Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog geen oplossing.
De Hervormd Gereformeerde Staatspartij, die in het opkomen voor de Vrije School niets anders ziet dan separatisme en een offeren aan de afscheidingsbeginselen, houdt in het partijorgaan „Staat en Kerk" schier week aan week een pleidooi, voor wat zij als haar beginsel op schoolterrein voorstaat : „de kerstening der Openbare School."
Wat nu in al de beschouwingen over dit onderwerp treft, is, dat wanneer de redactie of wel de medewerkers van 't blad aan de beantwoording der vraag toe zijn : hoe de kerstening van de Openbare School zal kunnen verkregen worden, zij allen zich daarover als een muis zoo stil houden.
Wel worden hier en daar enkele bezwaren, die zich bij de oplossing van het vraagstuk zullen voordoen, even aangeroerd, maar van de wijze waarop de zaak moet worden aangepakt verneemt men niets. Het heet telkens dat de bezwaren niet onoverkomelijk zijn en dat de moeilijkheden wel te overwinnen zijn, indien men ze maar met kalm beleid, met vajten wil en in geloof onder de oogen ziet, doch nog eens, hoe de groote lijnen zullen moeten loopen, waarlangs de oplossing zal zijn te verkrijgen, daarover laat men de lezers van het partijorgaan in het onzekere. Met een breed gebaar wordt de stelling geponeerd, dat ons volk de Openbare School niet langer mag overgeleverd laten aan de neutralisten, socialis­ten en hun geestelijk kroost ; in één woord, aan het ongeloof.
Zoo schreef nog in het laatste nummer van „Staat en Kerk" J. J. W. te Warmond.
Merkwaardig was echter de vraag, die naar aanleiding van 't plan van den Schoolraad om een Commissie in het leven te roepen, die een herzieningsplan van de Lager Onderwijswet 1920 zal l'iebben uit te werken, luidende : „Zou nu het oogenblik niet gekomen zijn, dat er een Commissie uit de onderscheidene Christelijk Protestantsche partijen benoemd worde, om eens te onderzoeken, wat er zou kunnen gedaan worden tot kerstening der Openbare School ? "
We noemden deze vraag merkwaardig, omdat er uit blijkt, dat, terwijl men van de zijde der Hervormd Gereform. Staatspartij de kerstening der Openbare School reeds als een vaststaanden eisch van het beginsel propageert, men nog zelfs een onderzoek moet gaan instellen ten opzichte van de mogelijkheid van uitvoering van het vraagstuk.
Een beroep op het feit dat dr. P. J. Kromsigt al in 1907 om een commissie ter zake van de kerstening der Openbare School gevraagd heeft, lijkt ons niet gelukkig.

De Roer-actie.
Een van de ontzettende gevolgen van de Roer-actie is de toenemende bandeloosheid die zich onder de bevolking van West-Duitschland komt te openbaren.
Het begon met het plegen van lijdelijk verzet, wat met instemming door de Duitsche regeering werd aangezien. Algemeen wekte het de bewondering, hoe het volk, dat langzamerhand door het optreden der Fransche militairen tot ver twijfeling werd gebracht, geen offer te zwaar achtte om de verdrukkers tegen te staan.
Doch daarna ging het een stap verder. Bijna dagelijks kan men het in de bladen lezen dat de tegenstand, welke aanvankelijk geboden werd, tot daden van sabotage en tot het plegen van ernstige feiten overslaat.
Op de eene plaats wordt een sluis onbruikbaar gemaakt, waardoor het verkeer wordt stil gelegd ; laat men een brug in de lucht springen, wat een overstrooming ten gevolge heeft ; op een andere plaats wordt de toevoer van licht afgesneden en wordt de telefoon en telegraaf vernield.
Al deze excessen zijn begrijpelijk, waar het volk door allerlei maatregelen als 't ware tot wanhoop wordt gedreven.
Toch mag men zijn oogen niet sluiten voor wat de gevolgen zullen zijn van een volk, dat aan de verwildering wordt prijsgegeven en dat allicht de voorlooper wordt voor eene nieuwe revolutie.
Daarom valt het zoo diep te betreuren, dat Frankrijk en België op zulk een ruwe wijze hun wil aan het Duitsche volk dicteeren. Om die reden is, wat de overwinnaars thans doen, zoo ontoelaatbaar en afkeurenswaard.
De volken, die thans de Roer hebben bezet en de bevolking daar in ellende en jammer doen ondergaan en haar tot wanhoopsdaden brengt, schijnen niet te begrijpen, dat het zwaard zich zoo aanstonds ook tegen henzelven zal keeren.
Inderdaad gaan de gevaren van den chaos dreigen. Het gaat er op aan, zoo God het niet verhoedt, dat in werkelijkheid de banden zullen worden verscheurd en het volk de touwen van zich zal werpen.
Dan zal de toestand ontzettend worden. In deze donkere dagen hebben wij meer dan ooit den troon der genade aan te loopen om van den Heere te vragen, dat Zijn Licht door de duisternis kome door te breken.
Ook óns volk zal zich er van rekenschap hebben te geven, dat de Fleere de wereld met Zijne oordeelen bezoekt.

Handen thuis.
Men kent de waarschuwing, welke bij de begrootingsdebatten de voorzitter der Christelijk Historische Unie, mr. Schokking, tot de regeering richtte, toen hij in de Tweede Kamer de woorden deed hooren.: „Handen thuis."
Deze woorden, echter in den zin waarin wij ze opvatten, waren ons uit het hart gegrepen.
De regeering heeft zich alle bemoeienis met onze Kerk te ontzeggen.
En zoo zeggen wij het ook mr. Schokking na : „Handen thuis."
Echter hebben de woorden „Handen thuis" een andere beteekenis in den mond van de Christelijk Historischen, dan in dien van de Antirevolutionairen, ook al spreken eerstgenoeraden blijkens een artikel in „De Nederlander" van 9 April, dat zij hun liefde verpand hebben aan de Gereformeerde Volkskerk, een uitdrukking, die zeker vele vrienden van het blad niet zonder bedenking zullen gelezen hebben.
Intusschen valt uit het artikel, waarop wij hierboven reeds wezen, op te merken, dat de Christelijk Historischen, ondanks hun roepen tot de regeering van „Handen thuis" het toch profijtelijk achten, dat de regeering zich met allerlei aangelegenheden van de Hervormde Kerk blijft bemoeien. Van een consequente houding schijnt men bij de Unie niet veel te moeten hebben.
Nu is dit in het licht, waarin het artikel werd geschreven, n.l. bij gelegenheid van de Provinciale stembus, wel te begrijpen.
Immers wanneer men de kiezers kan doen inzien dat de Gereformeerde volkskerk door handelingen van de Antirevolutionairen in gevaar komt, is wellicht hier en daar een zieltje voor de Christelijk Historische candidatenlijst te winnen. Maar dan spreke men niet meer over „Handen thuis", want dan leidt dit tot verwarring en misverstand.
De Hervormd Gereformeerde roept het duidelijk en zonder veel woorden de regeering toe, dat zij de Hervormde Kerk heeft los te maken van de banden, die deze Kerk nog aan de Overheid binden, omdat zij in de algeheele vrijheid van de Kerk de levensvoorwaarde ziet voor haren bloei.
Hier is een diepgaand verschil vast te stellen tusschen Christelijk Historischen en Antirevolutionairen.

Uit de Schoolwereld.
De week die achter ons ligt, is ook hierdoor van beteekenis, dat twee onzer grootste Sohoolvereenigingen in jaarvergadering zijn saamgeweest en wel de Unie „een School met den Bijbel" en de Schoolraad.
Op beide vergaderingen is weer uitgekomen — gelukkig 1 — dat wij onmogelijk ons zonder meer kunnen en mogen neerleggen bij de Schoolwet-De Visser. Niet, dat wij niet dankbaar behooren te zijn voor het goede, voor het vele goede dat er in de Schoolwet van 1920 ons gegeven is. Dankstonden waren wel degelijk op hun plaats, na de totstandkoming van de nieuwe wet. En dankbaarheid jegens God en menschen past ons ook nu bij voortduring. Maar toch mag ons oog niet gesloten zijn voor het gebrekkige, het verkeerde, het gevaarlijke, dat er in zooveel, dat ons de wet-de Visser bracht, zit. En wij hebben te beraden wat hierin verbeterd en veranderd moet woorden, om onze vrijheid op het terrein van het Bijzonder onderwijs te handhaven en weer terug te krijgen, gelijk dat noodig is.
Daarom verblijdt het ons, dat op de vergadering van den Schoolraad de hr. J.C. Wirtz Czn. gesproken heeft over den weg, dien wij op moeten om uit de misère te komen. Hij deed dit, sprekende over „Ons Unie-Rapport."
Spreker begon met op te merken, dat in de vergadering van de Unie „een School met den Bijbel' de vraag besproken was : „Kunnen wij de Onderwijswet van 1920 aanvaarden als de rechtmatige oplossing van den ouden schoolstrijd ? " Het antwoord luidde toen ontkennend. Maar bij het negatieve mogen wij niet blijven staan. Wij moeten zeggen, dat wij met de wet van '20 geen vrede kunnen hebben ; wij moeten aanwijzen waarom niet ; doch wij moeten dan ook komen tot een positief besluit in welke richting wij de oplossing dan moeten zoeken.
Dat antwoord is kort en goed : Wij houden vast aan ons Unie-Rapport! We mogen zeggen : „Ons" Unierapport, want het werd in 1895 met algemeene stemmen aangenomen na ampele bespreking, waaraan door mannen van verschillende richting op kerkelijk gebied werd deelgenomen.
Wel is waar, kwam er daarna een bezwaarschrift in van veertien vooraanstaande mannen, maar het is ook waar, dat aan die bezwaren is tegemoet gekomen en dat reeds in 1901 in het program van actie der Antirevolutionaire partij te lezen stond : Voor zoover de Grondwet toelaat, finale oplossing van het onderwijsvraagstuk in den geest van het gewijzigd Unierapport. De eenvoudige voorstanders van de School met den Bijbel hadden dan ook niet anders verwacht dan dat vroeg of laat de oplossing in die richting zou gevonden worden, maar mannen als wijlen dr. Bavinck, die achter de schermen konden zien, waren daarop niet zoo gerust en vreesden, dat ook nu de politiek een spaak in het wiel zou steken. Hun vrees is gebleken recht te zijn geweest. We moeten dus opnieuw voor ons Unierapport propaganda maken en dan is 't allereerst noodig den inhoud te bespreken, omdat de menschen, die in hetzelfde jaar als dat rapport geboren zijn, nu den leeftijd van 28 jaar bereikt hebben en alzoo den strijd van de ouderen moeten overnemen, doch niet allen dat rapport in de wieg gevonden hebben.
Aan de hand van de verschillende verslagen toont spreker nu aan dat volgens de beginselen van het Unierapport de Overheid in het geheel geen onderwijs moet geven, maar dit moet overlaten aan particulieren. Volgens Baron A. Mackay mochten we verwachten, dat na invoering van een wet op dien grondslag de bemoeiing van de Overheid met het onderwijs nog minder zou worden, dan die in 1895 was. En jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman zei, dat feitelijk alle onderwijs dan bijzonder zou zijn.
Spreker gaat nu over tot den inhoud van 't rapport en toont aan dat de gemeentebesturen zooveel mogelijk worden uitgeschakeld en alleen nog tijdelijk dienst mogen doen ; dat de financiën van het Rijk minder bezwaard zouden worden dan nu het geval is en dat de voorwaarden veel minder drukkend zouden zijn voor het bijzonder onderwijs.
Ook behandelt spreker het verschil tusschen het eerste en het gewijzigd Rapport. Het eerste verschilpunt is, dat de gemeentescholen volgens 't oorspronkelijk rapport niet neutraal behoefden te wezen en naar het gewijzigd rapport wèl. Met deze wijziging kan hij zich wel vereenigen. De tweede wijziging is de invoeging der verplichting om schoolgeld te heffen. Deze wil spreker wel weer uit het Rapport verwijderen, daar de ervaring ons geleerd heeft, dat dit aanleiding geeft tot een ware schoolgeld-misère, terwijl juist die schoolgelden noodig zijn om het onderwijs te brengen boven R.P. (Rijkspeil). Werd vroeger 'het schoolgeld gebruikt als middel voor oneerlijke concurrentie, daarvoor is onder de werking van het Unierapport geen gevaar, daar ook de neutralisten dat schoolgeld noodig hebben om hun onderwijs te verbeteren.
Vervolgens kwam spreker tot de vraag, of het mogelijk zou zijn de beginselen van het Rapport om te zetten in wetsartikelen. Deze vraag is bevestigend beantwoord door twee oud-Ministers, de heeren Mackay en Lohman, en daarenboven hebben de Christelijke onderwijzers reeds in 1919 een volledig ontwerp gepubliceerd, dat op den grondslag van het rapport staat. Maar zal er ook een meerderheid voor te vinden zijn ? Ook daarop is wel hoop. De Roomschen verlangen even hard als wij naar een ander stelsel, terwijl uit een pas verschenen Rapport blijkt, dat ook de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen op weg is den strijd voor het Openbaar Onderwijs op te geven en de zegeningen van het Bijzonder begint in te zien.
Spreker eindigt met een ernstige opwekking tot voortzetting van den strijd en gebruikt daartoe de woorden door dr. H. Pierson en Baron Schimmelpenninck van der Oye in 1895 gebezigd, toen het Rapport werd vastgesteld.
Wij hopen, dat dit woord van den hr. Wirtz ten gevolge mag hebben, dat het Unie-Rapport weer alom verspreid zal worden en dat het in den kring van de voorstanders van het Bijzonder Onderwijs weer ernstig zal worden besproken, in goede samenwerking van onderwijzers en besturen onzer Scholen met den Bijbel.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's