Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzoo verachtte Ezau de eerstgeboorte. Genesis 25 vers 34b.

Hellsverachting.
Hoe weinig acht de mensch de dingen des geestelijken levens !
Hij is van Gods geslacht en als beelddrager Gods bestemd om te heerschen over de stof.
Doch het evenwicht is in hem verstoord.
Hij ligt in den ban der zinnelijkheid.
Hij mist het onderscheidingsvermogen om de dingen te kennen in hun rechte waardij.
Daarom stelt hij het vergankelijke boven het blijvende. Het lichaam boven de ziel. Een korten tijd van aardsche vreugd boven de eeuwige genieting des hemels.
De begeerlijkheid des vleesches en de begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens heeft de liefde van zijn hart.
„Laat ons eten en drinken en vroolijk zijn, want morgen sterven wij."
Ezau is er het droevig voorbeeld van. Als de oudste zoon van vader Izak, heeft hij naar vleeschelijke afstamming het recht der eerstgeboorte. Dit recht geeft een stoffelijk voordeel: de eerstgeborene krijgt een dubbel deel ider erfenis. Doch bij de patriarchen beteekent het nog oneindig veel meer. God heeft met Abraham en zijn zaad een verbond opgericht, om hem te zijn tot een God en zijnen zade na hem. Stervend heeft de vader der geloovigen dien zegen Gods aan Izak overgedragen. En wie van Izaks zonen straks den eerstgeboortezegen krijgt, die zal daarmede den „zegen van Abraham" ontvangen.
Hij zal heer zijn over zijn broederen. Volken zullen hem dienen.
Aan hem en aan zijn zaad zal het land der vreemdelingschappen, dat God aan Abraham heeft beloofd, ten erfdeel toevallen.
Uit hem zal de Messias voortkomen, in Wien alle geslachten des aardrijks gezegend zullen, worden.
Maar Ezau heeft voor dit alles geen oog. Hij is een man, „verstandig op de jacht, die zijn lust en zijn vermaak vindt in de geneugten van dit leven. Een materialist. En als hij dan op zekeren dag, moede en uitgeput, terugkeert van het veld en Jakob hem voor den schotel linzenmoes, dien hij begeert, den prijs vraagt van de eerstgeboorte, o, dan heeft hij geen langen bedenktijd noodig: „Zie ik ga sterven", zegt hij, „en waartoe mij dan de eerstgeboorte ? , "
Wat geeft hij om de zegeningen, den vaderen beloofd en toegezegd ?
Wat maalt hij om de beloften des Heeren ?
Wat is voor hem de dienst van God ?
Straks komt immers toch het einde.
Wie weet, hoe spoedig reeds. Laat hij daarom van het leven zoeken te genieten, wat er te genieten valt.
Zelfs als Jakob hem verzoekt den afstand van zijn eerstgeboorte met een eed te bevestigen, is hij daartoe aanstonds bereid.
Waarom ook niet ?
Hij heeft thans maar één verlangen om zijn honger te stillen.
Om zijn lichaam te verzadigen.
Om te mogen slorpen van dat roode, dat roode, dat kostelijke roode daar, dat hem zoo verleidelijk toelacht en hem zoo gulzig doet watertanden.
En Jakob geeft aan Ezau brood en het linzenkooksel.
En Ezau eet en drinkt.
En na gegeten en gedronken te hebben, staat hij op en gaat heen.
Het gebeurde verontrust hem niet.
Er is in hem geen zweem van spijt over den lichtzinnigen ruil, dien hij gedaan heeft.
Alzoo verachtte Ezau de eerstgeboorte.
Ook Jakob gaat in dit voorval niet zonder zonde uit.
Hoewel zijn hoogschattmg van en zijn begeerte naar de zegeningen des verbonds, gunstig afsteken tegen Ezau's zorgelooze onverschilligheid, zijn handelwijze kan den toets der critiek niet doorstaan.
Voor de geboorte harer kinderen had God aan Rebekka voorzegd, dat de jongste zoon de drager zijn zou der verbondsbelofte. Doch in plaats van op de vervulling van dit woord met lijdzaamheid te wachten maakt Jakob van Ezau's verlegenheid misbruik, om in den weg van list en bedrog zijn wensch te verkrijgen. Het ongeoorloofde van dit gedrag blijkt reeds daaruit, dat hij aan dezen koophandel het recht op den eerstgeboortezegen later niet durft ontleenen.
Doch schrikkelijk is Ezau's onbezonnen laatdunkendheid.
En wel mag de stem der waarschuwing luide weerklinken : „Dat niet iemand zij een hoereerder of een on­heilige, gelijk Ezau, die om een spijze het recht van zijn eerstgeboorte weggaf." (Hebr. 12 vers 16).
Want het geslacht der Ezau's leeft voort.
Leeft voort in al degenen, die in deze wereld hun deel zoeken.
Leeft voort in al degenen, die van den buik hun God maken.
Leeft voort in al degenen, die voor de koestering van hun vleesch, voor de streeling van hun zelfzucht, voor de bevrediging van hun lusten de voorrechten verstoeten, die hun door God geschonken zijn.
Of zijn het geen voorrechten, dat God in Christus Jezus een verbond der genade en der verzoening heeft opgericht ? Dat Hij in den Zoon Zijner liefde vrede gemaakt hebbende door het bloed des kruises, zondaren roept tot Zijn gemeenschap, opdat zij macht zouden ontvangen kinderen Gods té worden ? Dat Hij door den Geest, Dien Hij heeft uitgestort, wil werken in de hart'en van die van Hem afkeerig zijn, opdat zij zouden worden tot een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, dat Zijn deugden vermeldt en dat straks beërven zal Itet Koninkrijk voor hen bereid vóór de grondlegging der wereld ?
Helaas, weinigen zijn er, die op de verkondiging dezer zaligheid acht geven ! Weinigen zijn er, die strijden om in te gaan door de enge poort! Weinigen zijn er, die alle dingen schade achten om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, onzen Heere !
De mensch kleeft aan het stof.
Hij hangt aan de goederen dezer aarde.
Hij bekommert en verontrust zich over vele dingen, maar hij vergeet het goede deel, dat nooit zal worden weggenomen.
Alzoo veracht de mensch zijn eerstgeboorte.
Vreeselijk, als het zoo met ons gesteld is.
Ezau heeft zijn eerstgeboorte veracht, moedwillig veracht. Maar als hem straks de zegen ontgaat, dan schreeuwt hij met 'n grooten en bitteren schreeuw, gansch zeer: „Zegen ook mij, zegen ook mij, mijn vader."
Maar dan is het te laat. „Want gij weet, dat hij ook daarna de zegening willende beërven, verworpen werd; want hij vond geen plaats des berouws, hoewel hij dezelve met tranen zocht." (Hebr. 12 vers 17).
Te laat
Zoo zal het ook eens zijn met hen, die voor tijdelijk gewin en tijdelijk genot den rijkdom van Christus versmaad hebben.
Zie wij gaan sterven.
Het oordeel komt.
Waartoe dan het vergankelijke, waar aan wij hier onze ziel hebben verpand.? Het valt alles weg.
Ons zal vergolden worden naar hetgeen in het lichaam geschied is.
En dan ?
Als wij dan deze tegenwoordige wereld lief hebben gehad ?
Dan blijft ook voor ons geen plaats des berouws.
Te laat
Want de wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheid.
Maar die den wil van God gedaan zal hebben, die blijft in der eeuwigheid.
Die heeft leeren kennen het allerhoogst en eeuwig goed, dat in God Zelf te vinden is ; die ontvangt de erfenis.
O, niet om zijn keuze.
„Want als de kinderen (te weten : Jakob en Ezau) nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den roepende, zoo werd tot haar (nJ. Rebekka) gezegd : De meerdere zal den mindere dienen. Gelijk geschreven is : Jakob heb ik liefgehad, en Ezau heb ik gehaat." (Rom. 9 vers 11—13).
Zonder die verkiezende liefdfe Gods zou Jakob God nooit hebben verkoren.
Zonder die verkiezende liefde Gods zou niemand ooit God verkiezen.
Maar hierin is de liefde, niet dat wij Hem, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoeüang voor onze zonden.
Die liefde Gods werkt in het hart dergenen, die Hem niet liefhebben een wederliefde, die nimmer vergaat.
Een liefde, die hen doet wandelen waardiglijk der roeping, met welke zij geroepen zijn.
Een liefde, die hen doet strijden tegen de vleeschelijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel.
Een liefde, die hen uit doet zien naar - het heil, door God beloofd.
Ook zij, zij gaan sterven.
De dood sluipt naderbij.
Maar zij hebben aangedaan den Heere Jezus Christus.
In Hem ligt hun hope.
Door Hem ontvangen zij de eeuwige glorie.
Dewijl zij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet.
Want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk.
Maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig.

L.

V.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's