Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog eens de Vlootwet.
In het vorig nummer van ons blad wezen wij met een enkel woord op de misleidende en onware wijze, waarop de tegenstanders van de Vlootwet en met name de Sociaal-Democraten en de leiders van het Nederlandsch Vakverbond met hun petitionnement tegen het regeeringsvoorstel ageeren.
Een paar opmerkingen gaan daarbij voorop,
In de eerste plaats de kosten van de Vlootwet.
Welke sommen komen bij de uitvoering van het vlootplan ten koste van de Nederlandsche schatkist ?
De regeering berekent als uitgaven van de Vlootwet twee dingen, in de eerste plaats de gelden, benoodigd voor den vlootbouw, en in de tweede plaats de bedrijfskosten der vloot.
Deze uitgaven worden gedragen door Nederland en Indië saam.
Elk draagt, wat den aanbouw betreft, voor de helft bij, terwijl de bedrijfskosten zoodanig verdeeld worden, dat Nederland alleen die kosten betaalt, welke het gevolg zijn van het deel der vloot, dat in Nederland aanwezig is.
Naar deze alleszins rationeele verdeeling der kosten, zal, blijkens de door de regeering verstrekte gegevens, Nederland ingaande 1924, bij uitvoering der Vlootwet, jaarlijks voor zijn vloot te betalen hebben :
Voor aanbouw Voor bedrijfskosten Samen Van dit bedrag gaat af door Indië te vergoeden als aandeel in de pensioenlasten Blijft over 8, 6 millioen 29.7 millioen 38, 3 millioen 4 millioen 34, 3 m.illioen per jaar.
Slaat men nu de Marine-begrooting van de laatste jaren, op, dan blijkt, dat de eindcijfers van de militaire uitgaven van deze begrootingen bedroegen over de jaren 1922 en 1923 :
voor 1922 voor-1923 ƒ 48248.000 ƒ 40595.000 en het eindcijfer voor het dienstjaar '24 is geraamd geworden op ƒ 35494.000
Uit deze cijfers ziet men in de eerste plaats, dat in de laatste drie jaren op de eigenlijke Marine-uitgaven reeds belangrijk werd bezuinigd, en in de tweede plaats, dat het hierboven berekende bedrag van 34.3 millioen, als jaarlijksche uitgave, ter uitvoering van de Vlootwet, lager is dan het cijfer, waarop de militaire uitgaven voor de Marine voor het dienstjaar 1924 zijn geraamd.
Een voordeel van niet minder dan ruim 11 ton.
Er wordt bij aanneming van de Vlootwet dus geen stuiver meer uitgegeven dan uitgegeven zou worden zonder Vlootwet.
Wat Minister De Geer destijds uitsprak, komt uit: „dat verwerping van de Vlootwet den Minister van Financiën geen cent in het laadje brengt."
Met de cijfers in de hand is het alzoo vast te stellen, en daarover gaat het bij de berekening van de financiëele gevolgen der vlootwet eenig en alléén, dat de Marine-uitgaven in Nederland, niet zullen stijgen, maar integendeel, nog iets zullen dalen.
In de tweede plaats de voordeelen, welke hij aanneming van de Vlootwet verkregen worden.
Deze voordeelen zijn vierderlei:
Ie. Er zal gebouwd worden naar een bepaald stelsel van verdediging, wat ten gevolge heeft, dat met de bestaande stelselloosheid bij den aanbouw van schepen bij onze Marine voor goed wordt gebroken.
2e. Het geld, dat voor de Marine gevoteerd wordt, zal in de toekomst op de beste wijze worden besteed ;
3e. Aan den ontredderden toestand van onze Marine komt een einde, waar door het vertrouwen in het Marinebeleid zal terugkeeren ;
en 4e. Er wordt een regeling getroffen, welke de instemming heeft van de autoriteiten, die tot oordeelen bevoegd zijn, en waarvan de totstandkoming door den Volksraad in Indië — ook door het inlandsch element in dien Raad — met ingenomenheid wordt begroet. De groote meerderheid van den Volksraad kon zich met het vlootplan vereenigen.
Na deze twee opmerkingen, welke voor de beoordeeling van de Vlootwet van groot belang zijn, te hebben laten voorafgaan, is het thans noodig de politieke beteekenis van het regeeringsvoorstel, zoowel voor ons land als voor het buitenland, na te gaan.
Er wordt van de Vlootwet een stormram gemaakt tegen het Kabinet, dat pogingen aanwendt om in het belang van land en volk een sluitende Staatsbegrooting te krijgen. Zij die dit doen, spelen daarbij op de meest onoprechte en misleidende wijze hun spel. Dit geschiedt door verband te leggen tusschen de Vlootwet en de financiëele moeilijkheden waaronder het land gebukt gaat.
De publieke opinie wordt vergiftigd.
Bij het aanbieden van het petitionnement, dat door de Sociaal Democraten en het Nederlandsch Vakverbond werd in elkander gezet, wordt huis aan huis het verhaal opgedischt, door den één met opzet en door den ander uit onwetendheid, dat. zoo de Vlootwet niet tot stand komt, de regeering de voorgestelde bezuinigingsmaatregelen ook niet behoeft te treffen.
Zulk optreden is, in één woord gezegd, infaam.
Immers men weet of men behoort te weten, zooals hierboven met de cijfers werd aangetoond, dat het eenvoudig onwaar is, dat er eenig verband bestaat tusschen de Vlootwet en den toestand van 's lands financiën of met andere woorden, dat de aanneming van de Vlootwet eenigen invloed zal uitoefenen op de geldmiddelen van den Staat.
De voorgestelde vloot kost aan Nederland geen cent meer, dan wat wij nu voor de vloot betalen.
Anders staat het natuurlijk voor het geval, dat men in het geheel geen vloot wil. Zóó bedoelen het de opstellers van het petitionnement; maar in dien geest laten zij zich niet uit, wanneer zij rondgaan om op hun lijsten handteekeningen te verzamelen.
Zij begrijpen al te wel, dat als zij het verzoek doen om te teekenen voor afschaffing van leger en vloot, zij bij de meesten — die nu uit onkunde hun naam geven — nul op het request zouden krijgen.
Daarom is de handelwijze van hen, die de leiding bij het petitionnement hebben, zoo onwaar en zoo misleidend.
De eigenlijke actie gaat voor velen niet tegen de Vlootwet, maar tegen het Kabinet.
Dat het Ministerie de Vlootwet niet kan laten liggen, is duidelijk, wanneer men bijv. het regeeringsvoorstel in zijne beteekenis ziet voor Indië.
Dan nijpt de politieke verantwoordelijkheid van de regeering.
Nog slechts enkele maanden geleden schreef het Soerabaiasch Handelsblad in een drietal artikelen over „het Oorlogsgevaar in O.-Azië." In deze hoogst interessante artikelen zet het blad de moeilijkheden uiteen, welke bij den dag groeien tusschen Japan en Amerika en toont daarbij aan van welk een groote beteekenis onze bezittingen in Indië zijn als „de deur naar de Pacific" bij het uitbreken van een conflict.
Daarom is het te begrijpen, dat de Volksraad in Indië de aanneming van de Vlootwet juist voor Indië van zoo eminente beteekenis acht en telkenmale op de spoedige behandeling van 't voorstel aandringt.
Zou Indië voor Nederland verloren gaan, dan eerst zou men kunnen spreken van een financiëele ramp.
Wat de regeerig thans doet, door bij de Staten-Generaal aan te dringen op eene spoedige behandeling der Vlootwet, is niet anders dan acht geven op wat haar plicht en roeping haar gebiedt.
Er is, zonder dat Nederland financiëele offers heeft te brengen, een vloot te verkrijgen, die weliswaar niet zal zijn opgewassen om in zijn eentje tegen Japan of Amerika te vechten, maar die de taak op zich kan nemen, die voor eene Nederlandsche scheepsmacht is weggelegd, een verovering van onze Koloniën tot een tijdroovende geschiedenis te maken, die de andere partij de gelegenheid geeft om ons ten slotte te helpen.
En om zulk een vloot te verkrijgen, daartoe heeft dat deel van ons volk, dat de vrijheid van land en volk mint, van harte mede te werken.

Het Kamerlidmaatschap.
Het „Friesch Dagblad", het welbekende A, R, orgaan voor de Provincie Friesland, was destijds een der bladen, die heel wat bezwaren maakten tegen de verhooging van de schadeloosstelling der Kamerleden tot ƒ 5000, —. Het heette toen in het Friesch Dagblad o zoo verkeerd dat de Kamerleden hun hoofdbestaan in het Kamerlidmaatschap zochten. Dit Kamerlidmaatschap moest als bij-bezigheid worden beschouwd, terwijl het eigenlijk bestaan ergens elders diende gezocht te worden.
Wij gaan thans op dit onderwerp niet verder in ; wellicht komt er nog wel eens een gelegenheid om onze meening op dit punt uit te spreken.
Maar waarop wij thans de aandacht willen vestigen, is op wat het Friesch Dagblad in zijn nummer van 29 September 1.1, schrijft onder het opschrift: „Warme" dagen in 't zicht, uit welk artikel een heel anderen toon valt te beluisteren, als toen het ging tegen de verhooging van de schadeloosstelling.
De redactie van 't Friesche orgaan is van oordeel dat voor Rechts, in de Tweede Kamer, een moelijke tijd aanbreekt, en wel met name voor de Antirevolutionaire Kamerclub, „Het zal er warmpjes toegaan, "
Daarom moet niet door combinatie van al te veel werkzaamheden de tijd gemist worden, om zich behoorlijk aan den Kamerarbeid te geven, die thans meer dan ooit aller volle samenwerking vraagt.
En dan krijgt in het slot van het artikel het R.K, Kamerlid de heer Van Vuuren een pluim op den hoed, die zijn wethouderschap van Den Haag opgeeft om zijn Kamerlidmaatschap behoorlijk te kunnen vervullen.
Wij zijn het met de beschouwingen van het Friesch Dagblad in het nummer van 29 September volmaakt eens.
Een Kamerlid behoort ten allen tijde op zijn post te zijn en zeker zal dit het geval moeten zijn in de komende maanden.
Het Kamerlidmaatschap, met alles, wat er bij komt, is geen sinecure.
Het vraagt den vollen mensch.
Of dit zoo moest zijn, daarover praten wij nu niet. Een feit is het, dat het onder de bestaande omstandigheden niet anders gaat en dat tegenwoordig de volle tijd aan het Kamerlidmaatschap moet gegeven worden.
Hoe het mogelijk is, dat een Kamerlid nog eene betrekking kan vervullen, waaraan een volle dagtaak met een hoog tractement verbonden is, blijft ons een raadsel.
De redactie van het Friesch Dagblad veroorlove ons haar een enkele vraag te stellen, en wel deze : Wanneer de schadeloosstelling, welke een Kamerlid ontvangt, van ƒ5000.—, waarvan voor de uitoefening van het ambt nog o zoo veel afgaat, te hoog is en men wil dat de afgevaardigde trouw zijn mandaat vervult, op welke wijze moet hij dan in het onderhoud van zich en zijn gezin voorzien ?
Weet het Friesch Dagblad ook een betrekking voor een Kamerlid, dat deze zonder schade voor zijn lidmaatschap kan bekleeden, d.w.z. dat hij den tijd beschikbaar houdt om zich behoorlijk aan zijn Kamerarbeid te geven?
De redactie zal toch niet tot die personen behooren, die meenen, dat alleen gefortuneerde menschen lid van de Kamer mogen zijn ?

De doodstraf.
Na hetgeen wij de vorige week plaatsten over het gesprokene door den heer Idenburg in April van dit jaar in de Eerste Kamer ten aanzien van de Staatsloterij en de lijkverbranding, mogen thans de opmerkingen volgen, welke hij maakte over de doodstraf.
De heer Idenburg zeide :
Het is een punt ten opzichte waarvan tusschen de partijen ter rechterzijde overeenstemming bestaat en verschil.
Overeenstemming wat aangaat het recht van de Overheid om ook aan het leven te straffen, maar verschil ten opzichte van de vraag, of dat recht ook onder sommige omstandigheden voor de Overheid van Godswege een plicht is.
Bij ons zijn er velen, die die vraag bevestigend beantwoorden. Het is niet mijn bedoeling om die kwestie hier op het oogenblik in het debat te brengen ; zij hangt voor een groot deel samen met Schriftexegese. Maar ik zou er toch wel op willen wijzen, dat met de kwestie van de doodstraf zeer nauw samenhangt met de kwestie van 't ambt der Overheid want de Overheid, zegt de Apostel Paulus, draagt het zwaard niet tevergeefs.
Wie die waarheid verwaarloost, maakt het de Overheid op den duur schier onmogelijk om wezenlijk strafrecht te handhaven. De verzwakking van de gevoelens omtrent schuld en straf, die zoo duidelijk openbaar wordt, gaat voor mijn bewustzijn niet. om buiten het verwaarloozen van dat apostolische woord. Het is een feit, bevestigd door de crimineele statistiek en erkend door de redactie van het Weekblad voor het Recht, dat de eerbiediging voor het leven in ons land afneemt. „De zeden", zoo lees ik daar, „hebben een verruwing ondergaan, die zich ook in de misdaad openbaart." En nu zou ik aan hen, die met ons willen handhaven de Christelijke beginselen van schuld en straf, willen vragen, of juist niet in dezen tijd de Overheid haar zwaard moet gebruiken tot handhaving van het recht en dus ook tot intooming van het kwaad. Leert niet de ervaring, dat wij ten onrechte in ons recht Gods de ordeningen hebben losgelaten, dat wie moedwillig met voorbedachten rade, terwijl verzachtende omstandigheden van beteekenis niet aanwezig zijn, de hand slaat aan eens anders leven, dat misdrijf met verlies van eigen leven boete ? Men heeft dit punt van ons verkiezingsprogram genoemd een lugubere verkiezingsleuze. Dat is zij niet. Zij is een uiting van diepgevoelde overtuiging, dat, wil men waarlijk het strafrecht handhaven, deze ordening Gods niet mag worden verwaarloosd. Ik behoef die overtuiging niet te verdedigen tegenover een Kabinet, waarvan de Minister van Justitie ons program van actie heeft onderschreven. En als men ons tegenvoert, dat wij met dien eisch ons volk cultureel achteruit brengen, dan spreekt mij die opmerking geenszins toe. Het is niet ons streven om ons volk te stellen aan de spits van wat men in de wereld cultuur noemt, een cultuur, die vaak met werkelijke bebouwing van den geest weinig te maken heeft, maar in dit geval durf ik den strijd tegen die bewering nog wel aan. Als wij rondzien in Europa, vinden wij in Frankrijk, in Duitschland, in Engeland, ja in alle landen behalve Italië, Portugal, Noorwegen en sommige Zwitsersche kantons, de doodstraf ook in de burgerlijke zaken gehandhaafd en toegepast ; zelf hebben wij deze voor scheepsvolk, voor de militairen en onze koloniën. Wie onze toestanden gaarne meet met vreemden maatstaf, kan daarin misschien een aanleiding vinden om tot ons standpunt over te komen. Voor ons is dat niet het hoogste ; voor ons is dat niet datgene wat den doorslag geeft, maar wie zich gaarne meet met wat in het buitenland geschiedt, kan hier steun vinden voor een overtuiging, die ten goede zou kunnen komen aan den ernst van ons volksleven.
Deze kloeke verdediging zal zeker hare vrucht niet missen.
Het is de kracht van de Antirevolutionaire partij, dat hare voormannen getrouw blijven in het getuigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's