Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee belangrijke uitspraken.
Eenigen tijd geleden deed in ide pers het bericht de ronde, dat de heer T. A. Hagen uit Amsterdam, naar wij meenen éen van de oprichters van de Hervormd Gereformeerde Staatspartij, uit deze partij was getreden.
Naar bij die gelegenheid beweerd werd, zou de aanleiding tot dit heengaan verband houden met de omstandigheid, dat in de tot dusver gevoerde politiek van deze partij eenige verandering scheen te komen, zoowel ten aanzien van Rome's staatkundige positie als ten opzichte van 't kerkelijk vraagstuk.
Zelfs werd gefluisterd, dat de Hervormd Gereformeerde Staatspartij bezig was haar antipapistiséh standpunt te herzien.
Nu moeten wij eerlijk bekennen, dat het ons wat te dwaas leek om aan een dergelijk verhaal ook maar eenig geloof te hechten. Immers wanneer men week aan week het orgaan van deze partij: „Staat en Kerk" leest, dan wordt men wel wat anders gewaar dan een begeerte om tot de aanvaarding te komen van een gewijzigd standpunt ten opzichte van de Kerk, of van het aannemen van een meer tegemoetkomende houding jegens Rome.
Echter heeft, wat wij in het nummer van „Staat en Kerk" van 7 December lazen, ons tot twijfelen gebracht en ons den indruk gegeven, dat de berichtgever in de pers omtrent het geval Hagen het toch wel eens bij het rechte eind kon hebben.
In dit nummer vinden wij deze merkwaardige verklaring : „Op de vraag nu, of, bijaldien de conjunctuur (de tijdsomstandiggheid) zou dwingen tot benoeming van een Roomschen burgemeester, een Hervormd Gereform. Minister zulks mag doen, antwoorden wij volmondig : zeer zeker !"
Ons dunkt, dat het den schrijver van het artikel, waarin deze uitspraak voorkomt, heel wat moeite zal gekost hebben alvorens hij deze woorden neerschreef.
En dat zoo zonder omhaal van. woorden, op den man af.
Geen half antwoord op een pertinente vraag, maar een volmondige uitspraak. I
Wie had een dergelijke verklaring durven verwachten van een der voormannen van de Hervormd Gereformeerde Staatspartij, en dat na de actie, welke men gedurende twee jaren op zoo intensieve wijze tegen Rome voert ?
Maar bij de benoembaarheid van Roomsche burgemeesters zonder dat dit in strijd komt met het Protestantsch karakter der Staatspartij, blijft het niet; ook wordt het in hetzelfde artikel thans onomwonden uitgesproken, dat de Hervormd Gereformeerde Staatspartij er niet aan denkt de idee „Staatskerk" te propageeren.
Dit laatste wordt nader geadstrueerd (toegelicht) met de woorden : „Dat zou strijden tegen alle recht en vrijheid en bovendien zou zoowel de Kerk als de Staat er door geschaad worden."
Wij zijn het met deze zienswijze volkomen eens en verheugen er ons niet weinig over, dat hier nu eens een punt is, waarin de Hervormd Gereformeerde Staatspartij het met de Antirevolutionaire volmaakt eens is.
Nog een stap verder en de Hervormd Gereformeerde Staatspartij staat vlak naast ons in de losmaking van den band, waarmede op dit oogenblik de Staat de Kerk nog gevangen houdt.
Wanneer nu over deze twee punten een Hervormd Gereformeerd Minister nog geen enkel lid in de Tweede of Eerste Kamer zitting heeft, hoever zullen de leden van de Hervormd Gereformeerde Staatspartij dan wel niet bij de doorwerking van hunne beginselen in de practische politiek gevorderd zijn, wanneer zij zooveel afgevaardigden in de Tweede Kamer hebben, dat zij tot samenwerking met andere groepen der rechterzijde geroepen worden.
De eerste belangrijke stap wordt hier op het politieke pad gezet.

Het vloekverbod.
Een van de vruchten welke van den arbeid van den Bond „tegen het schenden door het vloeken van Gods heiligen Naam" gezien wordt, is, dat in steeds meerdere kringen van onze samenleving de groote zonde, welke in dit kwaad gelegen is, wordt gevoeld.
Ook de Overheid begint zich meer en meer bewust te worden dat hare verantwoordelijkheid niet gedekt is door rustig de vloekgewoonte onder ons volk haar gang te laten gaan.
Nu is er onder de mannen, die ten onzent leiding geven verschil van gevoelen over de vraag, of het treffen van een, vloekverbod op 'den weg ligt van de Rijksoverheid, dan wel tot het terrein behoort van de Gemeentelijke Overheid.
Voor beide gevoelens valt iets te zeggen.
Het Wetboek van Strafrecht — uitgaande'van de Landsregeering — stelt in de artikelen 145—147 strafbaar : het gewelddadig verhinderen of storen van een geoorloofde openbare godsdienstige samenkomst, of een geoorloofde kerkelijke plechtigheid of begrafenis plechtigheid, en eveneens het bespotten van een bedienaar van den godsdienst in de geoorloofde waarneming zijner bediening. Het wetboek doet dit op grond hiervan, dat het vergrijpen zijn togen de openbare orde.
De voorstanders nu van eene Rijksregeling betoogen, dat de openlijke godslastering in deze opsomming een plaats behoort te worden gegeven.
Immers, zoo redeneeren zij, wanneer de Rijks-wetgever straf bepaalt op misdrijven als de bovengenoemde, waarbij de personen, die den godsdienst uitoefenen bescherming genieten, dan kan het niet anders of die zelfde wetgever heeft tot plicht om paal en perk te stellen tegen het vriielijk hoonen, lasteren, vloeken en beleedigen van God.
Zij, die aan een bestrijding van de vloekgewoonte door de Gemeentelijke Overheid de voorkeur geven, verwijzen naar artikel 135 van de Gemeentewet, alwaar den Raad de bevoegdheid gegeven wordt verordeningen vast te stellen, die o.m. in het belang der openbare orde en zedelijkheid worden vereischt.
Tot het handhaven van de openbare orde en de zedelijkheid kan zeker gerekend worden het opkomen tegen het openlijk lasteren van Gods Naam en het vloeken, want wie straffeloos de eerbied voor God laat ondermijnen, graaft het fundament weg waarop het gezag rust, bovendien — en dit kan niemand ontkennen — is het vloeken van Gods heiligen Naam een der meest onzedelijke dingen, welke men zich denken kan.
Daarom heeft de Gemeentelijke Overheid wel terdege de roeping en plicht tegen de groote volkszonde van het vloeken op te treden.
Uit hetgeen wij hierboven neerschreven, zal het duidelijk zijn geworden dat voor de beide gevoelens reden van bestaan aanwezig is.
Wij voor ons doen hier geen keus, al hellen wij in onze overtuiging meer over naar hen, die bij voorkeur den Rijkswetgever als de aangewezen persoon achten, die een vloekverbod dn de Rijkswet heeft op te nemen.
Het ontbreken van een strafbepaling in ons Wetboek van Strafrecht is niet te verdedigen.
Intusschen kunnen de Gemeenteraden, zoolang de Landsregeering niet handelend is opgetreden, goed werk verrichten door op grond van het meer genoemd artikel 135 van de Gemeentewet een verordening tegen het vloeken uit te vaardigen.
Reeds zijn verschillende Gemeenteraden daartoe overgegaan.
Mogen er meerderen volgen, opdat ten slotte de Rijks-wetgever de hand aan den ploeg sla.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's