Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar : o vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt. En hare dochter werd gezond van diezelfde ure".

Gebedsverhooring. II.

De Kananeesche vrouw ontving een goddelijk antwoord, een antwoord, dat zij zichzelf onwaardig keurde.

De Kananeesche vrouw bezat een groot geloof, een geloof, waarvan zij zelf nauwelijks geloofde dat het bestond.

Maar in het woord dat we hierboven schreven, is'in de derde plaats ook sprake van een vervulde begeerte. Immers de Heiland heeft het met zoovele woorden tot haar gezegd : u geschiede, gelijk gij wilt.

De Kananeesche vrouw verkreeg dus wat zij begeerd had. En welke was die begeerte ? Wat had zij eigenlijk van den Heere Jezus verlangd ? Ach, daar was eigenlijk maar één ding dat zij begeerde ; althans tot die ééne begeerte konden al haar andere verlangens worden herleid. En die ééne begeerte was de genezing van haar kind. .

O, misschien dat gij u zoo goed in den toestand dezer vrouw verplaatsen kunt. Misschien hebt gij ook wel eens een kind gehad, dat, zij het dan ook niet door de zelfde krankheid als het kind dezer vrouw, toch door een ernstige ziekte was aangetast. Misschien hebt gij ook wel eens een uwer kinderen zien liggen in het gezicht van den dood. Zeg mij, 'hadt gij dan wel een andere begeerte dan dat uw kind behouden mocht worden ? Nietwaar, bij die ééne begeerte, zonken al de andere in 't niet.

Wanneer de Heere u in zulke oogenblikken gevraagd had : wat wilt gij dat Ik u^ doen zal ? zoudt gij dan niet gezegd hebben : Heere, ik begeer niets anders, dan het behoud van datgene wat ik zoo teeder bemin ?

Welnu, zoo was ook alles wat de Kananeesche vrouw begeerd had, dat haar kind genezen mocht worden, dat haar kind van den duivel mocht worden verlost. En de vervulling van die begeerte heeft zij van den Heere ontvangen. De Heiland toonde hier dus dat het waar was, wat Hij Zelf gezegd had : wie bidt, die ontvangt, wie zoekt die vindt, wie klopt, dien zal worden open gedaan. De Heere toonde hier dat het waar was, wat de dichter van Psalm 86 reeds had gezongen : Wie U aanroept in den nood, Vindt Uw gunst oneindig groot.

U geschiede gelijk gij wilt. Maar vervult de Heere zoo nog steeds de begeerten van Zijn volk ? vraagt ge misschien. En op die vraag durven we gerust bevestigend te antwoorden. Het is inderdaad nog altoos waar, wat de Mond der Waarheid Zelf eens getuigde : al wat gij den Vader bidden zult in Mijnen Naam, dat zult gij ontvangen. Het is echter maar de vraag, op wat grond wij het van den Heere begeeren. Het is maar de vraag of ons gebed net als dat van de Kananeesche werkelijk een gebed om genade, een gebed om ontferming is.

Neen, van nature is het dat niet. Dan beseffen we, dan verstaan we niet dat de verhooring'onzer gebeden, dat de vervulling onzer begeerten alléén genade, vrije en souvereine genade zal zijn. Wanneer wij echter bij ontdekkend licht des Geestes gezien hebben dat wij de verhooring onzer gebeden door onze zonden verbeurd, duizendwerf verbeurd hebben, zoodat het geen onrecht zou zijn, als de Heere niet luisteren zou naar de stem van ons geroep, wanneer dus genade onze pleitgrond, onze eenige pleitgrond is geworden, zoodat we met den tollenaar kennis hebben aan het: „o God, wees mij, zondaar, genadig", of met 'de Kananeesche vrouw aan het : „Heere, Gij, Zone Davids, ontferm U mijner", dan blijkt het altoos weer waar te wezen : „De Heer' is groot, genadig en rechtvaardig, En onze God ontfermt zich op 't gebed."

Als het er ons dus waarlijk om te doen is, als het bij ons, evenals weleer bij Jacob, een worstelen des gebeds mag zijn, een „ik zal U niet laten gaan, tenzij dan dat Gij mij zegent", of tenzij dan dat gij mijn kind gezegend hebt, of tenzij dan dat Gij Uw genade aan ons verheerlijkt hebt, dan zal het woord tot de Kananeesche eenmaal gericht, ook op ons van toepassing zijn : U geschiede gelijk gij wilt. Immers, dan is het nog altoos waar : „Al wat u ontbreekt, Schenk Ik zoo gij 't smeekt, Mild en overvloedig."

Toch hebben we te bedenken dat de Heere ons dat ontbrekende niet altoos schenkt op een tijd en op een wijze als wij dat begeeren.

Zeker, de vervulde begeerte bestond voor de Kananeesche vrouw in de wondervolle genezing die zij voor haar kind had gezocht. Immers het staat er zoo duidelijk : en haar dochter werd gezond van diezelfde ure.

De Heiland toonde dus ook hier weer dat Hij de groote Medicijnmeester was, machtig om ook dat kind van haar krankheid te verlossen. Hoewel het kind niet tegenwoordig was, moest toch op een enkel machtwoord Zijner lippen de moorder der zielen zijn prooi loslaten. Ja, de Heere spreekt en het is er ; Hij gebiedt en het staat er. Op wondere wijze is dit de ervaring van de Kananeesche geweest. Iminers als zij thuis kwam, zegt Marcus, vond zij dat de duivel uitgevaren .was en de dochter liggende op het bed.

Hoe duidelijk was hier dus gebleken^ dat Jezus de machtige Medicijnmeester is, die alle krankheên kent en liefderijk geneest.

En o, wij kunnen iiet ons eenigszins voorstellen, nietwaar, hoe de 'harten van moeder en kind toen verheugd zijn geweest, en hoe zij toen met elkander den Naam des Heeren zullen groot gemaakt hebben.

Immers wij moeten ons dat eens goed indenken. Het kind van deze vrouw was genezen van een krankheid, die anders ongeneeselijk was^ Zij was verlost van een duivel, van wien anders niemand haar had kunnen verlossen. En tracht u nu maar weer voor te stellen wat dat zéggen wil. Stel u maar voor dat uw kind op zijn of op haar sterfbed lag, denk het u maar in, dat alle hoop reeds was opgegeven. Maar daar op eens daar toont de Heere het, misschien ook wel op uw gebed, dat er bij Hem uitkomsten zijn tegen den dood. Inplaats van dat het gaat sterven, wordt uw kind weer hersteld ; inplaats van dat gij het in het kistje moet zien liggen, moogt gij het weer dra­ gen op uw arm en drukken aan uw hart. Zou dan ook uw hart niet opspringen van vreugde en zou dan ook uw ziel van blijdschap niet vroolijk zijn ?

Welnu, zoo was het met de Kananeesche, wier dochter weer gezond was geworden. Zij zag niet slechts haar begeerte vervuld, maar zij zag die begeerte ook vervuld op dezelfde wijze als zij het van den Heere gewenscht en geleeden had.

Maar nu zou dit laatste ook anders kunnen zijn. Het gebeurt zoo dikwijls, dat de Heere onze begeerten wél vervult, en onze gebeden wél verhoort, maar dan op heel andere wijze dan wij het ons gedacht en voorgesteld hadden.

Met verschillende voorbeelden uit de Heilige Schrift kan ons dat duidelijk worden

Denk aan het gebed van Mozes. We weten dat Mozes bad om, niettegenstaande God het hem ontzegd had, toch het aardsche Kanaan te mogen ingaan. Mozes blijft zelfs volharden in dat gebed, maar wat is tenslotte tot hem het goddelijk antwoord geweest ? : „Het zij u genoeg, spreek niet meer tot Mij van deze zaak." Was het gebed van Mozes dus onverhoord gebleven ? Zpoals Mozes de verhooring wenschte wél. Immers hij is op den*berg Nebo gestorven en het aardsche Kanaan is hij niet binnengegaan. Maar zooals God in Zijn wijsheid de verhooring bedoelde, bleef Mozes' bede toch ook weer niet onverhoord. Immers de Heere heeft Mozes opgenomen in een Kanaan, dat veel heerlijker was dan dat waarin hem hier op aarde de toegang geweigerd was.

Denk aan het gebed van David. We weten, dat David worstelde om het behoud van het kind dat hem uit Bathseba geboren was. Dagen'ën nachten heeft David voor dat kind gebeden of de Heere de krankheid van hem wilde nemen. Maar niettegenstaande Davids' vurige smeeking heeft de Heere het kind toch weggenomen. Was het gebed van David dus onverhoord gebleven ? Zooals David de verhooring wenschte, wél. Immers David heeft zijn wensdhen betreffende dat kind niet vervuld gezien. Maar zooals God in Zijn wijsheid de verhooring bedoelde, bleef Davids' bede toch ook weer niet onverhoord. Immers de Heere had het kind tot Zich genomen en toen David dat verstond, riep hij uit: „ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen."

Denk aan het gebed van Paulus. We weten dat deze apostel, opdat hij zich vanwege de uitnemendheid der hem verleende openbaring niet zou verheffen, een scherpe doorn in het vleesch had ontvangen, n.l. een engel des Satans, die hem met vuisten sloeg. Hierover had hij den Heere driemaal gebeden, maar niettegenstaande zijn aanhoudend gebed was de doorn niet weggenomen. Was het gebed van Paulus dus onverhoord gebleven ? Zooals Paulus de verhooring wenschte, wél. Immers de engel des Satans is voortgegaan hem met vuisten te slaan. Maar zooals God in Zijn wijsheid de verhooring bedoelde, bleef Paulus' bede toch ook weer niet onverhoord. Immers wat was het goddelijk antwoord dat de apostel op zijn bede om wegneming van de doorn ontving ? : „Mijne genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht."

En zooals het was met de gebeden van Mozes, David en Paulus, zoo is het nog zoo vaak met de gebeden van al 's Heeren volk. De Heere verhoort in Zijn goddelijke wijsheid het gebed zoo heel anders .dan zij het in hun menschelijke dwaasheid hadden verwacht.

Immers hoe dikwijls bidt ook nu nog een vader om het behoud van zijn kind ; hoe telkens worstelt ook nu nog een moeder om het herstel van een schat, die haar hier op aarde boven alles dierbaar is. En toch wordt het kind van onder de vleugelen van dien vader weggerukt, en toch wordt die schat van het hart van die moeder losgescheurd, en toch moeten zij het aanzien dat hun lieveling grafwaarts wordt gedragen. Is het gebed van dien vader, is het geroep van die moeder dan onverhoord gebleven ? Zooals zij de verhooring wenschten, zekerlijk wél. Immers zij hadden gebeden om verlenging des levens en toch kwam de dood hun vensteren in. Maar als het waarlijk een gebed om genade, een gebed om ontferming geweest is, dan is dat gebed, dan is dat geroep bij den Heere toch niet onverhoord gebleven. Integendeel dan heeft de Heere die smeeking zóó verhoord, als Hij wist dat het én voor het kind èn voor dien vader èn voor die moeder noodig en nuttig was. En al nam de Heere dan de lichamelijke krankheid niet weg, veel grooter en veel beter en veel rijker is het als we mogen geloovan dat de Heere ons of ons kind van de grootste aller kwalen, n.l. van de krankheid der ziel, van de zonde genezen heeft, en als we op grond van de genade van den God des Verbonds mogen gelooven dat de Heere het woord Zijner belofte ook ? an ons bevestigd, heeft: „Zoo ver het Oosten is van het Westen, zoo ver doet Hij onze overtredingen van ons."

Maar zullen we dat gelooven, dan is het noodig dat daar met de nooden onzer kranke ziel een worstelen als van de Kananeesche ook bij ons gevonden wordt.

Gelijk zij worstelde met de nooden van haar kranke kind, zoo zullen wij moeten worstelen met de nooden van het kranke leven van ons en ons kroost.

Onderzoeken wij daarom onszelf of er bij ons reeds iets gevonden wordt van het gebed des geloofs, dat het leven van de Kananeesche vrouw gekenmerkt heeft.

Neen, ik vraag niet, of gij van uzelf reeds durft zeegen dat uw geloof een groot geloof is ; ik vraag zelfs niet of gij kunt spreken van groote uitreddingen en verlossingen, die u reeds geschonken zijn. Maar ik vraag wel of gij den Heere Jezus nog kunt missen, of gij nog meent dat gij buiten Hem, den éénigen Medicijnmeester, toch wel van uw krankheid genezen, toch wel van de doodelijke kwaal uwer zonde verlost kunt worden ?

Kunt gij dat nog? Kunt gij Hem nog missen voor uzelf, kunt gij Hem dus ook nog missen voor uw kind ? O, weet dan dat uw toestand nog hopeloos is. Bedenk dan, dat er buiten Christus geen weg is om van de zonde, van den dood, van den Satan verlost te worden, dat zonder het geloof in Christus niemand zalig kan worden en dat er zonder gebed des geloofs geen genezing mogelijk is.

Of kunt gij dat niet ? Kunt gij den Zaligmaker niet missen voor uzelf en kunt gij Hem dus ook niet missen voor het kroost, dat de Heere u wellicht schonk ? Laat dan de bede der Kananeesche : Heere, ontferm u mijner, het reukwerk wezen, dat telkens weer op het altaar uwer ziele ontsteken wordt.

En ook al is het dan dat de Heere die bede niet aanstonds verhoort ; ook al is het dan dat de Heere die bede misschien nooit verhoort op een wijze als gij het u voorgesteld hadt, ook al is het dan dat de Heere u eerst schijnbaar afwijst, ook al is het dan dat de Heere soms schijnt te vergeten genadig *te zijn ; ja, al is het dan dat het soms schijnt alsof Hij uw weg heeft toegemuurd en alsof Hij duisternis over uw pad heeft gesteld, laat het dan toch bij u zijn en laat het dan toch bij u blijven : Mijn hart, zegt mij, o Heer' van uwentwegen. Zoek door gebeên met ernst Mijn aangezicht. Dat wil, dat zal ik doen, ik zoek den zegen. Alléén bij U, o bron van troost en licht.

De weg des gebeds immers is en blijft de weg om dat goddelijk antwoord te ontvangen dat de Kananeesche ontving.

De weg des gebeds is en blijft (Je weg om dat groote geloof deelachtig te worden dat de Kananeesche bezat.

De weg des gebeds is en blijft de weg om de vervulde begeerte te erlangen die de Kananeesche verkreeg.

De weg des gebeds is en blijft de weg om u eenmaal, zij het dan in anderen zin, te kunnen verblijden in die wondervolle genezing, waarin de Kananeesche zich met haar kind verlustigen mocht.

En daarom, als daar ook maar iets van de gestalte van de Kananeesche vrouw bij u gevonden mag worden, laat het dan maar veel wezen, zooals de dichter van Psalm 123 eens zong :

Ik hef tot U, die in den hemel zit Mijn oogen op en bid. Gelijk een knecht ziet op de hands zijns fheeren,

Om nooddruft te begeeren. En 't oog der maagd is op haar vrouw ge-[ slagen,

Om hulp of gunst te vragen : Zoo slaan wij 't oog op onzen Heer', tot Hij . Ook ons genadig zij.

V.

J.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's