Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

Dankbaar, niet voldaan - Onderschatten en overschatten - Onjuiste voorlichting

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dankbaar, niet voldaan.
De regeering heeft in haar antwoord op het Voorloopig Verslag terzake van het wetsontwerp betreffende de Olympische Spelen aan den wensch van velen in den lande met betrekking tot het stop zetten der wedstrijden op Zondag, in alle opzichten voldaan.
Wij lezen in het stuk:
Ten aanzien van de vrees voor ontheiliging van den Zondag is de Regeering van meetaf waakzaam geweest. Zij wenscht, dat tegenover eventuëelen Regeeringssteun deze voorwaarde zal staan, dat in geen geval gedurende den Zondag zal worden gespeeld. Over de vraag, of in het „waakzaam" zijn van den beginne af, ook de bedoeling heeft gelegen om de Spelen op Zondag niet te doen plaats hebben, zal bij de openbare beraadslaging van 't wetsontwerp nog wel het een en ander worden gezegd. Wij voor ons lezen uit het citaat van de Memorie van Antwoord, dat dit stopzetten der wedstrijden nog niet bij den aanvang der besprekingen zijn beslag had gekregen. Daarom heeft het zeker zijn goeden kant gehad dat allerwegen uit ons volk stemmen zijn opgegaan, die op sluiting op Zondag aandrongen. Dat wij ons over de beslissing van de regeering, dat de regeeringssteun afhan­kelijk zal worden gesteld van het niet spelen op Zondag en dat dit voorbehoud door het Nederlandsch Olympisch Comité is aanvaard, verheugen, zal na hetgeen wij over de Olympiade schreven, wel niet nader behoeven gezegd te worden. Doch wij verheugen ons niet alleen, maar wij zijn ook dankbaar. Dankbaar voor wat de regeering op dit punt deed, dus voor de zaak zelf, en ook dankbaar met het oog op den indruk, welke het besluit naar buiten zal maken. Nederland belijdt met het eeren van den Zondag zijn Protestantsch-christelijk karakter. Daarvan kunnen nu alle naties kennis nemen. Zijn wij dus dankbaar, toch kunnen wij niet zeggen dat wij ook voldaan zijn, want het groote bezwaar dat wij tegen de Olympische Spelen als zoodanig hebben, werd niet weggenomen. Wij erkennen, dat de Overheid een taak heeft voor de lichamelijke opvoeding van ons volk en zij zou tekort schieten, als zij zich aan de goede gezonde sport niet liet gelegen liggen. Maar zoo wil het de Olympische Spelen niet. Deze hebben met de sport, zooals wij die zien, niets uitstaande. Integendeel, zij gaan er vierkant tegen in. De Olympische Spelen bedoelen de majesteit van den mensch te demonstreeren. Zij houden wedstrijden in waar bij het gaat om het kampioenschap, dat de natiën elkander zullen hebben te bevechten. Zulk een worsteling tusschen de volken mogelijk te maken, kan nimmer tot de roeping van een Christelijke Overheid behooren. De eenige uitweg hier is, dat de regeering het houden der Olympische Spelen verbiedt. En waar dus wel een onzer ernstigste bezwaren, de ontheiliging van den Zondag, werd weggenomen, maar een niet minder gewichtige bedenking blijft, zijn wij dankbaar, maar niet voldaan.

Onderschatten en overschatten.
Mede ter huldiging van mr. Troelstra hebben de Sociaal-democraten een oproep tot de partijgenooten en andere medestanders gericht om een fonds te stichten tot dekking van de kosten voor de aanstaande verkiezingen. Men heeft deze steunverleening een „Troelstra-gave" genoemd. Naar „Het Volk" bericht, heeft de inzameling ruim veertig duizend gulden opgebracht en hebben tot deze som vele tienduizenden in den lande het hunne bijgedragen.
Deze prestatie is niet te onderschatten, maar toch ook niet te overschatten. Want bedenkt men wat ons christelijk volksdeel opbrengt voor Kerk, Diaconie en School, dan zinkt dat bedrag van veertig duizend gulden er bij in het niet. En dan doet men dit niet voor ééns, doch jaarlijks. Alleen onze jaarlijksche Unie-collecte brengt reeds meer dan één ton gouds op. En nu zegge men niet, dat wat wij opbrengen geld is van rijken en aanzienlijken en dat wat als Troelstra-gave werd geschonken, van de proletariërs komt, want dit is zoo niet. Want ook de minderbedeelden onder ons getroosten zich zware offers, terwijl bij de Sociaal-democraten eveneens heel wat kapitalisten zijn, die aan de veertigduizend hebben bijgedragen. Daarom nog eens: wij moeten wat de Sociaal-democraten deden en waarmede zij heel wat propaganda zullen maken, niet onderschatten, maar ook niet overschatten.

Onjuiste voorlichting.
Het doet ons grootelijks leed, dat wij in ons blad, waartoe helaas ook andere bladen worden verplicht, moeten opkomen tegen de onjuiste voorstellingen, om geen andere uitdrukking te bezigen, welke ds. Kersten, in zijn politiek weekblad „De Banier"''zoo telkens geeft van de beginselen der Antirevolutionaire partij en van de door die partij, gevolgde gedragslijn. Zoo schrijft ds. Kersten in „De Banier" van 16 April naar aanleiding van de debatten, welke op 19 Juni van het vorige jaar in de Tweede Kamer bij de Dageraadskwestie plaats hadden: Ik deelde in de Kamer mede, een wagen gezien te hebben in Den Haag in de Wagenstraat, waarop een bord werd rondgereden dat met groote letters te lezen gaf: God is het grootste kwaad. Ik wilde, dat de regeering ingreep tegen deze schennis van Gods heiligheid. Maar het Anti-Revolutionair beginsel (let wel, niet de gedachte van dezen of dien A.R., maar het princiep der A.R.Partij) bracht mee, zoo werd verdedigd, dat die man VRIJ MOCHT PROPAGEEREN ZIJN ONGELOOF.
Deze beschuldiging heeft ds. Kersten meermalen geuit; maar zou hij nu niet eens duidelijk en precies deze vraag willen beantwoorden: welke Antirevo­lutionair het verdedigd heeft dat op de openbare straat een bord mag worden rondgedragen, waarop het schandelijk opschrift vermeld stond, waarvan hierboven werd gewag gemaakt?
Ds. Kersten schijnt zich er wel voor te wachten om aan de lezers van zijn blad kennis te geven, dat het juist de Antirevolutionaire Minister van Justitie was, die weigerde zijne medewerking te verleenen om de Haagsche afdeeling der Vereeniging „De Dageraad" de koninklijke goedkeuring op hare gewijzigde statuten te verschaffen. Nog minder blijkt hij genegen te zijn om zijnen vrienden mede te deelen wat de reden van Minister Heemskerk voor deze weigering wel was, n.l.:
Het (Statuut) stelt uitdrukkelijk de in God haar oorsprong vindende normen terzijde. Het stelt aan de Vereeniging ten doel de menschelijke persoonlijkheid, los van ieder geloof in God, zich vrij te doen ontwikkelen en haar eigen heer en meester te zijn. Dat is anarchie. Ging hij daartoe over, dan zou hij den Staatkundig Gereformeerden een te gunstigen dunk van de Antirevolutionairen geven en dit mag onder geen enkele voorwaarde geschieden. Waarom wordt ook niet medegedeeld dat bij de stemming over de beide moties, welke van vrijzinnig-sociaal-democratisohe zijde bij het Dageraadsdebat werden gesteld, ds. Kersten niet anders stemde dan de Antirevolutionairen?
Een tweede punt in hetzelfde nummer van „De Banier" loopt over het Zondagsvraagstuk. Daarbij gaat de grief tegen het christelijk Kabinet, dat moedwillig den Zondag deed ontheiligen door het op dien dag laten loopen van extra treinen. Ook voor deze daad worden de Antirevolutionairen door ds. Kersten aansprakelijk gesteld. Onze vraag is met welk recht ds. Kersten dit doet. Het moet hem bekend zijn, dat het juist de Antirevolutionairen waren, die met kracht tegen deze Zondagsontheiliging hebben geprotesteerd. Weet ds. Kersten niet dat in de avond zitting van de Tweede Kamer van 16 December 1924 bij gelegenheid van het Spoorwegdebat van de zijde der Antirevolutionairen een zeer scherpe critiek ten aanzien van het laten loopen van extra treinen op Zondag, op het beleid van den Minister van Waterstaat werd geoefend? Toen dit geschiedde was echter het lid der Tweede Kamer, Kersten, afwezig. Heeft hij dan recht van spreken?
Een derde punt dat ds. Kersten in het blad aan de orde stelt, is de kwestie van de Olympische Spelen. Deze zaak is nog hangende. Het is dan ook niet duidelijk op welken grond de predikant van de Gereformeerde Gemeente te lerseke de Antirevolutionairen nu reeds verdacht maakt niet zuiver voor dit vraagstuk te staan. Hij zal toch weten, dat juist de Antirevolutionaire partij zich het krachtigst van alle partijen tegen het desbetreffend wetsontwerp heeft uitgesproken. Den lezers van „De Banier" kan men den indruk van halfheid en beginselloosheid der Anti-revolutionairen met veel omhaal van woorden en met allerlei drogredenen wel bijbrengen, maar daarmede wordt de waarheid en de politieke eerlijkheid niet gediend.
Een vierde onderwerp, dat „De Banier" in bespreking brengt, loopt over het vrouwenkiesrecht. Ook daarin hebben — zoo luidt het bezwaar — de Antirevolutionairen niet naar Gods Woord gehandeld. Maar kent ds. Kersten dan niet den volhardenden strijd die door de A. R. partij in de Tweede Kamer gevoerd is tegen het Vrouwenkiesrecht? En weer hij niet wat Artikel XI van het Program van Beginselen der A.R. Partij inhoudt? Staat daar niet: „Krachtens beginsel wraakt zij (d.i. de A.R. Partij) een staatkundig vrouwenkiesrecht"? Ditmaal was het niet het A.R. princiep, dat ds. Kersten gebruiken kon, maar kwam in zijn kraam te pas hoe deze of die Antirevolutionair over het vrouwenkiesrecht denkt. Een uitspraak van dr. Bavinck moest hem hier helpen. Waarom niet open en rond geschreven: zóó en zóó denkt de A.R. partij over het vrouwenkiesrecht, doch er zijn ook Antirevolutionairen, die een afwijkende meening zijn toegedaan? Ds. Kersten is meer politicus dan geschiedschrijver. Maar wat deed nu het Kamerlid Kersten ? Hij schrijft in „De Banier": Die de eeuwige beginselen van Gods Woord belijdt op het staatkundig terrein, diende met vuur en vlam tegen het vrouwenkiesrecht te strijden. Nog onlangs, twee maanden geleden, op 26 Februari 1925, heeft ds. Kersten volle gelegenheid gehad met vuur en vlam tegen het Vrouwenkiesrecht te strijden; het was bij de behandeling van het wetsontwerp tot Herzieninig van het Reglement op het beleid der Regeering van Ned. Indië". Artikel 2013 van dit Reglement hield in: Lid van den Volksraad kunnen alleen zijn ingezetenen van Nederl.-Indië, die enz. Blijkens den inhoud van dit artikel zouden dus ook vrouwelijke ingezetenen lid van den Volksraad kunnen zijn. En wat gebeurde nu?
Het A.R. Kamerlid dr. Scheurer stelde een amendement voor (dus weer een vernieuwde poging van verzet tegen het Vrouwenkiesrecht) luidende: Lid van den Volksraad kunnen alleen zijn mannelijke ingezetenen van Nederlandsch-Indië. die enz. terwijl ds. Kersten, die de presentielijst van de Kamer geteekend had, naar huis was. Waarom krijgt nu de A.R. afgevaardigde dr. Scheurer van ds. Kersten geen lof, dat hij met vuur en vlam tegen het Vrouwenkiesrecht streed en de leider der Staatkundig Gereformeerden geen blaam, dat hij op het kritieke moment mankeerde? Het eenige antwoord, dat op deze vraag te geven is, is dat zoo iets niet kon, omdat dan daarmede het separatistisch optreden van ds. Kersten en zijne vrienden in de politiek zou zijn veroordeeld.
En nu ten slotte het laatste punt, dat „De Banier" in het geding brengt: „Het gezantschap bij den Paus". Merkwaardig is het dat nu niet wordt medegedeeld dat, evenals dr. Bavinck zich voorstander toonde van het Vrouwenkiesrecht, er ook A.R. Kamerleden waren, die tegen het gezantschap stemden, maar nu wordt weer de generale regel genomen: het princiep van de A. R. Partij. Daarvan heet het: de A.R. Partij is voor de handhaving van het gezantschap bij den Paus. Doch ds. Kersten weet wel beter. Hij zal niet onbekend zijn met wat de A.R. Partij in haar program van actie van 1922 schreef en in haar stembusprogram van 1925 opnieuw opnam: „dat de Kamerclub zich het recht voorbehoudt om c.q. tot opheffing van het gezantschap bij het Vaticaan mede te werken". Waarom ook hier weer niet eerlijk gezegd hoe het met deze zaak bij de A. R. Partij staat?
Wij zijn eenigszins breedvoerig op het stuk van ds. Kersten in „De Banier" van de vorige week ingegaan. Hij schreef het artikel naar aanleiding van een spreekbeurt, welke ds. Jongeleen, de Christelijk Gereformeerde predikant van Hilversum, voor de A. R. Kiesvereeniging te 's Graveland had gehouden. De vraag, welke ds. Kersten boven zijn stuk stelde, luidde: „Zou ds. Jongeleen dat kunnen verdedigen?" Ds. Kersten beantwoordde deze vraag ontkennend. Onze lezers weten nu wel beter. Zeker, men kan alles well zóó draaien dat zelfs wat wit is, zwart wordt. Maar zulk een wijze van doen mag niet van een leider van een partij verwacht worden. En als dan deze zijn artikel besluit met de woorden: „En de Heere opene der duizenden oogen voor het diep verval van land en volk" teneinde een niet helderziend Antirevolutionair op de partij der Staatkundig Gereformeerden te doen stemmen, dan grenst dit aan profanie. Mocht dit nu eens anders worden! Wij vingen ons artikel aan met de betuiging, dat het ons grootelijks leed doet tegen een geestverwant als ds. Kersten te moeten opponeeren. Maar de nood was ons ditmaal opgelegd. Het liep dezen keer te bar. Hoe heerlijk zou het zijn als eens alle man van Calvinistischen huize onder één en dezelfde banier optrok. Is er dan reden tot verbrokkeling? Immers neen!
Herinneren we ons ten slotte het sohoone en ernstige woord dat ds. J. J. Knap van Groningen in 1918 sprak : „Ik zegen het oogenblik, dat ik mij publiekelijk onder het Antirevolutionaire vaandel geschaard heb; omdat juist deze groep zoo kloek opkomt voor de heerschappij der heilige ordinantiën in het menschelijk leven en daarmede voor de eere onzes Gods".

Afgestemd.
Over het afstemmen van den stemplicht schrijft de Nieuwe Overijsselsche Courant :
Niets mocht baten, geen argument dat vat kreeg: de stemplicht blijft gehandhaafd en de groote meerderheid van wat men dan de „Coalitie" noemt, stemde daar vóór. Wij, Antirevolutionairen, stonden vrij wel alléén. Of wij dan gewild hadden dat de Chr. Historischen en de R. Katholieken, om ons te plezieren, ons geholpen hadden? Neen, dat vraagt geen mensch. Maar de zaak staat toch anders. Voor ons ligt hier een beginselbezwaar. Dat wel het eerst hierin toegespitst is, dat de rechterlijke macht oordeelen zal over wie wegens gemoedsbezwaar iets nalaat, waarvan wij meenen dat het de Overheid niet eens toebehoort het op te leggen als plicht. Voor de Chr. Historischen en de R. Katholieken staat het anders. Niet de minste poging is gewaagd om uit hun beginsel af te leiden, dat de Overheid haar taak verzuimt als ze géén „stemplicht" oplegt; het nietigste argumentje is uit dien hoek niet gehoord, dat de Overheid krachtens Chr. Historisch of R. Katholiek beginsel verplicht is den niet-stemmer te beboeten of in de gevangenis te zetten.
't Is daar alléén „nuttigheid". En gij, Anti's! moet daarom, uw bezwaren maar inslikken!
Wij zullen er weinig van zeggen. Dan dit alleen: deze stemplicht-historie heeft het plezier om op de tegenvvoordige wijze voort te gaan en zoo af en toe 'n klap te krijgen, onder ons, nog meer verkoeld en 't zou ons niets verwonderen als dit straks op de Deputaten vergadering eens tot uiting kwam. Onze leider is goed genoeg om 's Lands financiën op te knappen en met de noodige reserves gaat men met hem mee, maar overigens moeten die Anti's niet denken, dat we ook maar één hunner, nog zoo serieuse wenschen, in ernstige overweging zullen nemen. Zóó schijnt de gedragslijn te zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's