Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verschoppelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschoppelingen

Feuilleton.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870

Het vertrek van Mark Mons had Paul zoo uit zijn gewonen doen gebracht, dat hij vergat, dat hij nu al dertien jaar was. En toch had dat vertrek hem aan de tien gulden jaarlijks doen denken. Misschien was 't tóch van zijn vriend ! Nu kón hij 't weten en nu wilde hij 't weten ! Hij ging naar den armvoogd.
„Teun Dolle ! — nu ben ik dertien jaar en of je me nu 's wildet zeggen, van wie de tien gulden is."
Voor 't eerst hoorde Paul nu iets zekers van zijn ouders ; iets had hij wel eens gehoord, maar altijd van jongens, die hem plaagden met wat ze van zijn geschiedenis meenden te weten. Nu hoorde hij iets zekers van Teun Dolle.
Kort na Pauls geboorte was zijn moeder naar een krankzinnigengesticht gebracht en voor een paar jaar was ze daar gestorven. Ze was nooit bij kennis geweest, om naar haar kind en haar man te vragen : de laatste jaren was ze geheel wezenloos.
Zijn ouders woonden tijdens zijn geboorte naast Sijmen en Duifje, en toen nu zijn moeder was weggevoerd, had zijn vader de moederlijke zorg over hem opgedragen aan Duifje, natuurlijk tegen billijke vergoeding. Als de man naar zijn werk was, hield Duifje toezicht over 't kind.
Dat had zoo ternauwernood een jaar goed gegaan, toen 't kind — en Duifje ook — tevergeefs uitzag naar vaders thuiskomst Er werd gevraagd, de volgende dagen gezocht, maar nergens vond men een spoor van den man.
Eindelijk kreeg men de zekerheid, dat hij met een beestenschip van Antwerpen naar Amerika was gegaan en daar gebleven. Ieder jaar stuurde hij nu tien gulden aan Teun Dolle voor Paul.
De jongen wist niet, wat hij hoorde. Hij zag bleek en sprak geen woord. Teun Dolle vreesde, dat den jongen iets zou overkomen en liet hem zoo gauw mogelijk „weggaan". De tien gulden waren van — zijn vader! Zijn vader leefde dus nog, en had altijd wel aan hem gedacht, ieder jaar tien gulden uit dat verre land naar hier gezonden, voor hèm ! Tien gulden was veel geld ! Zijn vader was dan toch wel een goede man. 't Was wel jammer, dat hij hem, zoo jong, aan zijn lot had overgelaten, maar — hij had misschien niet anders gekund, 't Zou toch wel een goede vader zijn, en die hem toch wel lief had. — Ieder jaar tien gulden voor hèm ! Hij was dan toch geen verschoppeling. En ééns, als hij geheel vrij man zou zijn, en zelf die tien gulden in zijn handen zou krijgen, o, dan zou dat geld, dat eerst zijn vader in zijn handen had gehad en naar hier verzonden, zoo kostelijk, zoo dierbaar zijn : echt geld van zijn eigen vader! Hij zou er geen kleeren voor koopen ; in een heel mooi doosje zou hij 't bewaren !
Als hij er maar eens één gulden van had ! Dan zou hij dien in den gedachtenisklomp leggen en hij zou dan nog beter kunnen denken aan wat God al niet kan doen.

Hoofdstuk IX.
Wat 'n triestige Zondag was dat voor Paul, toen hij voor 't eerst alleen naar de schuur van Kooijker ging. Slechts de kleine kinderen hadden gewacht op den meester ; de grooteren waren doorgegaan, omdat ze wel wisten, dat Paul maar alleen zou komen, als hij kwam. De vriend van den meester nam de kleintjes, in een korte rij, aan de hand mee. De wagenmaker was reeds, in de schuur ; zingen kon hij niet, en de kinderen moesten 't dus alleen doen. Daar het den eersten keer niet goed ging, werd Paul aangesteld als voorzanger en nu ging het beter.
De wagenmaker deed het gebed en overhoorde de teksten ; doch vertellen kon hij niet en las dus maar iets uit den Bijbel voor, de geschiedenis van David en Goliath. Daar na zou hij zelf iets zeggen, maar hij deed het zoo beverig en verward, dat hij zelf de noodzakelijkheid voelde, om 't nóg eens, en nóg eens te zeggen. Wat hij mee te deelen had, was niet anders, dan dat hij naar 0ldouwe geweest was om een meester voor de Zondagsschool, maar dat hij er geen had kunnen vinden ; en nu zou hij deze week gaan naar Winnewoud, om te zien, of daar niet iemand was, die hen zou kunnen helpen.
Misschien werkte de angstige zenuwach­tige manier van spreken er wel aan mee, dat de kinderen onder den indruk kwamen van iets vreeselijk gewichtigs, want de kleintjes begonnen te huilen, en toen er gezongen zou worden, was de voorzanger zóó overstuur, dat er meer gehuild werd dan gezongen. Daarna deed de wagenmaker de dankzegging en toen was alles afgeloopen : de Zondagsschool had een halfuur geduurd.
Er waren wel enkele kinderen die het prettig vonden, dat het zoo spoedig was afgeloopen ; maar de meesten waren slecht in hun schik.
Paul zocht troost bij Marie en Marie bij Paul : ze vonden 't zoo jammer, dat het nu zóó was ; en als dat nu zou moeten duren tot Mark Mons terug kwam !
„Maar God zal wel raad weten, Marie. Ik heb 't al heel veel aan Hem gevraagd."
„Nou, en ik dan !"
„Houd jij ook veel van meester, Marie ? "
„Zeker, maar 't is niet om 't houden van den meester, maar om wat hij ons leert. Je ziet nu, dat Bos (de wagenmaker) ons niets kan leeren."
„Als ik maar vijftien jaar was, kon ik het wel doen, denk ik."
„Jij ? En waarom als je vijftien was ? "
„Omdat Mark Mons ook begon met zijn vijftiende !"
„Dan kon je 't net zoo goed nu al."
„Nu al I Ja, als ik maar zooveel wist als jij, Marie !"
„Och, loop jongen ! Wat weet ik nou ? "
„Jij ? jij weet altijd alles ! Kijk Marie ! zóó zou 't kunnen ; Bos moest baas wezen en bidden en danken, en ik voorzanger en jij ons vertellen en leeren. Als God ons dan hielp zou 't best gaan."
„Och jongen, zwijg ! dat zou God niet willen. Er zijn nog wel goede meesters. Van Winnewoud zal er wel een komen. Bos is al naar Oldouwe op zoek geweest, en nou gaat hij deze week naar Winnewoud."
„Zou er dan den anderen Zondag al wel een meester kunnen zijn. Marie ? "
„Wel zeker wel I"
„Dat gaf Pauf moed !"
De heele week maakte Paul zich voorstellingen van den nieuwen meester, dien God uit Winnewoud naar Delberg zou zenden. De jongen dacht zich een jong manneke van zeventien, achttien jaar, iemand als Mark Mons. Maar — die zou niet voorbij zijn huis komen, en — hij, Paul, zou voor hem een gewone jongen zijn en nooit bijzonder met hem spreken. Nooit, nooit zou er weer een meester komen als Mark Mons !
Winnewoud was een stil dorpje in een omgeving van goed wei-en bouwland in de nabijheid, en uitgestrekte heidevelden verder af.
't Lag ongeveer anderhalf uu van Delberg, vanwaar men er kwam langs een weg, die gedeeltelijk , door de bosschen en gedeeltelijk door de hei liep.
In Winnewoud woonde een kuiper, even als de meesten daar niet anders bekend dan bij zijn voornaam en zijn vak. Hij heette Hillebrand, of de kuiper, en soms Hillebrand Kuiper.

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Verschoppelingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's