Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Gelijk een lelie.

8 minuten leestijd

Gelijk een lelie onder de doornen, alzoo ïs mijne vriendin: onder de dochteren. Hooglied 2 vers 2.

Wie denkt bij het lezen van deze woorden niet aan wat de Heiland zegt in Matth. 6 vers 28 en 29 : „Aanmerkt de leliën des velds, hoe zü wassen ; zij arbeiden niet en zij spinnen niet en Ik zeg u, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed geweest is gelijk één van deze." Neen, de gemeente des Heeren dankt de meer dan Salamonische pracht, waarmee de Heere haar bekleedt, niet aan haar arbeiden en haar spinnen, maar alleen aan Hem, die haar zooveel heils bereidt.
Niet, dat ze het niet heeft beproefd ! Niet, dat ze het niet nog dikwerf beproeft zich een eigen gerechtigheid op te richten !
Dien de Heere door Zijn Woord en Geest aan zijn jammergestalte ontdekt, bij wien Hij hooger licht laat vallen in éen donkere schaduwen van het weggedoken hart, die is er altijd op uit zichzelf een deugdenkleed aan te brengen ; die zet zich aan het weefgetouw van werkheiligheid en schering en inslag worden zijn deugden en plichten bij den arbeid aan het kleed, om daarmee die jammergestalte voor God te bedekken.
Er wandelen er wat rond in den veelvervigen rok van hun godsdienstigheid en braafheid, van hun sabbathvieren en hun vrome gestalten !
Maar als de levende God dan dien kerkschen, vromen, godsdienstlgen, gereformeerden menschen eens laat zien, dat al hun gerechtigheden nog maar wegwerpelijke doeken zijn, dan worden ze bekeerd van hun eigengerechtigheid tot de borggerechtigheid van Christus en is het hun vragen om in diens gereclitigheid gevonden te worden.
Dan staan ze op van dat weefgetouw. Al het hunne is knutselwerk. Dan arbeiden ze niet langer en spinnen niet meer. Met al hun werk toch maken ze de schuld nog dagelijks meer. Ze komen niet klaar met hun levenskleed, dat ze dachten van buitenaf te kunnen aanbrengen.
Het is er ver vandaan, dat zij van nature den leliën zouden gelijken. We vinden van nature ons beeld in den stekeligen doorn en den weedoenden distel. De een moge wat stekeliger natuur hebben dan de ander, van al wat mensch heet, geldt het: „Geneigd God en de naasten te haten." Een dicht bezaaid netelen-veld is ons hart gelijk, dat in kiem heel de hel in zioh omdraagt.
En toch, de Heere maakt het waar van Zijn kind en Kerk : „Gelijk een lelie onder de doornen, alzoo is Mijn vriendin onder de dochteren."
Christus Jezus, de hemelsche Bruigom uit het Hooglied, waaruit onze weektekst genomen is, is gekomen om dat blinkend kleed van Gods gerechtigheid te verwerven door Zijne lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Daartoe liet Hij zich winden in doeken ; ja daartoe hing Hij naakt aan 't vloekbout op Golgotha's hoogte aan die vier bloedende wonden ; maar daar ook weerklonk de overwinningskreet van den Borg : „Het is volbracht."
Volbracht, geheel af het bruiloftskleed voor de Bruid. En zonder vlek of rimpel.
In den weg des geloofs bekleedt Hij ze daarmee. Dit is Zijn eigen werk. Al zegt ze, dat ze dit feestkleed niet waardig is. Hij zorgt er voor, dat dit haar zal dekken. Aan haar bevende handen zou het ontvallen, maar Hij bewerkt ze innerlijk door Zijn Woord en Geest zoo, dat ze het niet missen.
Gelijk een lelie, — ja, wat uit God is geboren is gansch volkomen. Zooals een lelie stil staat te prijken (wat iets anders is dan pronken) en schuchter aan den wegkant haar kopke opheft te midden van de doornen, zoo doet de Heere haar schijnen als een licht te midden van een krom en verdraaid geslacht.
Maar klinkt dit dan niet als een aanklacht tegen die allen, die vrede kunnen hebben met hun slordigen levenswandel ? Is dit niet een verwijt voor hen, die de kracht der godzaligheid verloochenen en daarin nochtans roemen met den mond ?
Laat het Woord brengen op de rechte plaats : „Ge hebt den naam dat ge leeft, maar ge zijt dood."
Een leven uit God geeft een leven met den Heere. De schoonheid van de lelie is een broze schoonheid. Hoe spoedig is ze verwelkt. Het leven met den Heere is ook zoo teer als de lelie teer is. Het kan niets lijden. Zelfs één opduikende gedachte is in staat 't uitstralende licht uit te blusschen in zwarte duisternis. Waar is die teerheid in levenswandel van het den Heere toegewijde hart in onze dagen ? Waar zijn ze, die een hooger licht uitstralen te midden van de donkerheid van dit leven ? Er zijn zooveel banierdragers voor de Waarheid, maar waar zijn de leliën der dalen ?
Wat kan er al niet mee door, ook in den kring, waar de naam van Jezus wordt genoemid ! Wat is veler leven aan teere godsvrucht ?
Als het donker wordt, sluiten de kelkblaadjes der lelie zich en gaat haar het harte toe. Het leven, dat uit God is, kent ook dat toesluiten van het hart. Wanneer de Heere Zijn aangezicht verbergt, worden ze verschrikt, maar verheft Hij Zijn aangezicht, zoo worden ze geschapen en gelijk bij de lelie in het licht van den stralenden dag de bloemkelk weer wijd opengaat om de zonnestralen als in te drinken, zoo ontsluit zich het hart, dat de Heere koestert, om te wandelen in het licht van het goddelijk aanschijn.
Gelijk een lelie, — als ge een kamer binnentreedt, waar slechts een tuiltje leliën is neergezet, al ziet ge het niet, 't verraadt door zijn liefelijken geur zijn tegenwoordigheid. Overal hangt er iets van. Heel de dampkring is gebalsemd.
Het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht. De Zoon des menschen zal niet schreeuwen, noch Zijne stem verheffen op de straten. Dat doet Hij, ook niet in de Zijnen. Een der liefelijkste namen voor Gods kinderen is zeker wel die van „de stillen in den lande." Die stille en ootmoedige wandel, die doet buigen onder het zachte juk, al is het nog zoo hard, en onder den lichten last, al is die drukkend zwaar, is kostelijk voor God.
Gelijk de lelie, die daar stil staat te prijken in de haar door God geschonken schoonheid en liefelijk geurt ; zoo worden ze door Christus Gode tot een liefelijken geur.
Het leven, dat uit God is, is een leven van waakzaamheid en gebed. Kom aan het ziekbed van zulk een kranke, kom in het huis van zulk een bewoner, kom op het werk van zulk een arbeider of in het kantoor van zulk een patroon, ge gaat het merken, zoo zeker als ge de tegenwoordigheid merkt van de stil riekende lelie.
Ja, het is te verrassender een gezicht, als ge ze vindt, waar ge ze het minst verwacht. Onze tekst spreekt van dat verrassende van de plaats van de lelie : midden onder de doornen.
Die doornen, dat is de Gode vijandige wereld. Ziet, Ik zend u als schapen te midden van de wolven. In de wereld zult gij verdrukking  hebben. De duivel gaat rond als een brieschende leeuw, zoekende, wien hij mag verslinden. Al te maal uitspraken, waarin ons die wereld van stekelige doornen wordt
En te midden van die doornen houdt de Heere Zijn Kerk in stand. Obadja aan het goddelooze hol van Achab was zulk een lelie onder de doornen. Het dienstmeisje in de heidensche omgeving van Naaman den Syriër, een lelie onder de doornen.
Te midden van een wereldsche familie is er soms een enkele, door den Heere verkoren, getrokken en in Zijn rijke gunst aan Jezus verbonden. Een lelie onder de doornen.
Er zijn kinderen van God te midden van de vervaarnissen des levens", van armoede en druk, van benauwdheid en droefenissen, gelijk Job op de aschvaalt, en toch, ja, juist daarom : Een lelie onder de doornen.
Ja, het nieuwe leven dat de Heere schenkt in de wedergeboorte, wast alleen op te midden van de doornen, die daar welig groeien op den akker des harten. Het leven bloeit te midden van den dood. Als ze 't goede willen doen, ligt het kwade ze nabij:
En toch, die stekelige doornen, die het leven, willen verstikken door 't te overwoekeren, zijn er toch ten slotte om ze te beschermen. Waarom is die lelie niet vertrapt, niet afgegeten door het grazend vee, niet geplukt door het spelend kind? Die doornen hebben dat verhinderd en ze beveiligd.
Christus Jezus is gekomen en heeft de doornen geplukt en daarvan een kroon gevlochten voor Zijn hoofd. Zie, hoe ze Hem wondden op Golgotha! En daarom gebruikt de Heere al die vijandschap, dien druk, die wereld van ongerechtigheid, welke ze bij zichzelf vinden, in één woord al die doornen, om ze te beschermen. Vandaar dat afhankelijk leven, vandaar dat dagelijksch toevluchtnemen tot het alreinigend bloed van Jezus, om verzoening in te drinken, vandaar dat kiezen van dien lagen weg en dat zich vemederen voor het aangezicht Zijner majesteit. Ja, in dien weg rijpt het verlangen naar die plaats, waar geen weedoende distel en smartende doorn meer zijn zal.
Hier de doornen, — dat wordt nooit anders. Ge moogt met Paulus vragen om de wegneming van scherpe doorns, des Heeren genadehand beschikt ze en doet ze nog medewerken ten goede.
Het leven der genade is immers omringd van vijanden als van een zwerm bijen. Maar straks zingt de Kerk:
Ze hadden mij omringd als bijen, m aarzijn als doornenvuur vergaan.
De lelie blijft; die blijft in deze bedeeling onder de doornen. Maar de doornen gaan. Met onuitblusschelijk vuur worden ze verbrand. Gelijk de lelie, — zoo blijft Gods Kerk tot in eeuwigheid, bekleed met het smettelooze kleed der heerlijkheid, dat over de enkelen reikt.

's-Gr.

B.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 februari 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's