Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geestelijke stroomingen (8)
Ook onder de Boeddhisten zijn de scheuringen en secten niet uitgebleven, hoewel in „de Leer van Boeddha" scheurmakerij gelijk gesteld wordt met vadermoord en moedermoord. In de eerste eeuw van onze jaartelling (Boeddha is ongeveer 480 jaar vóór Christus' geboorte gestorven) werden niet minder dan achttien verschillende scholen of secten van Boeddhisten gevonden.
In dien tijd had de leer zich reeds in verre streken uitgebreid; in de eene richting tot in China, in de andere tot aan het rijk der Parthen. De groote stoot tot dien wasdom zal wel gegeven zijn in de 3de eeuw vóór Christus, toen koning Akoka als beschermer des geloofs op­ trad. In zijn rijk, dat nagenoeg geheel Voor-lndië omvatte, liet deze „Constantijn" op rotsen en zuilen allerlei Boeddhistische spreuken en leeringen inbeitelen, dat hoogst merkwaardige documenten zijn; éénig in hun soort. Ook deed hij een pelgrimstocht naar al de voor Boeddhisten heilige plaatsen. Zijn naam is bij alle zonen van Boeddha, zonder uitzondering, in gezegend aandenken gebleven.
Naar Ceylon kwam des Meesters leer door een Zoon van Akoka, een vromen monnik; het Boeddhisme is daar blijven voortbestaan.
Een bizondere richting is 't Lamaisme van Tibet, genoemd naar de Lama's, een soort monniken, die als tusschenpersonen optraden tusschen den geloovigen leek en de hoogere wereld van onzichtbare goddelijke wezens; tegelijk optredend als machthebbers onder het volk, die heerschen over de geesten èn over de beurzen der Tibetanen.
Hield men eenerzijds streng vast aan de kuischheldsbelofte der monniken en het verplichte celibaat, anderzijds houdt men daar niet meer de hand aan. „Nepal", schrijft Hodgson in 1836, „is nog met kloosters bedekt; maar die ruime en geriefelijke woningen weerklinken van het geraas van allerlei handwerk en van vrouwen-en kinderstemmen !" (Prof. Speyer, blz. 45).
Men kan zeggen, dat tegenwoordig 't opgewektste leven onder de Boeddhisten in Japan gevonden wordt; in China en Tibet verkeert men in een sleurstadium. Het platte overheerscht daar en in Tibet wordt de grofste beeldendienst en een onbegrensd vertrouwen in zinledige tooverformules en tooverpractijken algemeen aangetroffen.
Een eeuw geleden was het Boeddhisme in Europa nog een onbekende grootheid. Maar sinds dien tijd zijn er bij vele Westerlingen sympathieën gewekt voor de louterings-ethiek van Boeddha en zijn verlossingsleer. Van uit Ceylon is de kennis van Boeddha's „evangelie van het mededoogen" tot ons gekomen. En stroomingen als vegetarisme, dierenbescherming, wereldvrede, enz., hebben hier de gemoederen vatbaar gemaakt voor de Oostersche leeringen van dien aard.
Wat men hier voelt in een wereld zoo vol smart en jammer stemt dan overeen met wat Boeddha leerde; en onder intellectuëelen van Europa en Amerika is de gedachte opgekomen, dat het de tijd was, dat het Christendom voor het Boeddhisme moest wijken ; al ijvert men gewoonlijk dan voor een Neo-Boeddhisme.
Verschrikkelijke verblinding, om het meerdere en betere — neen! 'het eenige en het volmaakte, in te wisselen voor het mindere, het slechtere, het absoluut onvoldoende. Geldt hier het woord van den Apostel niet: „al bracht een engel uit den hemel u een ander evangelie, gelooft hem niet"?
Enigszins kunnen we het echter wel verklaren, dat in de laatste eeuw, waarin de afval van God en Christus groot is en de ellende allerwegen openbaar wordt met zuchten en tranen, tal van zwakke, slecht onderlegde geesten het Boeddhisme hebben begroet als zijnde de steen der wijzen, de redding uit den nood! Zwalkend op de baren der Ievenszee heeft men die reddingsplank aangegrepen.
Boeddha heeft veel gesproken over lijden; leven is lijden; en het hoogste is van het lijden verlost te worden.
En dan spitst menigeen de ooren, als dat woord lijden weerklinkt. Is het leven niet vol lijden? En zucht de mensch niet, om van dat lijden bevrijd te worden? Haakt en hunkert de mensch niet naar verlossing? De laatste eeuw heeft de leer van het pessimisme zien geboren worden in Europa. En dat deed een aanknoopingspunt vinden in 't Westen met het Boeddhisme van het Oosten.
Hoe heerlijk de wetenschap hare triumfen viert, er was en is geen ware blijdschap. Welk een rijke schat van zegeningen God aan de menschhead in den schoot werpt, er wierd en wordt geen geluk gesmaakt. De strijd om het bestaan, het raadsel des levens en de last van twijfel en ongeloof drukt den mensch ter neer. Geen wonder, dat, waar zoovelen, die met het historisch Christendom hebben afgerekend, schipbreuk hebben geleden op de golven van de levenszee; en zoovelen teleurgesteld zijn geworden door de luchtkasteelen der moderne philosophie — de blijde mare: „uit het Oosten gaat het Licht op !" — bij velen belangstelling kwam wekken. En het was vooral de mode-philosoof Arthur Schopenhauer, die het Boeddhisme, onder den dekmantel van die philosophie, in de Europeesche denkwereld heeft ingedragen. Vooral in Duitschland is hij de wegbereider geweest. „Het Boeddhisme", zegt hij, „is een betere godsdienst dan het Christendom, wijl het idealistisch, pessimistisch en atheïstisch is" (Prof. H. Bouwman : Boeddhisme en Christendom, pag. 9 enz.). Sedert 1856 stond een echt Boeddhabeeld uit Tibet op een console in den hoek van zijn kamer en ieder die binnentrad kon zien, welke geest in dat heiligdom heerschappij voerde! Op de tafel lag opengeslagen het Boeddha-boek en voor hij slapen ging las hij er in. Hij noemde de lectuur van dat boek „zijn troost voor het leven en voor het sterven". Zijn hond droeg zelfs een Boeddhistischen naam.
Met den musicus Richard Wagner was het niet beter. Als jonge man schreef hij een onvoltooid drama: „Jezus van Nazareth", waarin hij Hem als voorlooper van Tolstoï, de utopie van 't Communisme trachtte te teekenen. Jezus was voor hem toen de apostel der liefde. Droeve ervaringen van zijn leven bewerkten evenwel dat Wagner zijn godsdienst der liefde verloor. Hij werd pessimist. In het jaar 1854 was hij een aanhanger van de philosophie van Schopenhauer, die pessimist-Boeddhist was. Had Schopenhauer gezegd: „al wat in het Christendom waar is, wordt ook gevonden in 't Brahmanisme en in het Boeddhisme"; Wagner schrijft aan zijn mede-musicus Liszt dat hij een hartelijk verlangen kent naar den dood, om in volle bewusteloosheid, in het heerlijk niet-zijn verslonden te worden, 't welk hij de eenige en zaligste verlossing vindt. Daarbij verklaarde hij, dat hij in het Boeddhisme de uitdrukking gevonden had van die verlossende kennis en het Christendom achtte hij niets anders dan een tak van het Boeddhisme. Het lied der liefde verstomt dan bij hem; hij zong nu het lied des lijdens. Hij schrapt het optimistische slot van de „Götterdammerung", het gezang van Brünnhilde, en legt haar een zuiver Boeddhistisch lied op de lippen.
Wat Schopenhauer door begrippen wil duidelijk maken, vernemen wij bij Wagner door ons oog en ons oor. Om het Christendom van het Joodsche optimisme, te reinigen en te redden, heeft hij zijn voornaamste werk, zijn „Parsifal'' gedicht; waarin de prediking van de Boeddhistische verlossing wordt beluisterd. Weten en medeiijden zijn de verlossende krachten. Parsifal, de heilige, de monnik en de ridder, is die belichaming der verlossing. Later is Wagner wel weer vriendelijker komen staan tegenover het Christendom.
Ook in de nieuwere literatuur met hare philosophie van schijn en zijn, met haar leer van smart en lijden en verlossing, met haar haat tegen den God der Schriften en hare titanische hemelbestorming, is de Boeddhistische trek niet te miskennen. (Prof. dr. H. M. van Nes, De Nieuwe Mystiek; 1900; blz. 73, 100, 123, 164). Heel het pessimisme van den nieuweren tijd is feitelijk niets anders dan de moderne herhaling en vervorming van de zwakke en ongezonde Boeddhistische levensbeschouwing en gaat hand aan hand met het verval van het geloof in een persoonlijk God.
Was het wonder, dat de Boeddhisten door zulke verschijnselen aangespoord, hunne zendelingen hebben gezonden naar het christelijk Europa, om door prediking of door voordrachten, door catechismussen of door tractaten, openlijk onder de christenen propaganda te maken? En we herinneren ons allen wel hoe in 1903 dr. Louis A. Bahler, predikant bij de Ned. Herv. Gemeente te Oostenwolde in Friesland, een uit 't Duitsch vertaalde brochure uitgaf: „Het Christelijk Barbarendom in Europa", een geschrift van een Boeddhistischen monnik, waarin een poging gewaagd wordt om de barbaren en goddeloozen van het Westen, die in den diepsten afgrond van religieuze onwetendheid verzonken zijn, den weg der verlossing te verkondigen. „De Christelijke horden zijn afgodendienaars en wandelen in duisternis; gaat heen en onderwijst dezen verworpelingen de wet van het Karma" — lezen we daar.
Met groote toewijding en niet zonder succes wordt de leer van Boeddha verbreid. Er begint zich een modern Boeddhisme te ontwikkelen, dat in de christenlanden vele aanhangers telt, hoewel misschien het hoogtepunt reeds is gepasseerd. (In 1900 werd bericht, dat in Parijs wel 3000 „Boeddhistische christenen" waren). In het museé Ouimet te Parijs werd van tijd tot tijd een Boeddhistische mis bediend, waarbij wijwater, wierook, bloemen en gongklanken niet ontbraken. (Prof. dr. J. W. Pont. Pessimisme en Christendom. Ons tijdschrift; 3de Jaargang, blz. 209). En in Nederland weerklonk de stem van dr. Louis A. Bahler, die openlijk verklaarde dat de Boeddhistische wereldbeschouwing veel voortreffelijker is dan de Christelijke (blz. 9 van Het Christelijk Barbarendom).
Ex Oriente lux! Uit het Oosten gaat het licht op — is de leus van velen in onzen tijd.
Men zegt: Boeddha is een reformator, een bevrijder van zijn volk geweest; hij heeft het recht van den mensch verdedigd; den boei van de slavernij der kasten verbroken en het recht der vrije gedachten doen zegevieren. Het Boeddhisme is veel ouder dan het Christendom, en wat het Christendom voor goeds heeft, heeft het ontleend aan 't Boeddhisme. Het Boeddhisme is verdraagzaam; nooit is er een druppel bloed in den naam van Boeddha vergoten, enz.
Deze leeringen der propagandisten vinden bij velen geloof. En Boeddhistische priesters verklaarden jubelend in Japan, terugkomend van het godsdienstcongres te Chicago (Sept., 1893), dat zelfs de Amerikaansche Christenen tot de overtuiging gekomen waren, dat het Christendom zichzelf heeft overleefd en dat het Boeddhisme bestemd is de plaats van het Christendom in te nemen. (De Hervorming, 2 April 1898; De Heraut, no. 872, 891).
(Slot volgt).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's