Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEVEN.

Feuilleton.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN EPISODE UIT GELLERTS LEVEN.

(Uit het Duitsch vertaald).

2) In een van de meest afgelegen en oudste stegen van Leipzig, stond een oud, klein, bouwvallig huisje. Het was het eigendom van een zekeren Neidhardt, een der rijkste mannen van de stad, maar tevens ook een van de gierigste geldschrapers. Het was zijn geboortehuis geweest. Hij zou het ook al lang verkocht hebben, als hij niet uitgerekend had dat het veel meer op zou brengen als hij het verhuurde dan wanneer hij het daarvoor ontvangene geld op rente uitzette. Hij zelf had er sedert zijn jeugd niet meer gewoond, maar leefde in een prachtig huis op de Markt.
Voor onderhoud en reparatie van het bouwvallige huis besteedde hij niets ; vandaar dan ook dat het in een treurigen toestand verkeerde. De vloeren waren vermolmd en gebroken, de muren vochtig en de kruislatten in de ramen hielden ternauwernood nog de ijzeren staafjes, welke aan de in lood rustende, ronde glaasjes, houvast verkenen moesten. Sedert jaren was het aan een arme schoenmakersfamilie verhuurd geweest, rijker aan kinderen dan aan klanten, die nauwelijks den huurprijs bij elkaar konden krijgen, te meer in een tijd, toen de oorlog de prijzen der levensmiddelen zeer in de hoogte gedreven had.
Het was een oppassende, eerlijke familie en oprecht godvreezend. Zoolang de vader kon werken ging het nog zoo'n beetje ; maar in den afgeloopen zomer was hij zwaar ziek geworden en kon zich in zijn behoeftige omstandigheden niet voldoende laten verplegen en ontzien om weer op krachten te komen en zoodoende ook heel weinig verdienen.
Zoo was dus de ellende zeer groot geworden en de kinderen konden er niet toe komen te gaan bedelen voordat de nood hen met ijzeren vuist aanvatte. Intusschen was de huur tot dertig daalders opgeloopen en met angst dachten de arme menschen er aan dat de hardvochtige Neidhardt tot dwangmaatregelen zou kunnen overgaan, die hen in nog grootere ellende zouden storten. — Op haar knieën had de arme vrouw hem gesmeekt, geduld en medelijden met hen te hebben, maar zij was met harde woorden en bedreigingen afgewezen. Pas aan 't eind van het laatste kwartaal had de hardvochtige man haar met de besliste verklaring verlaten, dat als 't geld er binnen vier weken niet was, hij hen op straat zou laten zetten. Hij was er toe in staat, dit waar te maken.
Wanhopig was de arme vrouw thuis gekomen en de mededeeling van het gebeurde maakte op haar man zulk een hevigen indruk, dat hij opnieuw zwaar ziek werd en sedert dien wegteerde. Wie zou de verzuchtingen en tranen van de moeder en kinderen kunnen tellen ? — En de vreeselijke dag, waarop het ergste hun wachtte, kwam steeds nader. Het was winter geworden. Grimmig drong de ijzige lucht door de slecht sluitende ramen in het donkere, vochtige vertrek, alwaar de diepste ellende heerschte.
Daar lag in het armoedige bed de doodzieke vader, de zes onmondige kindertjes hurkten om de koude kachel, bibberend, hongerig en huilende. — Moederhart, kunt gij dat verdragen ? —
Handenwringend stond de ongelukkige er bij. Zij had geen tranen meer. Toen keerde de zieke zich om in bed en zeide, nauwelijks hoorbaar : Als er ook op aarde geen erbarmen meer is, boven in den hemel is het wel, bij den Heere, die gezegd heeft : „Roep Mij aan in den nood, zoo zal Ik u verhooren en gij zult Mij loven." Komt lieve vrouw en kinderen, wij willen tot God bidden en Hij zal ons niet verlaten.
En diep geroerd door de woorden van den zieke, zoo vol geloof, zonk de vrouw op haar knieën en ook de kleinen knielden neder. De zieke richtte zich op, vouwde zijn handen, hief geloovig de oogen op en bad hardop, innig en met blijdschap des geloofs.
En toen hij „amen" gezegd had, was het hun als had Hij, die dit woord van vermaning, belofte en vertroosting gesproken heeft, ja en amen op hun gebed gezegd en een vast vertrouwen op God vervulde hun hart. Moeder en de twee oudste kinderen namen manden en gingen buiten de poort, waar men bezig was een nieuw huis te bouwen en het den armen niet belette de afgevallen spaanders en stukjes hout te verzamelen ; drie van de jongere kinderen gingen om brood vragen aan de huizen van barmhartige menschen en de jongste bleef thuis bij den zieken vader, om, als deze iets noodig mocht hebben, het hem te geven. Het was aan den ochtend van den dag, waarop de oude Neidhardt tot het uiterste wilde overgaan.
De hemel was helder en zonder wolken. Uit het diepe blauw scheen de morgenzon helder en klaar op de hardgevroren aarde, de oostenwind blies met snijdende scherpte door de straten en — de dunne, armoedige kleeren van de drie, die heengingen om de spaanders te verzamelen, waarvoor de tim­merlieden het niet de moeite vonden zich te bukken. Zij beefden van koude, want voedsel hadden zij dien dag nog niet gehad.
Juist op dezen ochtend was het Gellert als trok hem iets naar buiten in de open lucht. Hoe koud ook de morgen en hoe weldadig ook de warmte van zijn kamer dezen morgen was, hij kon aan dezen innerlijken drang geen weerstand bieden, trok een warme jas aan, nam zijn hoed en wandelstok en wandelde juist naar dezelfde poort, waarheen ook de drie arme menschen hun schreden gericht hadden. De kindertjes klaagden tegen hun moeder over den scherpen, snijdenden wind.
Loopen jullie maar vooruit, zeide de moeder, je weet immers waar we naar toe moeten, dan wordt je een beetje warmer. De kleinen begonnen toen hard te loopen, zoodat de moeder hen zoo snel niet kon volgen, want kommer en verdriet gaan langzaam.
Maar toen zij voor de poort kwam en de kinderen uit 't gezicht waren, viel plotseling geheel de zware last van verdriet haar op het arme hart en de tranen, die haar thuis ontbroken hadden, vloeiden als een stroom uit haar oogen, zoodat zij op een steen aan den weg moest gaan zitten, want haar beenen konden haar niet meer dragen.
Zoo zat de stakker daar, toen Gellert er langs kwam en de stil weenende vrouw zag zitten, welke haar gelaat in haar schort verborg en in haar verdriet niet lette op wie voorbij kwam.
Bij het zien van dit droeve tooneel, bleef Gellert getroffen staan.
Gellert kende nood en ellende. In zijn ouderlijk huis, in Haynichen, waar bij een schraal inkomen dertien kinderen met vader en moeder aan tafel zaten, waren ze ook geen zeldzame gasten geweest, en in zijn eigen leven had hij het ook ervaren, hoe een arme zich door de wereld moet slaan en hoe pijnlijk het leed is. Het is echter een oude waarheid, dat het hart van een arme meer ontferming en grootere offervaardigheid bezit, dan dat van een rijke ; want het schijnt alsof het geld een versteenende kracht en werking uitoefent en men juist hier het woord van den Heiland leert verstaan, dat het lichter is dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk Gods.
Gellert stond daar en zag naar de weenende vrouw en menige oude herinnering ging door zijn ziel.
De weg was tamelijk verlaten op dezen kouden morgen, maar in het hart van den edelen Gellert zong en weerklonk het wonderlijk ; daarbij was het zoo weldadig warm in hem, dat hij 't gevoelde : hier moest hij, als het eenigszins mogelijk was, helpen.
Zacht trad hij op de eenzame toe, legde zijn hand op haar schouder en zeide, zooals eens de Heere Jezus aan de poort te Naïn tot de diepbedroefde moeder : Vrouw, ween niet !
De vrouw, welke in haar smart alles om zich heen vergeten had, richtte zich, bij deze aanraking en die woorden, verschrikt op en zag met betraande oogen tot den man op, die voor haar stond ; maar haar vrees verdween — want zijn gezicht was zóó zacht, zóó deelnemend, zóó vertrouwenwekkend, zóó goed. Maar ellende die werkelijk diep gevoeld wordt, sluit met ijzeren grendel hart en mond, zij trekt zich terug in zich zelf, want de ervaring dat echte, warme deelneming zeer zeldzaam is, legt een ijskorst om het hart die slechts moeilijk smelt. En deze arme had immers de hardheid der menschen zoo zeer leeren kennen.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEVEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's