Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De mensch een eigen, een afzonderlijk product der scheppende werkzaamheid Gods"
Prof. dr. H. Visscher schrijft , in het maandblad „Refajah" in het Octobernummer over de schepping van den mensch. Tegenover de onderscheidene theorieën die in strijd zijn met de Godsopenbaring in de Heilige Schrift ons gegeven, zet prof. V. nog eens uiteen hoe de mensch als een eigen, een. afzonderlijk product der scheppende werkzaamheid Gods is te beschouwen.
Wij nemen een gedeelte van het artikel hier over:  „Als het Schriftwoord ons zegt : „En God schiep den mensch", dan is ook deze scheppende daad een mysterie der goddelijke werkzaanheid. Hij deed den mensch zijn. Gods Heilige Geest wekte den mensch uit het niet-zijn tot levenswerkelijkheid. Hij riep hem uit de gedachte Gods tot het geschapen worden door zijne verborgene scheppende kracht, die den mensch uitbeeldde gelijk God zich dien had voorgesteld. De scheppingsgang des Heiligen Geestes, die den mensch als eindproduct voortbracht, wordt in Genesis 2 : 7 ons nader geteekend om ons tegelijk te doen zien, dat in den mensch een geheel eenig schepsel verschijnt, dat zich van alle andere geschapen wezens niet slechts gradueel, maar ook principieel onderscheidt. Daar toch geeft de Schrift een nadere omschrijving van wat we zouden kunnen noemen 't scheppingsproces, in deze woorden : „E-n de Heere God had den mensch geformeerd uit het stof der' _aarde, en in zijne neusgaten geblazen den adem des levens ; alzoo werd de mensch tot eene levende ziel." Met deze omschrijving, teekent de Schrift onmiddellijk het volstrekte onderscheid tusschen den mensch en alle andere schepselen, die vóór hem waren ontstaan. Inzonderheid laat de Schrift ons zien, dat ertusschen hem en dedieren geene verwantschap is, welke ook, dat we in den mensch te doen hebben met een schepsel apart, met een schepsel van geheel anderen oorsprong, niet slechts naar de ziel, maar ook naar het lichaam. Van de dieren toch wordt met nadruk (Genesis 1 : 24) verklaard, dat; £ii door de aarde, voortgebracht zijn. „God zeide: de aarde brenge levende zielen voort, naar haren aard, vee en kruipend en wild gedierte der aarde naar zijnen aard ! En het was alzoo." Daar zien we dus, dat de aarde als uitgangspunt van de schepping der dieren wordt aangewezen. De ze in de aarde door den Heiligen Geest gewekte en onderhouden levenskracht wordt het groote instrument voor de voortbrenging der dieren. Maar die levenskrachten, die de dieren konden voortbrengen, waren niet bij machte ook den mensch het aanzijn te geven. Niets van hetgeen de dieren kenmerkte in hunnen oorsprong, mocht er in of aan den mensch gevonden worden. De aarde kon dat hooge wezen des menschen niet voortbrengen. Voor de schepping des menschen was eene bijzondere daad Gods noodig. Hij staat niet in eenig genetisch verband met de wereld der dieren. Lichamelijk en geestelijk is de mensch van geheel eigen stam. Hij werd geformeerd niet uit iets der dieren, maar onmiddellijk uit het stof der aarde, om aan te duiden, dat het wezen van zijn lichaam' stof is. Maar ook om aan te toonen, dat hij niet als de dieren wordt voortgebracht door de aarde. Het is alsof de aarde niet bij machte is de voorwaarden te geven voor de schepping des menschen, maar alleen door een bijzondere daad van schepping, die wel de materie als uitgangspunt heeft, doch buiten alle dierlijk leven om zijne verschijning wordt mogelijk gemaakt. God beveelt niet des menschen directe voortbrenging door de aarde, maar laat ons zijne voortreffelijkheid zien door den mensch als maaksel van bijzondere orde te kenmerken zelfs naar zijn lichaam. Daarop ziet dan ook Jesaja terug, als hij te midden der nooden zijner dagen voor Gods aangezicht verschijnt met de bede : „Doch nu, Heere, Gij zijt onze Vader, wij zijn Hem en Gij zijt onze pottebakker." Hij wist zich met het volk op zulk een bijzondere wijze voortgebracht door een onmiddellijke scheppende daad zijns Gods. En zoo ook getuigde Abraham uit datzelfde gevoelen : „zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en asch ben." En zoo heeft" ook Job getuigd : „Gedenk toch dat Gij mij als leem bereid hebt en mij tot stof zult doen wederkeeren." En om ons te doen zien hoe door de gansche Schrift de herinnering gaat aan deze formatie van het menschelijk lichaam, verklaart de apostel van Adam, dat hij was uit de aarde aardsch, d.i. uit de aarde ontstaan. Zoo leert ons dus de Schrift, dat 't menschelijk geslacht door een scheppingsproces uit het stof der aarde op­ kwam, met een geheel eigen stamboom, buiten alle contact met de wereld der dieren om, opdat wij zullen weten, dat in den mensch op de aarde een wezen verschenen is van eigen orde.
Zeer merkwaardig is, dat met deze schriftuurlijke mededeelingen het resultaat, waartoe de wetenschappelijke onderzoekingen naar den oorsprong des menschen geleid hebben, eigenlijk geheel overeenstemt. Men heeft in de vorige eeuw wijdloopige en met grooten ophef aangekondigde beschouwingen gegeven over menschvormige apen als voorvaderen van ons geslacht. Tenslotte heeft meer objectief onderzoek geleid tot de erkenning, dat er van eenig genetisch verband met deze diersoorten geen sprake kan zijn en dat heel deze beschouwing vrucht was van ^een dogmatisch-natuur-philosophisch stelsel, dat op geen naam van wetenschap aanspraak maken mocht. Men bleef echter, door de evolutie-theorie gedrongen, zoeken naar een overgangswezen tusschen dier en mensch, met het nieuwe resultaat der nieuwste anthropologische ontdekkingen : „een aapachtig voormensch is in 't diluvium niet gevonden en zelfs voor het tertiaire niet meer te verwachten." Men heeft met grooten ijver gezocht naar de fossile voorvaderen der menschen. allerlei aapvormen gevonden, maar niet den door de evolutie-leer onderstelden pro-mensch, tusschenschakel tusschen aap en mensch. En zoo verklaart dan ook Ranke (Der Mensch, Bnd. II, S. 492), dat alles, wat men tot heden weet van de hoogere aapsoorten, uitwijst, dat er geen spoor van neiging tot het aannemen van menschelijke karaktertrekken bij de overblijfselen dezer dieren wordt aangetroffen, en dat men moet toegeven, dat de studie der fossile overblijfselen over de verhouding van de menschen tot de dieren even weinig licht geeft als de historische gegevens, die ons ten dienste staan. Dat is dus volkomen in overeenstemming met wat wij op grond van hetgeen Gods Woord ons aangaande den bijzonderen oorsprong des menschen meedeelt, mochten verwachten. Er is geen pro-anthropos, geen voormenschelijk wezen gevonden, het kon niet gevonden worden, daar de mensch, zooals Gods openbaring 't ons leert, geformeerd werd uit het stof der aarde, buiten alle verband met de dierenwereld om. Hij is een eigen, een afzonderlijk product der scheppende werkzaamheid Gods.
Dat beteekent natuurlijk niet, dat mensch en dier niet iets gemeenschappelijiks hebben. Beide zijn volgens het scheppingsverhaal voortgebracht op den zesden dag en beide zijn uit het stof der aarde, maar elk op eigen wijze. De dieren werden voortgebracht door de aarde, door de krachtens schepping en onderhouding in de aarde gelegde levende krachten, maar de mensch was zulk een groot kunstgewrocht, dat daarvoor noodig was eene bijzondere zelfberading Gods en eene daarmede samenhangende bijzondere scheppingsdaad, die ook uit het stof der aarde neemt, wat voor de structuur van het menschelijk lichaam noodig is, maar daarenboven den adem des levens daarin blaast. Hij Is dus ook uit hét stof der aarde en heeft daarin de voortdurende aanmaning om zijn afhankelijkheid en nietigheid te erkennen, maar hij is het toch nog op een andere wijze dan het dier. Dat er in menig opzicht overeenkomst bestaat tusschen het dierlijke en het menschelijke lichaam, doet allerminst tekort aan deze geheel eigen geboorte des menschen door een bijzondere scheppingsdaad. De Heere werkt in zijne schepping steeds met het beginsel, dat uitgedrukt wordt door „het eene in het vele", door oneindig kleine overgangen, zoodat Hij de grootheid zijner scheppingskracht en de oneindigheid van zijn goddelijk vermogen kan openbaren door het gebruik van zeer weinige grondmomenten. Daarmede is afgesneden de bonte veelvormigheid, maar ook de doode eenvormigheid. Zoo wordt de schepping tevens het groote kunstwerk Gods, dat in zijne wondere schoonheid stemt tot aanbidding zijner Scheppersmajesteit.
Juist daarom is het verstaanbaar, dat wij in de schepping des menschen staan voor eene variëteit in de wereld der schepselen, die eenerzijds, als genomen uit het stof der aarde, met alle schepselen overeenkomst toont in zijne gelijksoortigheid als schepsel, maar toch ook anderzijds een geheel eenig schepsel is, veroorzaakt door een bijzondere scheppende daad, en dus verschijnt als een wezen, dat staat buiten allen genetischen samenhang met de wereld der dieren, waarover hij de heerschappij zou hebben te voeren. Lichamelijk genomen uit de aarde, was hij toch drager van een levensgeest, die niet als die der dieren voortkwam uit de algemeene door God den Heiligen Geest in de schepping gelegde en gestaag onderhouden levenskracht, maar als door eene bijzondere werkzaamheid voortgebracht werd, wijl bestemd om beeld Gods en samenvattend beeld der schepping tevens te zijn, opdat hij als de mond der schepping Gods lof verkondigen zou."

H. V.

 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's