Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

PINKSTEREN.

Pinksterfeest brengt in herinnering : de uitstorting des Heiligen Geestes, dat God kwam wonen in het miidden Zijner Kerk, dat herdacht wordt, hoe de Heere Jezus Zijn belofte vervuld .heeft, dat Hij Zijn discipelen niet als weezen zou achterlaten, maar hun den Trooster zou zenden, die hun het troostrijk heil des Evangelies zou toepassen aan het hart.

En toch, Gods kinderen kunnen inwendig toestanden doormaken, dat zij als weezen zijn, dat voor hun zielsbesef het is, alsof de Heere van hen is weggevaren en de werkingen des Heiligen Geestes ontbreken.

Vele oppervlakkige Christenen kunnen op alle christelijke feesten gemakkelijk meejubelen over de heilsfeiten, die herdacht worden, omdat zij zich geen rekenschap geven over de vraag, of hun zieleleven persoonlijk deel heeft aan die heilsfeiten.

Maar anderen, die door Gods genade dieper leven, kunnen ook wel met eerbied en groote waardeering denken aan het voorwerpelijk heil, in Christus' zoendood en opstanding voor de Kerk Gods bereid, maar hun ziel buigt zich neder in het besef, persoonlijk geen deel nog te hebben aan Christus en Zijn genadegaven. Hemelvaartsdag liet hen troosteloos achter en hoe zal Pinksterfeest weer worden gevierd ? Zal het weer zijn een hooren over uitgieting van Wateren des Geestes op het droge en dat lumne ziel versmacht van dorst naar God, den levenden God en Zijn heil, in Christus bereid ?

De discipelen waren de tien dagen vóór Pinksteren in de opperzaal bijeen, eendrachtelijk biddend en smeekend. Hoe noodig, dat ook wij het Pinksterfeest biddend tegengaan en vieren.

Niet alleen in het rijk der natuur, maar ook in veler zieleleven is er dorheid, droogte en matheid.

Daarom zie ik Pinksterstof en een gepaste Pinksterbede in de klacht van Jereinia, geklaagd voor het aangezicht zijns Gods en ons bewaard in onzen tekst :

»Mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de trooster, die mijne ziel zou verkwikken, verre van mij is.« Klaagl. 1 : 16m.

Het tekstverband is u bekend. Jeremia zit treurend bij de puinhoopen van Jeruzalem. De schoone stad Gods is verwoest, het volk, zijn geliefd volk, in ballingschap weggevoerd om zijn zonde en zijn ziel is in het donker, missend Gods gemeenschap, missend eenswillendlheid met 's Heeren weg van gerechtigheid en gericht. Toch beseft en weet hij, dat God alleen licht in zijn donkerheid, troost in zijn droefheid brengen kan ; vandaar zijn klacht in onzen tekst, die als een zucht der ziel tot God opklimt.

Onze levensomstandigheden zijn, Gode zij dank, zeer verschillend van die van Jeremia, niettegenstaande onze vele persoonlijke en volks-zonden. Maar al zitten wij niet in een verlaten, verwoest land bij rookende puinhoopen eenzaam neer, ja, al schijnt misschien een zon van lichtenden voorspoed op ons levenspad, met het oog op de eeuwigheid en om welgetroost door dit leven te gaan, moet die klacht van Jeremia in ons zieleleven gekend worden, want als Jeremia hebben wij G od de n He i 1 ige n Geest noodig oim onze ziel te verkwiikken. En de werkelijkheid ook onder kerkelijk meelevende mensohen is, dat zoovelen den Trooster missen, waarom een weenend smeeken voor Gods aangezicht gewenscht is, inzonderheid, waar Pinksterfeest ons weer herinnert aan den Heiligen Geest in Zijn onmisbare werkingen.

Wij hebben God den Heiligen Geest noodig als Trooster, om onze ziel te verkwikken.

Het is een groot voorrecht, ais wij waarlijk Kerstvreugde mogen smaken en ziende op het Kindelie Jezus in de kribbe, mogen jubelen : Immanuël ! „God is m e t o n s !"

Dal voorrecht wordt grooter, als onze ziel geleid wordt in Gethsémané, op Golgotha en naar Jozefs hof, zoodat Christus' dood en opstanding ons verruikt doet zeggen met Gods Kerk : Wij hebben in Christus, God voor ons.

Maar wij hebben niet minder noodig : God in ons; m.a.w. een Trooster, die onze ziel verkwikt, ons inwendig het verworven heil van Christus doet genieten, doet smaken het zoet van de vergeving der zonde, de gemeenschap met God en Zijn vrede, die alle verstand te boven gaat,

„Een Trooster, die de zielverkwikken zou", was de uitgestorte Heilige Geest voor de discipelen op den Pinksterdag. In hun hart heerschte dikwijls nog duisternis van onkunde omtrent hun toestand voor de eeuwigheid en inzake het wezen en doel van het Koninkrijk Gods. Troostrijk licht over deze dingen daalde in hun zieleleven, toen de Heilige Geest werd uitgestort. Door dien Heiligen Geest ontvingen zij Geestkracht tegenover de machten der hel en wereld, waar vroeger dikwijls vreeze hun hart beving. Die eenvoudige visschers hadden bij Jezus' hemelvaart de roeping ontvangen, het Evangelie naar alle volkeren uit te dragen. Vanwaar zouden zij de gaven hebben, om die ontzaglijke taak te volbrengen, ware het niet, dat op het Pinksterfeest de Heilige Geest troostrijk hun ziel verkwikte in de gave, om in menigerlei taal de groote werken Gods te kunnen uitspreken.

De Gemeente des Heeren van alle eeuwen heeft den Heiligen Geest ook noodig als Trooster, die de ziel verkwikt.

In den morgen der eeuwigheid is zij ten leven verkoren ; voor haar heeft Christus Zijn ziel gegeven in den dood. Maar die Gemeente der uitverkorenen lag en ligt in zichzelve droevig dood terneder als het doodsbeenderendal uit Ezechiël's visioen, (XXXVII : 1—14).

Maar gelijk daar is het nog de Heilige Geest, die bij het Woord Zich parend, het geestelijk leven der uitverkorenen wekt, die levendgemaakten tot openbaring brengt en ten hemel voert en alzoo de Trooster der Gemeente is, die de ziel verkwikt.

Dien Trooster, die de ziel verkwikt, behoeft uw en m ij n z o nd a a r s h a r t. Alle voorwerpelijk heil, zoo rijk in Christus geopenbaard, baat ons niet zoo deze Trooster niet tot ons komt, om ons uit den doods slaap der zionde wakker te schudden, te ontdekken aan zonde, gerechtigheid en oordeel, om ons bedroefd te maken over onze diepe ellende en schuld, maar ook om ons te vertroosten met de verzoening en gerechtigheid door Christus' bloed.

En zoovelen missen nog dien Heiligen Geest, waarom een smeeken met Jeremia gewenscht is: „Mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de Trooster, die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is."

Ai zijn wij op aardsch gebied niet in zoo droeve omstandigheden 'öls Jeremia, toch zijn wij geestelijk ook ballingen, om der zonde wil gestooten uit het Paradijs, vervreemd van Gods gemeenschap van nature.

Jeremia zat bij Jeruzalem's puinhoopen, maar al staan onze Godshuizen overeind, de tempel van ons hart is verwoest door de zonde, ja, ellende, vloek en toorn Gods is over ons. Hebt gij dus den Heiligen Geest niet noodig, den Trooster, die alleen uw ziel verkwikken kan, als Hij u toepast het heil door Christus verworven ?

Helaas, velen kunnen het zonder Trooster stellen. Zij hebben geen droefheid. Hun leven schijnt één blijde lach te zijn. Maar wat zal u het sterven zijn ?

Anderen hebben wel ellende en droefheid, maar zij weten zichzelf er door te slaan, schijnen dus God niet noodig te hebben.

Maar neen, velen hebben bij droefheid en ellende verlangen naar troost. Bij tegen spoed, ziekte en armoede, hooren zij gaarne van een Vader in de hemelen die de broodkast vult. Dan hebben zij genoeg.

Er zijn er echter ook, bij wie het iets dieper gaat. Zij hebben consciëntie-angst, ziende hun verzondigd leven en als zij denken aan het eeuwig verderf. Maar zij zijn weer gerust, als zij maar hooren, dat Jezus Christus voor zondaren gestorven is. Feitelijk hebben zij aan een twee-eenig God genoeg en weten geen raad met een drieeenig God.

Neen, weet ge wie met Jeremia God den Heiligen Geest als Trooster noodig hebben?

Degenen, die God den Heiligen Geest in zich noodig hebben, omdat zij zielsbedroefd zijn over den toestand in hun eigen hart en bedroefd zijn naar God.

Hun hart is gebroken onder Gods recht, terwijl zij moeten klagen, dat een stroom van ongerechtigheden de overhand over hen heeft en zij zijn begeerig naar de stroomen van Gods genade en gemeenschap.

Zij gevoelen een leegte, een heimwee, een bange verscheurdheid der ziel. Zij missen, hoe zij het ook noemen, den Heiligen Geest. Dat is te verstaan uit Gods Woord.

Oorspronkelijk woonde God de Heilige Geest in den mensch. Maar losgescheurd van God in het Paradijs, lis de geest des satans in het hart komen wonen.

Gaat echter door wederbarende genadewerking het zielsoog open, dan ziet men de verwoesting, als Jeremia, Gods heerlijkheid weggeweken en zondeheerschappij in het hart. Men worstelt, om zich te ontslaan van dien geest des Satans, maar moet het onderspit delven in dien strijd. Men zou geleid willen worden door den Heiligen Geest, maar mist Hem. Men ziet het heil in Jezus Christus zoo groot en begeerlijk, maar het ligt buiten ons bereik. Er is een dorsten naar God en heiligheid en men moet klagen : „ik ben vleeschelijk, verkocht onder de zonde."

Dat geeft weedom des harten. Dan vindt de klacht van Jeremia weerklank in 't hart : „Mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de trooster, die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is."

Alle menschelijke troost is dan hol en ledig, als de Heilige Geest er niet in werkt.

Zulk een ontdekte zondaar zal met eerbied luisteren, als hem uit Gods Woord wordt voorgehouden, wat God de Vader en God de Zoon voor zijn redding en heil hebben gedaan. En de kruisverdienste, kortom, al het voorwerpelijk heil in Christus, vindt hij goddelijk schoon, groot en kostelijk. Maar alleen, hij kan er zich niet in verblij­den, zoolang die goddelijke schat hem niet innerlijk te genieten wordt gegeven. En daartoe is noodig, dat de Heilige Geest innerlijk in ons dringt, om het begeeren, geestelijken honger, dorst en zaligmakend geloof te wekken.

Dit is echter een heerlijke waarheid, dat de Heilige Geest als Trooster zeker komt tot zulke diepbedroefden. Gelijk water, dat van de hoogte der bergen stroomt, alle holligheden op zijn weg vult, zoo vervult ook het water des Heiligen Geestes de ontledigde zondaarsharten.

Ja, sterker, waar dat droef weenen en klagen tot God zich openbaart, is de Heilige Geest reeds werkzaam.

Dat jeremia zoo klaagde, en zijn oogen afvloten van water, was een teeken, dat de Trooster reeds werkte in zijn verscheurde ziel, dichter bij was, dan hij zelf dacht, en bezig was, hem de verkwikking der ziel van 'Gods gunst en genaderijke gemeenschap te bereiden.

Hoort maar eens, wat de groote klager der Oudheid een paar hoofdstukken verder in zijn Klaagliederen roemen mag (III vers 22—26) : „Het zijn'de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. Zij zijn alle morgen nieuw. Uw trouw is groot. De Heere is mijn deel, zegt mijne ziel, daarom zal ik op Hem hopen. De Heere is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt. Het is goed, dat men hope en stille zij op het heil des Heeren."

Zoo zal het ook gaan met allen, die waarlijk droefheid naar God kennen. De Heilige Geest troost reeds in het weenen over zonde en ellende, waar Hij de genade der tranen geeft, om de ziel uit te storten voor God. Straks zal Hij heenwijzen en leiden tof Christus en Zijn volheid en het geloof schenken, waardoor de zondaar zich naar lichaam en ziel den Heere toebetrouwt.

Jezus was daar zeker van, toen Hij zeide : „Zalig zijn ze die treuren, want zij zullen vertroost worden."

Menigeen zal dit tekstwoord en dezen toestand van Jeremia somber en niet benijdbaar vinden. En toch zijt gij juist ongelukkig en beklagenswaardig, indien deze Jeremia's-tranen u gansch vreemd zijn.

Wie hier niet leert weenen over eigen zonde, ellende en Godsgemis, zal hiernamaals weenen de tranen der eeuwige wanhoop.

't Zal voor zulken Pinksterfeest zijn, als de Heilige Geest hen overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel en als Geest der genade en gebeden hen voert bij de puinhoopen van hun eigen ellende en het heil van Christus' dood, opstanding en hemelvaart.

Die treurende Jeremia in onzen tekst was een gelukkig man. Zoo ook al Gods volk, zelfs in hun gemis, als zij als Jeremia klagen, dat de Trooster, die hun ziel verkwikken zou, verre van hen is. Blijkbaar zijn hun de goddelijke verkwikkingen van dien Trooster niet onbekend. En waar met Jeremia zoo geweend wordt over zijn gemis, is blijk baar die Trooster dichtbij, om balsem te gieten in hun schrijnende wonde.

God de Heilige Geest is de Trooster bij uitnemendheid.

Hij verkwikt het schuldverslagen hart met de genade van Christus ; wie verbijsterd zijn over Gods weg en leiding verkwikt Hij, ze leidend in alle waarheid. Hij verkwikt de ziel met voorsmaken van het eeuwige leven, als de doodsschaduwen zich spreiden. Hij doet rusten in Gods Vaderarmen.

Daarom, als de tranen van Godsgemis u in de oogen staan, roept Jeremia u toe : „Het is goed dat men hope en stille zij op het heil des Heeren." (Klaagl. III : 26). 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's