Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eenvoudige Bijbellezing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenvoudige Bijbellezing.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de diakenen ééner vrouwe mannen zijn, die hunne kinderen en hunne eigene huizen wèl regeeren ; Want die wèl gediend hebben, verkrijgen zichzelven eenen goeden opgang en vele vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus. 1 Timotheüs 3 vers 12 en 13.

Een goede opgang. Het schijnt wel vreemd dat de apostel nu weer over de diakenen schrijft. Nu staan de woorden over de vrouwen, waarover wij in ons vorig stukje handelden, er zoo eigenaardig tusschen in. Toch loopt de gang der gedachten ordelijk, als wij ten minste nauwkeurig nagaan wat Paulus hier over de ambtsdragers schrijft.
In de hierboven geplaatste woorden gaat het over de diakenen in den tijd waarin zij hun ambt bekleeden, terwijl van vers 8 tot 10 meer de proeftijd bedoeld werd. Menschen die niet eerbaar zijn, die ja en neen over dezelfde zaak zeggen, al naar gelang zij verschillende personen voor zich hebben', enz., moeten geen ambtsdragers worden. Zoo is het ook met de diakonessen. De Kerkeraad moet den dienst niet aanvaarden van oneerbare vrouwen. Uit al deze voorschriften blijkt dat de apostel nauwlettend wilde toezien op de aanstaande ambtsdragers. De Kerkeraad staat zoo maar niet voor ieder open. Hij vormt eene heilige vergadering, waarin slechts geloovige mannen thuis hooren, die aan hun geloof een godzaligen wandel paren. Daarbij behoort zeker ook dat zij, wanneer ziji gehuwd zijn, hun huwelijk rein houden en ook als huisvaders geëerd moeten worden. Maar als de apostel dit laatste nu zegt van de diakenen, denkt hij blijkbaar meer aan hun eigenlijken diensttijd. Wel moet ook in den proeftijd hierop worden acht gegeven, maar er zijn toch droeve ervaringen dat het ambt op zichzelf niet voor grove zonden bewaart.
De apostel denkt hier aan de diakenen in hun functie. Als zij nu wel gediend hebben, verkrijgen zij zich een goeden opgang. Wat zou met dit laatste bedoeld zijn ? In het oorspronkelijke staat een woord dat doet denken aan een ladder met sporten, of ook wel aan een stoep, een steenen opstap voor een huis. Aan de diakenen wordt dus een hooger positie voorgespiegeld, een eereplaats in het midden der gemeente. Er zijn wel verklaarders die hier op het oog hebben een bijzonderen hoogen trap in de heiligmakinig, aan een sterke ontwikkeling van het eigen geestelijke leven, of ook zelfs een bijzonderen zegen in den hemel. Maar dan rijst bij ons de vraag : waarom zou dit alleen dan voor de diakenen geiden ? Er is toch in het geheel geen reden om deze voorrechten te verbinden aan het wel dienen der diakenen. Neen hier moet gedacht aan den opgang die in het bijzonder voor de diakenen is weggelegd. Zou de apostel dan doelen op een goeden naam, dien de diakenen bij hun gemeenteleden verkrijgen zullen? De aühting die zij genieten zullen, den eerbied die anderen voor hen zullen koesteren Ja, zoo wordt 't misschien wel meestal opgevat. Maar dan blijven wij vragen : waarom staat dit alleen maar van de diakenen ? En bovendien, om zulk een opgang in de achting van de gemeente te verkrijgen, behoeven zij niet eerst gediend te hebben. Dien algemeenen eerbied kunnen zij reeds tijdens hun dienst genieten. Let er wel op, de apostel zegt : die wèl gediend hebben. Met dezen goeden opgang kan niet anders bedoeld zijn dan een eereplaats in het midden der gemeente, waardoor de diakenen die gediend hadden de aangewezen mannen waren vóór het ambt der ouderlingen. Voor "goede" opgang zou eigenlijk moeten staan „treffelijke" opgang, zooals in 't eerste vers van dit hoofdstuk van het opzienersambt sprake is als van een treffelijk werk.
Hiermede zegt de apostel tegelijkertijd dat het ouderling-ambt een hooger plaats is in de gemeente dan het diakenambt. Niet zóó, alsof een diaken wel een ongeloovige kan zijn, maar een ouderling noodwendig een wedergeborene moet wezen. Neen, zoowel de een als de ander moet de verborgenheid des geloofs bezitten. En met de door en door onschriftuurlijke opvatting van de eischen van wedergeboorte en bekeering die in sommige gemeenten heerscht, gaan wij niet mee, evenmin als wij ons verzoenen mogen met de gedachte dat de ambtsdragers onbekeerde menschen kunnen zijn. De voorgangers moeten gaan, voorgaan ook in den weg des Geestes. Maar toch staat een ouderling hooger dan een diaken, zooals uit Hand. 6 : 4 goed blijkt. Hij staat op een hooger sport. Welnu, de diakenen die goed gediend hebben vormen noodwendig een kleine of groote groep, waaruit in de eerste plaats de ouderlingen verkozen moeten worden.
Wij hebben hier eene vingerwijzing van den apostel, die vaak vergeten wordt. De gevallen zijn lang niet schaarsch dat diakenen tot hun grijsheid diaken blijven. Het gebeurt vaak, dat men, als wij met een Kerkeraad in aanraking komen, jonge mannen ais ouderlingen aanwijst en grijsaards als diakenen. Het schijnt wel dat het behartigen van de diaconie-zaken toch aangenamer is dan wat de apostel een treffelijk werk noemt ! Ééns diaken, altijd diaken ! Zoo gaat het vaak. Die oude heeren moesten eens met aandacht lezen wat Paulus hier in dezen herderlijken brief schrijft. Het diaken-ambt is een brug om verder te komen, maar het is geen eindpunt. Het moet er de diakenen om te doen zijn om dien goeden opgang te verkrijgen. Zij moeten hun werk eens een keer neerleggen, om voor anderen plaats te maken. En dan moet de gemeente en de herder die haar leidt de aandacht bij een verkiezing van ouderlingen in de eerste plaats vestigen op de diakenen, die wèl gediend hebben, 'k Zie niet graag diakenen, in den dienst vergrijsd, en ouderlingen met zwarte haren. Het moet omgekeerd.
Zulke diakenen, zegt de apostel, verkrijgen zich ook veel vrijimoedigheid, d.w.z. zij kunnen met een goed geweten opziener zijn, en van het geloof in den Heere Jezus Christus zonder vrees getuigen. Zij hebben al een leerschool doorgemaakt ; zij kunnen daarvan vrucht afwerpen in het ouderling-ambt. De goede opgang mag noch door de diakenen noch door de gemeente uit 't oog verloren worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Eenvoudige Bijbellezing.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1924

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's