Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over Oorlog en wapengeweld.
Prof. dr. H. H. Kuyper. schrijft in „De Heraut" :

Het is niet zoo gemakkelijk als Christenen ons standpunt te bepalen tegenover de zoogenaamde pacifistische beweging in onze dagen, wier doel het is alle oorlogen te voorkomen en alle wapengeweld tegen te gaan.
Voor zoover deze beweging uitgaat van de gedachte, dat door volkenbonden, tractaten, internationale gerechtshoven en wat dies meer zij metterdaad een toestand zou kunnen bereikt worden, dat de oorlog zou ophouden te bestaan en een tijdperk van eeuwigen vrede zou aanbreken, spreekt het wel vanzelf, dat wie nog aan de Schrift vasthoudt, met zulk een utopie niet kan medegaan. Ook de Heilige Schrift stelt ons zeer zeker voor oogen het heerlijk ideaal, dat eens alle oorlogsgeweld zal ophouden, dat de zwaarden tot sikkelen zullen worden omgeslagen en dat gereohtigheïd op aarde wonen zal. Maar dit ideaal zal pas verwerkelijkt worden, wanneer Christus zal wederkomen, het Koninkrijk Gods zal heerschen en alle zonde zal weggenomen zijn. Dan zal op deze nieuwe aarde, op dezen berg der heiligheid des Heeren, eeuwige vrede zijn. Maar in de bedeeling, waarin we nu leven, zoo leert de Heilige Schrift ons, zulIen de oorlogen niet ophouden, en onder de teekenen, die aan Christus' wederkomst voorafgaan, worden met name genoemd de oorlogen, die juist aan het einde der wereldhistorie in nog nooit gekende woede het menschdom teisteren zullen. Het beeld, dat Christus zelf van deze laatste dagen ons geteekend heeft, laat daaromtrent geen den minsten twijfel over : „Gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen. Want het eene volk zal tegen het andere volk opstaan en het eene Koninkrijk tegen het andere Koninkrijk." (Matth. 24 : 6, 7).
En nog veel minder dan met deze utopie van een eeuwigen vrede, die door ons toedoen in deze bedeeling zou kunnen verwerkelijkt worden, kunnen we medegaan met de gedachte, alsof alle wapendienst zondig zou wezen, weerloosheid door Christus ons zou zijn geboden, en de Overheid nooit naar het zwaard zou mogen grijpen om land en volk te beschermen tegen een vijand, die ons aanvalt. Het is de oude dwaling der Anabaptisten of Mennonieten, die op grond van enkele verkeerd begrepen teksten, deze weerloosheid prediken, een dwaling, die in onze dagen opnieuw opgeld doet, tot dienstweigering leidt en zelfs consequent alle legers en vloten wil afschaffen. Niet alleen, dat we met onze Gereformeerde vaderen dit beroep op de Schrift voor de weerloosheid wraken, omdat God aan de Overheid het zwaard heeft gegeven, ook om den vijand, die ons aanvalt, te straffen, maar we zouden ons glorieus verleden, onze heldhaftige worsteling met Spanje, onzen vrijheidsoorlog, waaraan we onze nationale onafhankelijkheid en het bestaan onzer Gereformeerde Kerk te danken hebben, verloochenen, wanneer we met dit pacificisme meegingen.
Maar hoe scherp we deze beide punten op den voorgrond stellen, ten einde elk misverstand te voorkomen, daaruit volgt geenszins, dat we het goede in deze pacificistische beweging behoeven te miskennen, daaraan onze medewerking niet mogen verleenen of te wanhopen hebben, dat door deze beweging het oorlogskwaad kan worden verminderd.
Aan de verheerlijking van den oorlog op zich zelf zal geen goed Christen mededoen. Al zijn er, zooals de geschiedenis van ons eigen volk leert, volkomen gerechtvaardigde en wettige oorlogen, wanneer een volk zijn nationaal bestaan verdedigen moet, de oorlog blijft toch altoos een ramp, een kwaad, niet alleen om de verwoestingen, die daardoor worden aangericht en de menschenoffers, die daarbij gevraagd worden, maar omdat er bij een, zoo niet bij beide partijen schuld is. In zooverre nu deze pacificistische beweging er op uit is een beteren geest onder de volkeren aan te kweeken, het militairisme tegen te gaan, de zware lasten, die leger en vloot aan de volkeren oplegt, te verminderen en bij geschillen tusschen de volkeren de beslissing te zoeken niet door wapengeweld, maar door het recht, kan geen Christen anders dan dit streven waardeeren en daaraan zijn hartelijke sympathie schenken.
Daarom behoeft er ook onzerzijds geen bezwaar te bestaan deze pacificistische beweging onzen steun te verleenen, mits wie maar niet gedwongen worden onze instemming te betuigen met of onze medewerking te verleenen aan het propageeren van de utopie van een eeuwigen vrede, die hier op aarde zou verwerkelijkt kunnen worden, of van de weerloosheid, waartoe de volkeren en de individuen verplicht zijn. Er is geen enkele beweging, die onder de menschen ontstaat en doelt op hooger ideaal, waarin niet zondige en verkeerde elementen gemengd zijn. Maar al moeten we als Christenen deze zondige en verkeerde elementen bestrijden, het goede, dat in zulk een beweging schuilt, hebben we te steunen. En zoo is het ook hier.
Of deze pacificistische beweging, die onder alle volkeren zoo machtigen invloed uitoefent en ook op de Volkenbondsvergadering zich gelden deed, metterdaad vrucht zal afwerpen, zoodat de oorlogsgevaren zullen verminderd worden, valt moeilijk met zekerheid vooruit te zeggen. Al te hoog spannen, we onze verwachting niet. Niet ten onrechte is er op gewezen, dat na de groote Napoleontische oorlogen een even sterke pacificistische strooming onder de volken zich gelden deed en de Groote Mogendheden zelfs een Heilige Alliantie sloten, waarbij ze onder aanroeping van Gods Naam zich verbonden geen oorlogen meer te zullen voeren, maar alle geschillen langs vreedzamen weg tot oplossing te brengen. En toch heeft de daarop volgende historie wel getoond, hoe weinig deze Heilige Alliantie heeft gebaat om oorlogen in Europa te voorkomen. En niet alleen, dat deze les der geschiedenis ons voorzichtig maakt, maar niet minder blijft voor ons het bezwaar bestaan, dat de Volkenbond, door Wilson in het leven geroepen om den vrede te bewaren, vastgekoppeld is aan het tractaat van Versailles, dat door Nitti, den staatsman van Italië, terecht het meest onrechtvaardige tractaat is genoemd, dat ooit door overwinnaars aan overwonnenen is opgelegd. Zoolang dit tractaat het heilige huisje blijft, waaraan niet geroerd mag worden, kan van een werkelijken vrede onder de volkeren geen sprake wezen. Het is gemakkelijk, nadat men eerst Duitschland van al zijne koloniën beroofd heeft en aan zijn Oostergrens heele stukken heeft weggenomen, die door en door Duitsch zijn ; nadat men Oostenrijk zijn trouwhartige bevolking in Zuid-Tyrol heeft ontnomen ten bate van Italië en uit het volkslichaam van Hongarije heele stukken heeft uitgesneden om die aan zijn naburen te geven, — te verklaren, dat deze toestand nu ongewijzigd moet blijven en dat iedere Staat, die in de toekomst door oorlog hierin verandering zou willen brengen, door allen als een hostis humani generis, een vijand van het menschelijk geslacht, zal beschouwd worden, maar wie voelt niet, dat daarmede feitelijk (het begane onrecht bestendigd wordt ? En een vrede op onrecht gebouwd, kan niet bestaan.
Maar al verwachten we daarom niet, dat door deze pacificistische beweging of door het protocol van Geneve het oorlogsgevaar zal worden voorkomen, toch wil dit niet zeggen, dat deze beweging geheel vruchteloos behoeft te wezen. De les der historie leert dit anders. Er is een tijd geweest in Europa en ook in ons eigen Vaderland, dat elk geschil door wapengeweld beslist werd. De ridders op hun burchten, de politieke partijen onder het volk, de steden tegenover elkander, de graven en hertogen en hun vasallen, ze hadden geen veete, of ze trokken het zwaard om elkander te bekampen. Het was, zooals prof. Blok in de geschiedenis van ons Nederlandsche volk terecht zegt, een bellum omnium contra omnes, een oorlog van allen tegen allen. Aan die droeve periode van eindelooze twisten, van een volk, dat zichzelf verteerde in onderlinge oorlogen, is een einde gekomen, deels, zeer zeker, doordat een centraal gezag tot stand kwam, dat deze twisten bedwong, maar niet minder doordat men leerde verstaan, dat zulke geschillen niet door wapengeweld, maar door het recht moeten worden beslist. Indien dank zij de overwinning dezer reohtsidee aan den jammerlijken toestand in de Middeleeuwen een einde is gemaakt en we daaraan te danken hebben, dat we in vrede in ons land kunnen wonen, dan behoeven we niet te wanhopen, dat ook in het saamleven der volkeren onderling deze rechtsidee zegevieren zal. En daartoe mede te werken is elk Christens plicht.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's