Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Onvervalschte nardus

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

 Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon den melaatsche, kwam tot Hem eene vrouw, hebbende eene albasten flesch met zeer kostelijke zalf en goot ze uit op zijn hoofd, daar Hij aan (tafel) zat.Mattheüs 26: 6 en 7

Onvervalschte nardus.
„Soort zoekt soort". De waarheid van dit woord kunt ge iederen dag in uw eigen omgeving zien. De menschen van éen stand, éen beroep, éen familie, éen beginsel zoeken elkander. Zoo zoeken ook Gods kinderen elkander, wanneer het leven niet onder de asch ligt of de liefde heeft plaats gemaakt voor de afgunst. Dan getuigt dat volk: „Ik ben een vriend, ik ben een metgezel van allen, die Uw Naam ootmoedig vreezen en leven naar Uw goddelijk bevel".
Dan hoort men der vromen tent weergalmen van hulp en heil hun aangebracht. Wij hooren er iets van als we even u binnen leiden in den kring ten huize van Simon den melaatsche.
Wat een uitgezocht gezelsdhap! Daar is Simon, de gastheer. Als door een wonder genezen van een zoo goed als ongeneeslijke kwaal. En we mogen aannemen dat er ook aan zijn ziel een wonder heeft plaats gehad. Zoo is het te verklaren dat hij juist dezen kring ten zijnen huize genoodigd heeft.
Daar is ook Lazarus. Eveneens een man aan wien een wonder gebeurd is. Nog grooter wonder. Hij was reeds de poorten des doods doorgegaan. Door Jezus' woord van dood weer levend geworden. Niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. Hij was in Sion geboren.
Daar is ook zijn zuster Martha. Ook nu dient Martha. Maar de Heere keurt het thans niet af. Ze heeft zeker geleerd. O, die Martha. Ze was dan toch maar de eerste vrouw, die na Petrus beleed: „Ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon Gods, die in de wereld komen zou". En dat was geen lippentaal. Dat kon Martha niet zeggen krachtens opvoeding, omdat ze van kindsbeen af niet anders gehoord had. Dat moest haar geleerd zijn door den H. Geest. Vleesch en bloed had het ook haar niet geopenbaard, maar haar Vader in de hemelen.
Daar zijn ook de discipelen. Petrus met zijn spreekwoordelijk geworden vuur. Johannes, niet minder bekend als de apostel der liefde. De zwaarmoedige Thomas, die kortgeleden met Jezus mee wilde gaan naar Bethanië om daar met Hem te sterven. De oprechte Nathanaël, van wien Jezus verklaarde: „Ziedaar een Israëliet, in welken geen bedrog is".
Maar daar is ook de duivelsche Judas, die zoo dadelijk in versnelden pas naar Jeruzalem ijlen zal om zijn Meester voor wat penningen te verraden. En eindelijk ook Maria, de stille, de luisterende, die weinig zegt, maar veel doet. We noemden haar het laatst omdat we zoo straks op haar terugkomen.
Ziedaar de kring, waarin de onvervalschte nardus over Jezus' hoofd wordt uitgegoten.
Immers om dien Jezus gaat het. Hij is het middelpunt. Om Hem is daar die maaltijd. Hij in het midden der Zijnen.
Is dit niet een beeld van Gods Kerk? In die Kerk vindt ge de gereinigde Simons. Menschen ten doode opgeschreven om zonde en schuld. Maar gereinigd door Christus' bloed. In die Kerk vindt ge de opgewekte Lazarussen. Menschen bekend gemaakt met hun doodsstaat in Adam. Maar door den Levensvorst Ievend gemaakt. En de vrucht dier levendmaking is een aanzitten met dien grooten en dierbaren Borg. „Ik zal Avondmaal met hem houden en hij met Mij".
In Gods Kerk vindt ge de Martha's, die door het geloof Christus hebben omhelsd. Hem hebben leeren kennen als hun eenigen grond. Daar vindt ge de vurige Petrussen, de lieflijke Johannessen, de zwaarmoedige Thomassen en de oprechte Nathanaëls.
Wat een verscheidenheid onder Gods kinderen. Maar bij alle verscheidenheid Jezus het ééne middelpunt.
Hij alles.
Maar onder die ware Christ-geloovigen ook den hypocriet Judas. En Judas werd ook voor een kind Gods gehouden. Hij kwam ook onder Gods volk. Hij sprak en predikte en deed wonderen en was toch onbekeerd. Daarom o mensch, bedenk dat uw meegaan met Gods volk, een vroom of gereformeend redeneeren, uw aanzien bij degenen, die God vreezen, nog geen bewijs is van waarachtige bekeering. Eeuwig verloren, wie op zulke dingen zijn hope bouwt. En wij leven in een tijd dat zulks geschiedt. Er is wat gereformeerde(?) prediking waar door de mensdh op grond van allerlei toestandjes en gemoedsontroeringen den hemel wordt ingepreekt. Er is wat algemeen werk des Geestes, zooals bij Judas, dat als zaligmakend wordt aangezien en op grond waarvan velen naar de eeuwige rampzaligheid worden geredeneerd of gepreekt.
Daarom: Gedenkt aan Judas !
Bij Maria stond het zoo geheel anders. Ze neemt een albasten flesch, die een pond echte nardus inhoudt en giet die uit op Jezus' hoofd, zoodat ze Zijne voeten zelfs moet afdrogen. Kostbare zalf. Onvervalscht, geen namaak. En heel de inhoud moet uitgestort, de flesch moet gebroken. Geen druppel wil ze voor haar zelf behouden.
In het geven van dit ALLES schittert de GROOTHEID harer liefde. En als de nardusgeur heel het huis vervult, is het de liefdegeur in het hart van Maria die den geur der zalf in heerlijkheid overtreft.
Nu is deze nardus allereerst beeld der ware aanbidding. Het beeld van die ziel, die als de gebroken flesch gansch ontledigd is. Geen enkele druppel is meer over. De laatste traan heeft die mensch als grond voor de eeuwigheid verloren. Een verbroken, ontledigde ziel. Met Maria gaat het haar alleen om God, om Christus als Borg en Middelaar. Om Zijne eer, al zou het eigen zaligheid kosten. Om Zijn recht, al zou ze zelf moeten omkomen. Daar geeft die mensch alles, eigen leven. Onvervalscht, echt. Daar ontstaat aanbidding.
Maar ook is deze nardus beeld van Christus' lijden en opstanding. Zooals de nardus neerdruipt, daalt Hij straks in 't graf. Maar ook: zooals de geur opstijgt, staat Hij straks op in heerlijkheid. En gelijk de nardusgeur het huis vervult, zoo de nardusgeur van Christus' bloed de ontledigde, schuldige ziel.
Ja, de ziel, die eeuwig denkt om te komen en God erin billijkt, ontwaart den geur des vredes, die alle verstand te boven gaat. Dat is kostbare, onvervalschte nardus.
Nu is het noodig dien tweeërlei nardusgeur te kennen. Maar dan moet de flesch gebroken. De ziel in de ontdekking worden geplaatst voor Gods heiligheid, rechtvaardigheid en goedheid. En waar die ziel breekt, wordt ze ook ontledigd. Verliest alle steun buiten Christus; om dan als Maria Zijn voeten te omhelzen! en met Hem in geloofsaanraking te komen. Dan verspreidt zich de tweeërlei nardusgeur. Van Christus' bloed en die der onvervalschte aanbidding. Dat is de zalf, die door haar reuk het hart verblijdt, en afdruipt van het hoofd van den Hoogepriester naar de ordening van Melchizédek.
Maar dan gaat die geur door heel het huis van Gods Kerk, en der vromen tent weergalmt van het lied: „Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen", enz.
Nogmaals komen we op Maria terug. En dat wel met de vraag: hoe kwam zij tot die daad ? In Joh.12 :7 zegt Jezus: "zij heeft dit bewaard tegen den dag Mijner begrafenis". Maria heeft blijkbaar het komende lijden voorzien. Daarom heeft ze die zalf bewaard, om vóórdat haar Borg den dood ingaat, ze uit te gieten. Dit was allereerst een daad des geloofs. Dien Jezus heeft ze door het geloof aanvaard als haar Verlosser, haar „Zon­denvernieler" en Middelaar. Haar nardus is die der aanbidding, gebracht in een gebroken flesch als beeld van haar verbroken geest. En zoo onvervalscht als de nardus was, zoo onvervalscht was haar geloof.
Er is zoo veel onecht geloof, dat dus geen geloof is. Zooveel beschouwing, dat voor geloof wordt genomen. Zooveel geloof, maar zonder de kennis van Christus; zonder een hartelijke vereeniging met hem. Vele gereformeerde menschen, die willen aangezien worden als geloovigen, moeten noodzakelijk en met diepen ernst den zevenden Zondag van onzen Catechismus eens lezen en herlezen. Daar vindt ge de kenmerken van de onvervalschte nardus des geloofs.
In de tweede plaats was het bij Maria een daad van oprechte liefde. Dat blijkt wel uit de hoeveelheid en den prijs der zalf. De echte liefde vraagt nooit met hoe weinig ze toe kan. Deze liefde was de wortel van haar geloof. Een liefde door zielsgemeenschap met Jezus.
En haar geloof door die liefde werkzaam. Onvervalschte nardus der liefde.
Zonder deze nardus is het schoonste een klinkend metaal en luidende schel. Ja, al hadt ge een geloof, dat bergen verzet en hadt de liefde niet, zoo waart ge niets, zegt Paulus.
Er is zooveel namaak-liefdé. Liefde van een rijksdaalder is dikwijls veel beter dan van een gulden. Er is wat liefde, die liefde lijkt, en in den grond niets is dan eigenliefde. Er zijn wat menschen, die gaarne een ander willen zalven, als hun geur dien der zalf maar overtreft. Vanwaar die valsche geur? Omdat de gemeenschap met Christus ontbreekt. Omdat er geen waarachtiig geloof is. En dan baat al het andere niets. Lees slechts 1 Cor. 13.
Het was bij Maria ook een daad van onvervalschte dankbaarheid. Ze gedacht wie Jezus voor haar was. Wat het natuurlijke leven betreft had ze haar broeder uit den dood terug ontvangen. En aangaande het geestelijke had ze haar zelve uit den dood herkregen. Haar schuld gedelgd. Zalige uren aan Jezus' voeten doorgebracht. En nu ligt ze daar neer, genoopt tot dankbaarheid. Hoe kende zij de drie stukken in den eersten Zondag van den Heidelberger genoemd. Onvervalschte nardus der dankbaarheid.
Er is zooveel namaak-dankbaarheid.
Zonder zich te geven. Niet aan Jezus' voeten. Omdat er geen schuld is gedelgd. De kennis der genoemde drie stukken ontbreekt. Velen tevreden zijn met de kennis van het eerste stuk, alsof deze drie konden gescheiden worden.
Maria's daad een daad van onvervalschte hulde. Hier huldigt ze de Heere als haar Koning.
De Overpriesters en Schriftgeleerden mogen Hem verachten, ja, Hem zoeken te dooden, temeer voelt zij nu de behoefte om met de daad te toonen, dat ze instemt met Ethan: „En onze Koning is van Isrels God gegeven".
En daar komt dan als vanzelf bij hare oprechte onderworpenheid, als ze buigt en met hare haren Jezus' voeten droogt. Ze acht haar kroon, het edelste wat ze als vrouw draagt, niet te kostbaar om het nederigste en geringste van Jezus af te drogen.
Dat was onvervalschte nardus van hulde en onderworpenheid. Geen redeneeren of beschouwen, maar een daad met het echte keur.
Wat is er een namaak ook van deze nardus.
Wat een schijn-en naamchristendom.
Wat een beschouwen en gebrek aan beleven.
Wat een opbouwen en gebrek aan afbreken.
Wat een flesschen van albast, maar hoe weinige zijn gebroken. En toch alleen gebrokenen worden geheeld. Wat een flesschen, maar hoe weinige leeggegoten. En toch, alleen ledige flesschen worden gevuld. Wat een nardus, maar zoo weinig onvervalschte. En deze alleen wordt aan Jezus' voeten uitgegoten en verspreidt een Gode welriekenden reuk.
Daarom: „Onderzoekt u zelve nauw, ja zeer nauw".
Het gaat om onvervalschte nardus.
Gr.-A.                                                                v. SCH.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's