Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kort Verslag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kort Verslag

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

van het referaat over „Hedendaagsche Christologieën", gehouden door dr. G. Oorthuys op de vergadering van de Herv. (Geref.) Predikanten-Vereeniging op Woensdag 19 September j.l. te Utrecht.
De spreker wil zich bepalen tot de Christologie van dr. A. H. de Hartog en die van prof. dr. K. H. Roessingh, in de eerste plaats omdat de morgen daarmede dan gevuld zal zijn en ten tweede, omdat alleen in deze beide Christologieën werkelijk nieuwe banen zijn gevolgd.
De Christologie van dr. De Hartog wordt uiteengezet aan de hand van en met vele citaten uit zijn „Grondbeginselen der Dogmatiek" en uit zijn „Christendom". (J. Ploegsma, Zeist. 1922).
Spreker begint er op te wijzen, hoe bij al de eenheid van het waarlijk indrukwekkend logisch systeem van dr. De Hartog toch telkens in onderdeelen vaagheid en voorzichtigheid van uitdrukking treft, die het vatten van zijn bedoeling niet gemakkelijk maakt Blijkbaar wil de wijsgeer bij het zich bezinnen op de leer der kerk als Christenwijsgeer het contact met de gemeente niet verliezen.
Dit wordt aangetoond allereerst uit De Hartog's houding tegenover het Modalisme en ten tweede tegenover het Pantheïsme. Daarmede is de bespreking vanzelf gekomen midden in de Christologie, die nu in de verschillende onderdeelen nader wordt behandeld en beoordeeld.
De Hartog's Christologie wordt beschouwd achtereenvolgens :
1. In verband met de leer der Drieeenheid;
2. door te letten op den Persoon van Christus:
3. door te handelen over de beteekenis.der heilsfeiten, het werk van Christus.
Wat de Drieëenheid betreft, voor dr. De Hartog zijn Vader, Zoon en Heilige Geest niet personen in de beteekenis, die wij daaraan hechten, maar „openbarings-aangezichten". Zooals een en dezelfde tooneelspeler door verschillende maskers voor het aangezicht telkens iemand anders was, zoo openbaart het eenig en eeuwig Wezen Gods zich eerst als de Vader, uit Wien alle dingen zijn, daarna als de Zoon, waar God uit. zichzelven uittreedt en het al verwerkelijkt, en ten slotte als de Geest, die het al tot God terugvoert. Hier worden herhaald de oude dwalingen van Modalisme en Pantheïsme, al worden beide met zooveel woorden verloochend. Dr. de Hartog meent dat de Kerk zich tegen het Modalisme slechts in zooverre heeft gekeerd, als dit Modalisme de drie openbaringswijzen respectievelijk de een in den ander deed overgaan. Hij wil, dat de drie openbaringswijzen, hoewel in elkander overgaande, nochtans ieder eigen zelfstandigheid blijven bewaren. Spreker meent, dat niettegenstaande dit voorbehoud, in het wezen der zaak het Modalisme niet overwonnen is.
En wat het Pantheïsme betreft, wel ontkent dr. De Hartog zulk eene emanatie uit God, waarbij, alles onwillekeurig aan God zoude ontvloeid zijn ; wel be­lijdt hij de schepping als een daad van wil en wijsheid, wel spreekt hij uit, dat de tijd-ruimtelijk bestaande creatuur als zoodanig'geen deel heeft aan het boventijdruimtelijk Wezen Gods en wil zich hoeden om het door God den Zoon gedragen alproces gansch en al met Hem te vereenzelvigen. Maar. al wil hij niet gansch en al vereenzelvigen, tot op zekere hoogte en in zekeren zin vereenzelvigt hij den Zoon, God uit God, toch met het uit God zelf uitgedragen en uitgesproken Al, en is de schepping op zichzelve reeds menschwording Gods, opdat de mensch God zoude worden.
Spreker is van oordeel, dat Theïsme en Pantheïsme hier op fijne wijze elkaar zóó zijn genaderd, dat er geen oorzaak meer zoude zijn om het Pantheïsme te verwerpen.
Dr. De Hartog verwerpt dan ook zeer voorzichtig. „Pantheïstische vereen zelviging van het eeuwig grondeloos Vader-Wezen, ook van het Zoons-Wezen, met het tijdruimtelijk algebeuren verwerpt hij. Maar vereenzelviging vanGQods natuur, van God uit God, met de uit God geboren, wereld, verwerpt hij niet. Spreker meent dat wij bij de Öüde scheppingsleer moeten blijven, belijdende zonder het te doorgronden, dat God door Woord en Geest deze wereld uit het niet geschapen heeft, en dat Schepper en schepsel naar de natuur van elkaar gescheiden blijven eeuwiglijk, al is er geestelijkerwijze, zedelijk, vereeniging van God en den mensch, die door genade als een kind aan Gods hart rusten mag.
II. Wat den Persoon van Jezus Christus betreft, zien wij dr. De Hartog, na scherpe onderscheiding, a. tusschen de Zoonsopenbaring en de Christusopenbaring ; b. tusschen den universeelen Christusgeest en de individueele Christusgedaante, een minder duidelijk uitgesproken doch even wezenlijke onderscheiding maken tusschen de individueele Christusgedaante en de individueele Christusverschijning. Die Christusgestalte wórdt ons in verheven heerlijkheid voor oogen geschilderd als de zondelooze, volmaakte, rechtvaardige, die met Zijne volmaakte gerechtigheid als Gods Menschheidsideaal voor God staat. Voor sprekers besef is hier echter het Evangelie omgekeerd. Want Ie. wordt hier niet de gerechtigheid van den Plaatsbekleeder ons, ongerechtigen. toegerekend, maar omgekeerd onze toekomstige gerechtigheid staat in de Christusgestalte God voor oogen. En 2e, wordt bovendien deze Christusgestalte ten eenenmale vervluchtigd tot eene Christus-ideé, die van eeuwigheid tot eeuwigheid God voor oogen staat, maar wiens historische verschijning niet noodzakelijk is.
Spreker is van oordeel, dat wij blijven moeten bij het Evangelie van Jezus Christus, die vleesch werd. die zonde werd voor ons, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Terwijl dr. De Hartog den historischen Christus als plaatsbekleedenden Hoogepriester en verzoenend offer ten eenenmale uitschakelt.
III. Dit laatste zien wij bevestigd bij de beschouwing der heilsfeiten.
Want nog afgezien van het al of niet historische van het werk van Christus, worden de heilsfeiten niet beschouwd als grond der verzoening, doch slechts als betooning en prediking van Gods genade en liefde, zoodat wij ten slotte een Christus-ideaal overhouden, naar welk Christus-of mensch-ideaal de eeuwige Christus-geest ons wederbaren wil en wij ons te richten hebben.

De Christologie van prof. dr. K. H. Roessingh wordt door den spreker geput :
1. uit zijn geschrift „Rechtsmodernisme", uitgekomen als no. 7 van het 4de deel van Synthese ; en
2. uit aanteekeningen door een student gemaakt onder enkele lezingen van dr. Roessingh, gehouden voor een studentensamenkomst.
Het spreekt vanzelf, dat deze laatste met voorzichtigheid moeten gebruikt worden.
Dr .Roessingh, en met hem het Rechts modernisme, is van oordeel, dat niet in de breedte van een Alweltsreligion, van een algemeen idealisme, maar in de diepte van het oude Christendom het godsdienstig leven voor onzen tijd moet worden gezocht. In onderscheiding van de „Algemeen-godsdienstige strooming" onder de modernen, de strooming, die heil verwacht van middelen als een parlement der godsdiensten, vindt dr. R. in het Rechtsmodernisme belichaamd eene „Christo-centrische strooming", bij welke het religieus leven is als een ellips om deze twee brandpunten : onze menschelijke onheiligheid en Gods groote liefde, zich bovenal openbarend in Christus. Het Rechtsmodernisme ziet, in tegenstelling met het Oud-modernisme, den mensch niet slechts afhankelijk tegenover Gods Majesteit, maar allereerst en allermeest zondig tegenover den Heilige. Het benadert de God-Vadergedachte niet vanuit al de zegeningen des levens, maar in het licht van de gelijkenis van den verloren zoon. En ten slotte is voor deze richting Christus niet in de eerste plaats voorganger en voorbeeld, maar openbaring van Gods genade en vergeving.
Op werkelijk aangrijpende wijze, zich beroepend op persoonlijke ervaring, getuigt dr. R. van dit zondebewustzijn en van het heil in Christus voor den enkeling zoowel als voor de gemeenschap.
Christus is hem de weg, de waarheid en het leven, en tevens is Hij het Licht der wereld.
Dat alles klinkt in vergelijking met het modernisme in doorsnee waarlijk niet onsympathiek.
Maar als wij nu wat nader willen gepreciseerd zien aangaande den Persoon en het werk van dien Christus, die weder in het middelpunt staan zal, hoe bitter worden wij dan teleurgesteld.
Die Christus is niet Jezus van Nazareth, Gods Zoon, die vieesch werd en voor ons leed en stierf. Op grond van de historische kritiek staat dr. R. geheel sceptisch tegenover de kenbaarheid van den Persoon en de levensgeschiedenis vani den historischen Jezus.
Ongetwijfeld moet Jezus éen van de hoogste openbaringen van het leven Gods geweest zijn. Maar de Logos, de wijsheid en het leven Gods. is de eeuwen door in verschillende personen op aarde aan den dag getreden. Jezus moge boven die allen uitgaan, de volle openbaring en vleeschwording van den Logos was Hij niet. Volle openbaring van den Logos is de Christus-figuur, het Christus-ideaal, zooals dat in de harten der geloovigen uit den historischen Jezus is uitgegroeid, en zooals wij Zijn „gesamtbild" in het N. Testament vinden.
In genoemde lezingen voor studenten noemt dr. R. dezen Christus „den kosmischen Christus."
Maar in de eerste plaats is deze Christus naar Roessinghs' beschouwing wel prediker en openbaring van Gods liefde en genade, wel ons heilig en heerlijk ideaal en de in ons wonende kracht, maar Hij is niet het Lam Gods. dat de zonde der wereld wegneemt. Hij is niet de Jehovah onze gerechtigheid van het Evangelie. En in de tweede plaats is Hij niet het Woord, dat vleesch werd, maar eene eigene schepping van menschenhart en menschen-brein, voor welke de historische Christus wijken moet.
Jezus Christus wordt bij vernieuwing ter dood veroordeeld.' omdat Hij van Zichzelven getuigt, dat Hij is de Christus, de Zoon des levenden Gods.
Is nu echter van deze Christologie der Rechtsmodernen wel zoo ver verwijderd, de Christologie, van dr. De Hartog?
O zeker, er is groot verschil van religieus mileu en van dogmatische gedachtenwereld, van waaruit beide theologen opbouwen. Vanuit een dorre woestijn zien wij dr. R. weer opzoeken de oude, verachtelijk weggeworpen leerstukken ; terwijl dr. de H. baadt in de volle weelde der Gereformeerde Theologie, die hij alle langs wijgeerigen weg poogt te behouden.
En toch : bij beiden in het wezen der zaak dezelfde Christus-beschouwing, de zelfde onverschilligheid tegenover den historischen Christus, hetzelfde Christus-ideaal, dat God en menschen voor oogen staat; en ten slotte dezelfde uitschakeling van de verzoening door het bloed des kruises en van de voldoening aan de gerechtigheid Gods door het offer van den eenigen Hoogepriester.
Dr. Roessingh ziet wel degelijk deze eenheid en heeft de beste verwachtingen van toekomstige synthese.
Dr. de Hartog handhaaft zijn trouw aan de Gereformeerde belijdenis.
Spreker meent echter met leedwezen te moeten constateeren, dat de grenslijn tusschen orthodox en modern wel door dr. De Hartog maar niet door dr. Roessingh is overschreden.
Beiden zou spreker willen toeroepen, volle ernst te maken met de heiligheid en gerechtigheid Gods ! opdat zii met heel Gods Kerk mogen instemmen met den lofzang ter eere van het Lam Gods : „Gij zijt waardig het boek te nemen en zijne zegelen te openen, want Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed."

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Kort Verslag

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's