Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Ziet, de mensch!

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen nam Pilatus dan Jezus, en geeselde hem. En de krijgsknechten eene  kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op zijn hoofd en wierpen hem een purperen kleed om, en zeiden: Wees gegroet, gij Koning der Joden; en gaven hem kinnebakslagen. Pilatus dan kwam wederom uit, en  zeide tot hen: Zie, ik breng hem tot ulieden uit, opdat gij weet dat ik in  hem geen schuld vind.  Jezus dan kwam uit dragende de doornenkroon en het purperen kleed;  en Pilatus zeide tot hen: Ziet, de  mensch! Johannes 19 vers 1—5.

Ziet, de mensch!
Toen nam Pilatus dan Jezus en geeselde Hem. En de krijgsknechten eene kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om. En zeiden: Wees gegroet, gij Koning der Joden. En zij gaven Hem kinnebakslagen. Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Zie, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij weet dat ik in Hem geen schuld vind. Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de mensch! (Johannes 19: 1-5)    

„Gaat het ulieden niet aan, gij allen die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er eene smart zij gelijk mijne smart". Zoo roept de profeet Jeremia uit in de Klaagliederen in diepe droefheid nedergezeten bij de puinhoopen van Jeruzalem. En wel mogen wij dit woord toepassen op den Man van smarten, Jezus Christus. Is er een smart grooter dan de Zijne? Den smart en smaad en hoon hem aangedaan hier door Pilatus en zijne krijgsknechten. En hoe kort, beknopt en sober wordt het ons door den Evangelist Johannes beschreven! En toch, hoe onuitsprekelijk groot was het lichaams-en zielelijden van den Borg Zijner uitverkorenen! Als wij ons nederzetten om dit Schriftgedeelte te overpeinzen, moge de Heere ons dan de waarheid doen verstaan van het woord van Paulus: „Gij zijt duur gekocht !"
Toen nam Pilatus dan Jezus, en geeselde hem. Toen, namelijk nadat Barabbas, de moordenaar en oproermaker, was vrijgelaten in plaats van Jezus en ook deze poging van Pilatus om Jezus te bevrijden was mislukt, werd Jezus door den laffen en dubbelhartigen Pilatus ter geeseling overgegeven.
Gewoonlijk ging de geeseling aan de kruisiging vooraf, maar de weifelende rechter wilde toch later, door het medelijden van het volk op te wekken, nogmaals beproeven om Jezus vrij te krijgen. Maar het mocht alzoo niet geschieden. Gods gedachten waren anders.
Ach! de geeseling, zooals die op het bevel van Pilatus door de krijgsknechten geschiedde, was zulk een wreede straf! Of zij vóór het rechthuis plaats had óf op de binnenplaats, is niet zeker. Aan een lage zuil werd de Heere Jezus met Zijn wèldoende banden vastgebonden, nadat zij Hem de kleederen hadden afgedaan. Naakt lag Hij daarneder, terwijl de ontbloote rug strak gespannen was. Geen Romeinsch burger werd ooit gegeeseld. Die straf werd alleen toegediend aan verachte slaven en misdadigers. En nu werd de geeseling niet op Joodsche wijze uitgevoerd, waarbij de slagen door roeden werden gegeven en geteld, terwijl de schuldig verklaarde op den grond moest liggen, maar op Romeinsche wijze. Dan werd er niet bepaald boeveel slagen gegeven moesten worden. En ook geeselde men niet met roeden, maar met lederen riemen, waar aan scherpe haakjes, gekartelde stukken lood en been waren bevestigd en de riemen om het lichaam heen striemden en men sloeg zoolang, totdat het bloed bij het lichaam neerstroomde. Het gebeurde dan ook meermalen, dat zulk een gegeeselde na de geeseling bewusteloos was, of ook wel bezweek onder deze gruwelijke marteling.
Ziet, daar vallen de slagen en gitsen de riemen neder op den naakten rug van Jezus, die werd opengescheurd en opengereten, zoodat het bloed er uitspatte.
O! welk een smaad, gelijk gesteld te worden met den geringste der slaven! Welk een vreeselijke pijn, ondergaan met het grootste geduld en met zachtmoedig zwijgen!
Na de geeseling laten de krijgsknechten Jezus geen oogenblik van verademing, maar hebben den euvelen moed Hem te gaan bespotten en zich onder ruwe scherts met Hem te gaan vermaken. Zij hebben vernomen, dat Jezus zich voor een koning had verklaard, den koning der Joden. En nu roepen zij de gansche bende van krijgsknechten bijeen, als zij voltallig waren vierhonderd twintig man. Zij doen Jezus over Zijn bebloeden en gewonden rug een ouden versleten purperrooden of scharlaken mantel aan. En zij vlechten een kroon van doornen en zetten die op Zijn hoofd. Waarschijnlijk waren het de buigzame takken, met lange stekelige doornen bezet, van de zoogenaamde Christusdoorn, die daar groeit en bladeren heeft als van onzen wilgenboom. Nu nog 'n schepter! En zij drukken Hem een rietstok in de gebonden handen. Zoo wordt de Heere Jezus als een spotkoning uitgedost.
En, om den spot nog te vergrooten, gaan zij onder schaterend gelach parade houden als voor den Romeinschen keizer, voor wien zij dan neerknielen in aanbiddende houding en uitroepen; „Ave, wees gegroet Caesar!" En als zij voorbij Jezus defileeren, zeggen zij: „Wees gegroet gij Koning der Joden!" Maar Jezus zwijgt en verdraagt 't geduldig, wat hen prikkelt tot nog grooter wreedheid. Zij slaan hem, waarschijnlijk waren het stokslagen, die zij Hem gaven, op het gezegend aangezicht, thans bebloed en gewond. Zij spuwen Hem als een teeken van diepe verachting in het gelaat. Zij rukken Hem den rietstok uit de gebonden handen en slaan er Hem mede op het hoofd, op de doornenkroon, zoodat de scherpe doornen nog dieper in het hoofd dringen en 't bloed Hem langs het gelaat loopt. Wie kan het aanzien!
Een schandelijk spel, waarbij zij gieren van het lachen om dien Koning der Joden, die zich, naar zij meenden, stelde tegenover den grooten Romeinschen keizer. Zal deze de wereld regeeren en de keizerlijke legioenen in de zee drijven? 't Is immers dwaasheid! 't Is immers bespottelijk!
Zoo gaat het voort, totdat de stadhouder Pilatus, die het ziet, bevel geeft om op te houden. Hij ziet Jezus daar staan in die deerniswaardige gestalte. Misschien heeft hij een oogenblik menschelijk medelijden. En hij besluit Jezus aldus in Zijn beklagenswaardigen toestand ten toon te stellen voor de schare om een laatste poging te doen ter bevrijding van Jezus. Hij wil het mededoogen des volks opwekken. Hij spreekt het uit: „Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij wetet, dat ik in Hem geene schuld vinde". Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: „Ziet, de mensch!" Ontroerende aanblik ! Die jammerlijke gestalte van Jezus, den gesmaden, bespotten Koning der eere!
Ziet, de mensch! Is het nu nog niet genoeg? Heeft Hij nu nog niet genoeg geleden? Zult gij van dezen gevaar duchten? Ach ! ziet, ziet de mensch! Gegeeseld, bespot, mishandeld en tot schande gemaakt! O! welk een schouwspel, welk een zieldoorschuddend, hartbrekend tooneel!
Als een lam werd hij ter slachting en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzoo deed bij zijnen mond niet open, zoo lezen wij bij den profeet Jesaja, dien adelaar onder de profeten. Is het ook hier niet vervuld in den Heere Jezus? En even tevoren zegt hij van Hem: „Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden".
O! ziet daar dat offerlam, ziet daar dien Man van smarten! Hij ontvangt als de tweede Adam de geeselslagen, o volk Gods, die gij hadt verdiend. Het was een straf voor slaven en misdadigers, dien Hij droeg en verdroeg voor u, die gekneld laagt in banden van den dood, voor u, die van God waart afgevallen en den Satan toegevallen, om u vrij te maken en vrij te kopen, o zondeslaaf uit het diensthuis, opdat uw slavenketenen rinkelend zouden neervallen. In Zijne geeselstriemen is u genezing geworden. Genezing der ziele mocht gij vinden onder Zijne vleugelen. Een gezondheid, die u spreekt van dat land, waar geen inwoner zal zeggen: „Ik 'ben ziek"; maar het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.
O! mocht uw zielsoog er voor geopend worden om te zien, dat het lijden van Christus zoo onuitsprekelijk groot moest zijn, omdat gij zoo peiiloos diep zijt gevallen.
Aan de geeseling ging de ontkleeding vooraf en ook dat is een gebeurtenis, die u zegt: Jezus moest ontkleed worden, o kind des Heeren! opdat uwe naaktheid en schande zou worden bedekt en gij bekleed zoudt worden met het witte gewaad der gerechtigheid.
En als Jezus in Zijn kooninklijk ambt wordt bespot en Hem een geveinsde hulde wordt toegebracht, geschiedt dit, opdat de Zijnen, die hun kroon en troon hadden verloren, maar Hem nu als hun Koning in bewondering aanbidden en in aanbidding bewonderen, eenmaal met Hem zouden heerschen en met Hem zouden zitten in Zijnen troon. De kroon van doornen droeg Hij, opdat Zijn beminden de kroon des levens zouden ontvangen. Na den val bracht die aarde doornen en distelen voort, zoodat Hij, die een gouden kroon draagt, hier de doornen en distelen der zonde zou dragen op Zijn hoofd, opdat voor een doorn een denneboom zou opgaan en voor een distel een mirteboom.
't Purperen kleed, Hem omgeworpen, wijst het niet heen naar de zonden Zijns volks, rood als scharlaken en karmozijn? Dat volk, dat zelf koning wilde zijn en uitriep: „Laat ons Zijne banden verscheuren en Zijne touwen van ons werpen". Dat volk, dat telkens weer bezig is om zijn kleed van eigengerechtigheid, die wegwerpelijke bedelaarslompen te trachten op te sieren alsof het een koningsmantel was, maar dat ten slotte leeren mocht om 't woord „dood" met zwarte letteren te schrijven op zijn eigen werk en te zinken en te zakken op genade alleen. Dat volk, dat vernederd en verteederd, door schuldbesef verbrijzeld en verslagen, mocht leeren vluchten en zuchten tot dien Man van smarten, om aan Zijne voeten te kermen om ontfermen. Daar zagen zij het, dat zij het waren, die Hem dien spotmantel aandeden. Hem smaad en smart en hoon toebrachten en daar riepen zij het uit: „Gena, o God ! gena, hoor ! hoe een boeteling pleit !" En bij bevinding mochten zij in hun ziel de waarheid leeren kennen van dat vertroostende woord: „Al waren uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol".
En de rietstok in de rechterhand van Hem, die het gekrookte riet niet verbreekt, is deze roede niet voor de ziel der rechtvaardigen? Zij zegenen dien rietschepter, lofzingend: „Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij". Vervuld van pelgrimsgedachten vragen zij soms om de vertroosting van Jezus' staf des spots en bidden: „O ! Heere ! wanneer ik scheiden moet van de aarde en heen gaan uit dit dal des geweens, en omringd van mijn dierbaren nochtans in de eenzaamheid sterf, als het zwarte doodfloers mijn oogen bedekt, geef Gij mij dan te ontslapen tusschen de beide staven Uwer verkwikking, tusschen den staf samenbinding aan Jezus en den staf liefelijkheid in Jezus".
„Ziet, de mensch!" Daar staat Hij dan nu, de Versmade, de Miskende door Zijn volk Israël! „Gaat uit en aanschouwt, gij dochteren van Zion, den koning Salomo met de kroon, waarmede hem zijne moeder kroonde op den dag zijner bruiloft, en op den dag der vreugde zijns harten". Daar staat Hij in zijn onverliesbare grootheid. Aardsche vorsten verliezen hun glans, maar deze Koning schittert te krachtiger naarmate Hij zich als de Borg Zijner uitverkorenen dieper vernedert, ja vernietigt.
„Ziet, de mensch!" De hoogepriester Kajafas profeteerde onwetend van den zoendood van Christus, maar ook met dit woord stond Pilatus onder de beschikking Gods. Eenmaal zal de zondaar Hem zien, maar dan niet als de Redder Zijns volks maar als de Rechter van levenden en dooden. Wee! degenen, die Hem hebben verworpen! Zij zullen met Gods vloek bekleed, omringd door de gansche bende des duivels gekroond worden met eeuwige doornen van vervloeking en gehuld in het purperen vlammenkleed der eeuwige smarte.
Maar zalig gij, o, kinderen van dezen Koning der koningen!
„Ziet, de mensch!" Voor u stond Hij daar. Gij kroondet Hem met doornen door uwe zonde, maar in Zijn lijden mocht gij verlossing vinden, in Zijn wonden vertroosting, in Zijn striemen genezing, in Zijn dood uw leven! De gedachte is zoo overstelpend rijk! Hij werd gebonden, opdat gij ontbonden zoudt worden. Strijd en worsteling en aanvechting zijn vaak uw deel in dit leven op aarde.
Rust aan 't einde van den tijd
Vond geen sterv'ling zonder strijd.
Zij, die nu in Salem wonen,
Droegen eens hun doornenkronen.
Zij kwamen uit de groote verdrukking en moesten door vele verdrukkingen in gaan, maar Jezus Christus, de lelie onder de doornen, werd voor hen met doornen gekroond, opdat zij zouden kunnen zingen: „Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen!"
En ziende op dien Koning in Zijne schoonheid, dien Schoonste aller menschenkinderen, voegen zij er aanstonds aan toe : „Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen".
Wouterswoude,                                                                                      W. WESSELDIJK.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 maart 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's