noodig keurt.

Om zachtmoedigheid te leeren kennen, moeten wij bij Jezus ter schole. Hij riep de vermoeiden en belasten toe : „Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart." Hij was volmaakt zachtmoedig.

Hij kwam op aarde niet om Zijn wil te doen, maar den wil Zijns 'Vaders die in de hemelen is.

Hij was zachtmoedig, ook al werd Hij als een lam ter slachting geleid. „Die als Hij gescholden werd - niet weder schold, en als Hij leed, niet dreigde, maar gaf het over aan Dien, die rechtvaardig oordeelt."

In Christus' gemeenschap komt ook bij den zondaar die zachtmoedigheid als genadevrucht openbaar. Als het Gode behaagt Zijn Zoon in ons te openbaren, Christus gestalte neemt in ons hart en leven, dan ontsluit Gods Geest ons zielsoog voor de ware verhouding, waarin wij staan moeten tot God ; dan wordt God weer God voor ons en wij het werk Zijner handen. •

Dat zal ook invloed oefenen op ons leven. Dan komt door genade geduld openbaar bij miskenning, verdraagzaamheid bij tegenwei king, vergevensgezindheid bij beleediging, Dan behoeft men niet eigen rechter te zijn, maar is 's Heeren woord van kracht: „wreek uzelven niet beminde ! maar geeft den toorn plaats, want Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden!"

Zachtmoedigheid als vrucht des Geestes, is toegeeflijk als het de handhaving van eigen recht betreft, maar onverzettelijk, als het de eere en het recht Gods geldt. Dan blijkt de wereld zich te vergissen, als zij denkt, dat de zachtmoedigen zwak van karakter zijn. 'Voor Gods eere en recht gingen zij menigmaal in den dood.

Een zachtmoedige was M o z e s. Als de eere Gods in het geding was, stond hij desnoods tegenover het geheele volk. Als Mirjam hem verwijt, dat hij zich zelf zoekt, zwijgt hij. Maar zijn mond opent zich als de melaatschheid over zijn zuster opkomt, doch slechts om te bidden : „Heere heel ze toch".

Abraham vertoont ons de zachtmoedigheid, in onzen tekst bedoeld, als de herders van Lot met zijn herders twisten. Kiest gij wat u goed voorkomt, ik zal mij schikken naar uw keuze, zoo spreekt hij. En als Lot dan de schoone vlakte der Jordaan kiest, spreekt de Heere tot Abraham : „heft uwe oogen op en zie noordwaarts en zuidwaarts en oostwaarts en westwaarts. Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven en uw zaad tot in eeuwigheid !" Deze geschiedenis is zij geen illustratie van onzen tekst : „Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven"?

't Schijnt wel, of God den onrechtmatigen bezitters der aarde toelaat het geroofde goed in hun macht te houden en te leven, of er geen God is. Maar bij hun dood is het uit en bovendien eenmaal zal er een eind zijn aan Gods lankmoedigheid, als de maat van hun hooghartigheid vol is en Zijn Raad met de wereld voleindigd is. Dan zullen alle hoogen van hart voor eeuwig weggestooten worden. Geen plaats zal dan voor hen zijn op de dan geheiligde aarde, maar de door hen verdrukte en gesmade zachtmoedigen ontvangen uit Gods hand, wat den rechtmatigen Eigenaar God ontroofd was. Nu is de Gemeente des Heeren nog niet tot heerschappij geroepen ; zij moet als haar Heere 'een doornenkroon dragen. Maar onze tekst zal in vervulling treden : de zachtmoedigen zullen het aardrijk beërven. Zij zullen met en door Christus heerschen, als Zijn heerlijkheid geopenbaard zal worden.

En ook hier op aarde treedt de profetie van onzen tekst reeds eenigermate in vervulling.

't Is slechts schijn, dat dê mannen van geld en goed, van wetenschap en menschenkennis door allerlei middelen de bezitters der wereld en beheerschers der aarde zijn. De zachtmoedigen zullen het aardrijk ontvangen, niet als loon hunner inspanning, maar als erfenis, hun toegezegd door den wettigen Eigenaar. Dat is reeds hier zichtbaar voor wie aandachtig let op de lessen der historie. Wie zijn de mannen die een blijvenden invloed hebben uitgeoefend op de volgende geslachten?

Men verhaalt van Napoleon, dat hij verbannen op het eiland St. Helena, wandelde aan den oever der zee. „Zie toch" zoo sprak hij tot zijn gevolg, „zoo even was ons voetspoor nog te zien en nu heeft een enkele golf het reeds uitgewischt." En na eenigen tijd van zwijgen zeide hij : „Dat is toch wel droevig, niet eens een spoor na te laten in het zand des tijds, alles door de navolgende geslachten uitgewischt te zien !"

Zoo klaagde de man, voor wien eens half Europa knielde.

En nu de keerzijde. In een donkeren kerker te Rome zat Paulus, die de wereld had willen veroveren voor en door het Evangelie des krulses.

Van het oogenblik af, dat hij op Damascus' weg uitriep : „Wat wilt Gij Heere, dat ik doen zal ? ", had hij alles schade en drek leeren achten om de uitnemendheid van Christus. Door genade was hij een zachtmoedige, wien Gods eer, wil en recht ter harte ging boven alles.

Maar de machthebbers der wereld hebben hem gestuit in zijn arbeid. Hij ligt in den kerker. Allen hebben hem verlaten. Niemand neemt het voor hem op. Het onrecht zegeviert. Toch is hij niet moedeloos. Hij schrijft in een zijner brieven : „In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten. Maar de Heere heeft mij bijgestaan en mij bekrachtigd, opdat men , door mij ten volle aou ver­ zekerd zijn van de prediking en alle heidenen dezelve zouden hooren !"

Waar zijn de machtigen van die dagen ? Waar is hun invloed ? Hun naam is ter nauwernood bekend.

Maar Paulus' woord werkt door, en duizenden harten zijn door dat woord, bedauwd door Gods Geest, gebracht aan de voeten van Jezus Christus.

Daarom : Het einde zal des Heeren zijn. Zijn Woord treedt in vervulling, ook het woord van onzen tekst: „Zalig zijn de zacht moedigen, want zij zullen het aardrijk beerven."

Zal ons deel dan zijn met de zachtmoedigen of met de hooghartigen, die knielen voor den afgod van eigen ; ik, met God niet rekenen, door eer-en hebzucht zich laten leiden ?

Zullen wij met de zachtmoedigen erven, dan zullen wij ons zelf moeten verliezen, voor God leeren bukken, door Zijn Geest geleid worden. Dan zullen wij leerjongers moeten worden aan de voeten van dien Heiland, die spreekt : „Neemt mijn juk op u en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uwe zielen!"

Dan zal de geest dezer eeuw ons niet bezielen, maar wordt ons leven gestempeld door het Psalmwoord :

„Geen ijdle zorg doe u van 't hellspoor dwalen ;

Houd in uw weg het oog op God gericht; Vertrouw op Hem, en d'uitkomst zal niet falen.

Hij zal welhaast uw recht, voor elks gezicht, Doen dagen als de morgenzonnestralen

En blinken als het helder middaglicht.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's