Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

Artikel 36 - Willem Dirckz van Utrecht, de eerste martelaar.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Artikel 36.
De eigenaardige manier, (om geen ander woord hier te gebruiken) waarop ds. Lingbeek in „de Geref. Kerk" bijna week aan week in het redactioneele gedeelte of in de Vragenbus op den Gereformeerden Bond afgeeft, maakt dat wij weinig lust hebben met Z.Eerw. in debat te treden of op zijn geschrijf in te gaan. Daar moet eerst een andere toon worden aangeslagen — iets lager mag wel — alvorens wij kunnen besluiten over en weer te gaan praten.
Intusschen willen we nu toch een stukske uitknippen wat ds. L. dezer dagen schreef over art. 36, met name dat gedeelte waar sprake is van het ambt der Overheid om „niet alleen acht te nemen en te waken over de politie, maar ook de hand te houden aan den heiligen Kerkedienst; om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk des antichrists te gronde te werpen en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het Woord des Evangelies overal te doen prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt".
Er zijn menschen, die de Herv. Geref. Staatspartij (Hoort Gods Stem), daarom zoo mooi vonden, omdat nu de Overheid, het Ministerie, op den plicht gewezen werd dat in Nederland en Indië ieder God moet eeren en dienen, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt. De Overheid, het Ministerie, moet daarvoor zorgen, dat ieder naar de Wet der Tien geboden handelt en wandelt; de Overheid heeft die Tien geboden over te nemen in de Grondwet, enz.
De Overheid, het Ministerie, moet kerkje spelen.
Onderscheid tusschen regeering des lands en kerkje spelen mag niet gemaakt. De Overheid, 't Ministerie moet tot de ware Kerk behooren, de Nederl. Hervormde Kerk en alles moet uit hetzelfde oogpunt worden beschouwd. Minister, christen, lidmaat der Ned. Herv. Kerk, moet één zijn. Deze dingen zijn eenvoudig niet te scheiden. Zoo kwam de Ned. Herv. Kerk mooi in het midden van alles te staan en straks zou het alles prachtig gaan naar één model. De Overheid, 't Ministerie zou overal het Evangelie doen prediken — door Ned. Herv. predikanten. De Overheid, 't Ministerie zou overal het Koninkrijk van Jezus Christus doen vorderen — in den weg en door middel van de Ned. Herv. Kerk. De Overheid, het Ministerie, zou het rijk van den antichrist, dat is de Roomsche Kerk en de Paus, te gronde werpen. De Overheid, het Ministerie, zou alle afgoderij en valschen godsdienst, dat is Rome met haar beeldendienst en haar Mis-afgoderij, weren en uitroeien. Geen gezant bij den Paus, geen Roomsche ministers, geen Roomsche optochten, geen nonnen en monniken, geen priesters, geen Roomsche Kerken. Als er grond van de stad te koop is, gelijk in Den Haag, dan mag de Gemeenteraad geen stuk grond verkoopen aan de Roomschen; en de leden van de H.G.S. (Hoort Gods Stem!) stemmen tegen. Als er een begrafenisinstrument op 't kerkhof in gebruik genomen wordt, mogen de Roomschen daar geen gebruik van maken — en de leden van de H.G.S. (Hoort Gods Stem !) stemmen in Vianen tegen — als deze kwestie in den Raad aan de orde komt, enz.
Dus de Overheid, het Ministerie moet weren en uitroeien waar 't maar eenigszins mogelijk is, en veel bloed zal er moeten vloeien — als 't noodig is — zoo als het bloed van de Baälspriesters het water van de beek rood kleurde; de Overheid, het Ministerie, zal daarbij de Ned. Herv. Kerk moeten verzorgen en koesteren en voeden, zooals een min het kindeke koestert en zoogt en verzorgt. Heerlijk verschiet, als de Overheid, het Ministerie zóóver eens komen mocht; en de H.G.S. (Hoort Gods Stem!) zou er krachtig toe medewerken. Alle ministers moesten zóó voelen, zóo handelen, zóo ijveren. En als minister de Visser, als Hervormd man, zoo niet deed, dan moest zoo'n man, zei ds. Gravemeijer van Amsterdam, — terwijl z'n gespierde armen omhoog gingen en z'n stevige vuisten zich balden — weggejaagd worden. Heerlijk verschiet, als de H.G.S. de meerderheid eens kreeg bij deze stemming. Grondwetsherziening in 't zicht. De kiesdeeler hebben ze intusschen niet gehaald. Maar dat hindert niet. De waarheid wordt doorgaans door de meerderheid niet begeerd, dat troost in deze.
Eén afgevaardigde komt er nu toch. Eh straks zal ds. Lingbeek den oudvriend ds. Schokking in het aangezicht weerstaan. Prof. Slotemaker de Bruine zal er van lusten. Z. Exc. minister de Visser mag zich wel verbergen. De heer Colijn en prof. Visscher mogen wel op hun hoede zijn. De heeren Nolens en Koolen mogen wel uit den weg gaan. Ds. Lingbeek zal het nu ééns komen zeggen, hoe het moet. Iemand, die nog nooit aan politiek gedaan heeft, zal het nu eens duidelijk maken wat beginselen zijn. Naar de werkelijkheid van de bestaande dingen zal niet gevraagd worden. Beginselen zullen nu gelden. Ook het beginsel, dat de Herv. Kerk alleen recht heeft; dat de Overheid met name de Roomsche afgoderij moet weren, ja, sterker nog, moet uitroeien. Zoo als de kat er is om de muizen op te eten — zei een dominé van de H.G.S. — zoo moet het Ministerie de monniken, de nonnen, de priesters, de Roomschen uitroeien, ze hooren hier niet; dood aan Rome.
Dat was het mooie, het pikante van de H.G.S. ((Hoort Gods Stem!). De Hervormde Kerk het een en het al en dood aan Rome!
Maar nu komt de ontnuchtering; juist nu ds. Lingbeek als lid van de Tweede Kamer aangewezen is (eigenlijk niet gekozen, want de kiesdeeler heeft hij niet kunnen halen).
Welke ontnuchtering ? Dat men niet wil uitroeien dat Roomsche broeinest. Want ds. Lingbeek schrijft nu over art. 36 —, zooals de Antirevolutionairen al lang over art. 36 hebben geschreven. Heelemaal niets pikants nu meer. Och, och, wat zit er in de politiek toch telkens groote teleurstelling. En dat van een man als ds. Lingbeek, een held zonder vrees, die alleen door de gebr. Gravemeijer en - familie misschien overtroffen werd, maar overigens een man zooals zijns gelijke niet werd gevonden in Nederland.
Wat ds. Lingbeek dan schrijft over artikel 36? Hoort ds. Lingbeek's stem! 't Staat in „de Vragenbus" aldus:
„Een getrouw lezer schrijft ons: in zeker blaadje las ik de bewering, dat, als in artikel 36 onzer geloofsbelijdenis staat, dat het de roeping der Overheid is „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst", zulks niet mag gelezen worden alsof er stond: „om te weren en uit te roeien alle afgodendienaars en ketters". Nu vraag ik u te verklaren: hoe kan dat? Hoe kan men de afgoderij uitroeien zonder de afgodendienaars uit te roeien; hoe kan men de ketterij weren, terwijl men de ketters vrij laat begaan? Antwoord. Volgaarne willen wij dezen vrager en daarmede, naar wij veronderstellen, nog menigen anderen van dienst zijn. Wij gebruiken in onzen tijd het woord „uitroeien" doorgaans omtrent levende wezens. Wij spreken van onkruid uitroeien, ongedierte uitroeien, volksstammen uitroeien etc. Bij onze Vaderen had dat woord echter een meer vreedzame beteekenis (cursiveering hier van Red. Wh.vr.), het werd bij hen veelvuldig gebruikt omtrent meeningen en denkbeelden. Dat verschil in gebruik der woorden maakt, dat wij lichtelijk in onze belijdenis en andere geschriften lezen, wat er toch eigenlijk niet in staat.
Wanneer wij b.v. in art. 36 onzer belijdenis lezen van een „uitroeien der ketterij" (Staat er niet! Red. Wh.vr.) dan zijn wij geneigd dat woord op te vatten in de hedendaagscbe gangbare beteekenis en dan verrijst voor onzen geest onmiddellijk een beeld van bloedvergieting en verschrikking. Hoewel dat toch in de belijdenis niet werd bedoeld.
Maar, zegt iemand, dat kunt ge nu wel zeggen, dat onze Vaderen, als zij van uitroeien der afgoderij of ketterij spraken, niet hebben gedacht aan bloedige maatregelen tegen de personen, die zich aan afgoderij schuldig maakten, maar hoe bewijst ge dat, en hoe is dat mogelijk?
Welaan dan; op bladz. 167 van Triglandts „Kerkelijke historiën" leest ge van eenige artikelen, behandeld op de Nationale Synode van Dordrecht van 't jaar 1574.
Onder no. 3 lees ik daar, dat die Synode besloot: „Tot uytroeyinghen der valsche leeringhen ende dwalinghen, die door het lezen der Kettersche Boecken seer toenemen "
Die Synode van 1574 was dus bedacht op het uitroeien der ketterijen. Nu had die Synode geen wereldlijk zwaard tot hare beschikking. Indien zij met het woord „uitroeien" had gedacht aan het bloedig vervolgen van de personen der ketters, dan had er noodzakelijk iets bij moeten staan van een beroep op de Overheid, om met haar zwaard de op uitroeien bedachte kerk te hulp te komen.  Maar niets van dat al! Het genoemde artikel van de Dordtsche Synode luidt in zijn geheel aldus :
„Tot uytroeyinghen der valscher leeringhen ende dwalinghen, die door het lesen der kettersche Boecken seer toenemen, souden zij gebruycken dese middelen:
Ten eersten. Dat de Dienaers van den Predick-stoel vermanen sullen tot neerstigh lesen der Bijbelscher Schriftuuren, ende Kettersche boecken afraden, doch de namen der boecken spaerlijck noemen.
Ten tweeden. Sullen de Dienaers de Boeckverkoopers, haerluyder Leere toeghedaen, vermanen, dat zij sulcke boecken niet en drucken noch en verkoopen.
Ten derden. Sullen de Dienaers in de huysbesoeckinghe der lidtmaten neerstiglyck toesien, of in hare huysen eenige schadelijke boecken zijn, opdat se hun vermanen moghen al sulcke boecken wegh te doen". Tot dusver de Synode van Dordt van 1574.
Hierbij nu merken wij op:
Ten eerste: Dat hier duidelijk sprake is, niet van een gewelddadig optreden tegen zekere personen, die ketterij drijven, maar alleen van een optreden met zedelijke middelen, n.l. door prediking en waarschuwing, tegen de boeken en de leeringen der ketters.  En 2e. dat zulk een optreden met zedelijke middelen, niet tegen afgodendienaars en ketters, maar tegen afgoderij en ketterij, nochtans door de Synode wordt aangeduid met het woord: „uytroeiinghen". Waaruit dus zonneklaar blijkt, dat men in die dagen, waarin onze belijdenis werd geschreven, met „uitroeien" volstrekt niet noodzakelijk een bloedige vervolging of ten minste uiterlijk geweld heeft bedoeld. En ten 2e. dat men dat woord „uitroeien" zelfs dan placht te gebruiken, als men uitsluitend de vreedzame middelen van prediking en waarsdhuwing op het oog bad.
Wanneer dus iemand in onze dagen maar halsstarrig blijft beweren: het gaat niet aan, de ketterij uit te roeien, zonder dat men den ketter te lijf gaat, dan is daarop ons antwoord: dat wilt ge nu eenmaal zoo, omdat ge aan artikel 36 onzer belijdenis de hatelijkste uitlegging wenscht te geven, ten einde u des te gemakkelijker er van af te kunnen maken. (Wat de H. G. S. den menschen geleerd heeft). Maar met de stukken hebben wij het nu bewezen, dat er voor het besef onzer Gereformeerde vaderen wel degelijk een uitroeien bestond van de ketterij, zonder dat daarbij de ketter aan den lijve werd lastig gevallen.
Men beware nu dit ons artikeltje Vragenbus.
Het zal menigen lezer wel eens te pas kunnen komen, want de leugen is nog snel. In het bovenstaande ligt nu meteen het antwoord op de vraag: hoe ter wereld de Overheid de dwaalleer zou kunnen uitroeien, zonder geloofsvervolging te oefenen. Uit het bovenstaande toch blijkt: niets roeit de ketterij zoo krachtdadig uit als het prediken en op het harte binden van Gods Woord. En al is dus, die prediking niet de taak der Overheid zelve, zij steune en bevordere dan die prediking en in het algemeen alles wat Gods Woord verspreidt. En omgekeerd: zij weigere hare goedkeuring aan alles, wat lijnrecht en openlijk tegen God en Zijn Woord ingaat. Daar mede roeit zij, in den geest onzer belijdenis, de dwalingen uit".
Bij het bovenstaande nog dit:
Toen de Remonstranten in ons vaderland nog door Oldenbarneveldt beschermd werden, schreven zij dikke boeken over het gezag der Overheid, inzake godsdienst en kerk. Toen zij echter het onderspit hadden gedolven, klaagden zij luide over de Overheid en Kerk en beweerden onder meer „dat onze Kerk een Tyrannische en liefdelooze Kerk is, die eens Moorders geloove heeft". En toen hebben de Leidsche Hervormde professoren daarop geantwoord: „Van het ketterdooden is op de Synode van Dordt nooit gehandeld, veel minder eenig besluit gemaakt, noch in eenige Synode der Gereformeerde Kerken hier te lande; noch is vanwege de Kerken daartoe verzoek gedaan aan eenige Gereformeerde Overheid van deze Provinciën. Zoodat dit is een versierde en opgenomen zaak. Wel is waar, dat de Synoden somtijds aan hare wettige Overheid hebben verzocht, dat "de stoutigbeid van eenige secten hier te lande en met name der Remonstranten (die ook bovendien door de Regenten des lands voor een factie in haren staat is verklaard) door de autoriteit der Overheid werden ingetoomd en hare solemnele vergaderingen door gevoegelijke wegen verhinderd, maar tot zulke extrimiteiten (openlijke vervolging) zijn zij door de Kerken nooit verzocht, veel minder tot eenigen Consciëntiedwang over de Huisgezinnen of bijzondere Personen, gelijk in het Pausdom geschiedt (zie: De Leidsche Professoren, Censure en Proeve, bij Leydekker, Eere van 't Synode van Dordt, Deel II, blz. 519).
Hier hebben wij nu uit den bloeitijd de verklaring der Geref ormeerden, dat onze Kerk nooit de vervolging der ketters heeft begeerd. Wie 't anders beweert, lastert dus onze Kerk en maakt hare belijdenis eerst opzettelijk zwart, ten einde een voorwendsel te hebben om haar te mogen loslaten". C. A. L.
Wat jammer, dat deze „vreedzame" beteekenis van uitroeien enz., nu, na de verkiezing komt. Ook al afgezakt? Ook al water in den wijn doen? Ook al vreedzaam = lauw en beginselloos ? Ds. Gravemeijer van Amsterdam zal er bij moeten komen; om met verheffing van stem bekend te maken „dat zulke slappe menschen niet in de Tweede Kamer thuis horen".

Willem Dirckz van Utrecht de eerste martelaar.
Drie maanden voordat Pistorius in Den Haag den brandstapel beklom onderging de kuiper Willem Dirckz, uit de Viesteeg te Utrecht, den marteldood. Vrijdag 7 Juli 1523 werd Willem Dirckz dien men allang verdacht de „nije leere" te zijn toegedaan — hij was ook al vroeger in de gevangenis gezet en daar uit weder ontslagen — op verzoek van de kettermeesters gevangen genomen, omdat hij van Luthersche dolingen beschuldigd werd. Op het oude kasteel Vredenburg werd hij eenige dagen lang in het bijzijn van getuigen verhoord. Maandag 10 Juli werd Willem Dirckz ter dood veroordeeld en den 13den Juli op de Neude verbrand tegenover het Cecilia-klooster, de tegenwoordige plaats van het hoofdpostkantoor.
Het was dus dezer dagen juist 400 jaren geleden dat Willem Dirckz voor de zaak van het Protestantsche geloof zijn leven gaf. Ter herdenking hiervan had de kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Utrecht in de Jacobikerk aldaar een samenkomst belegd, waarin de Utrechtsche predikanten ds. G. P. Marang en ds. J. F. Beerens als sprekers zijn opgetreden.
Ds. Marang wees er op, „dat na de verbranding van Hendrik Voes en Johannes van Essen op 1 Juli 1523 te Brussel — de eerste martelaren voor 't Protestantsche geloof in de Zuidelijke Nederlanden — op 15 September 1525 Jan de Bakker, de onder-pastoor van Woerden, als martelaar voor de zaak der hervorming in de Noordelijke Nederlanden het leven liet. Deze is een van de stoere figuren uit het martelaars boek, omtrent wien men nauwkeurige gegevens heeft, doch de eerste martelaar is hij niet. De eerste is Willem Dirckz, de „roye cuper" uit de Viesteeg te Utrecht. Veel weten we niet van hem. In de raadsnotulen dier stad is evenwel een en ander van zijn gevangenneming en van zijn verhoor opgeteekend, waaruit blijkt, dat hij met groote vrijmoedigheid en standvastigheid zijn overtuiging beeft beleden. Na dit verhoor volgde spoedig kort „recht" en op den 13den Juli 1525 wordt de banklok van de Buurkerk geluid en wordt het doodvonnis van de pui van het stadhuis voorgelezen. Op dezelfde Neude, waar 4 jaren tevoren Luther's geschriften werden verbrand, vindt dan de verbranding plaats,
Herman Gerrits, de onder-pastoor van St. Jacob, die reformatische neigingen had en deze iederen Zondag met geestdrift voor een toenemende schare in de Jacobi-kerk preekte, en onder wiens gehoor Willem Dirckz meermalen zal zijn geweest, had helaas uit vrees voor het schavot zijn overtuiging herroepen. Deze voorganger werd ontrouw, doch een man uit het volk verkoos liever den dood.
Wij zijn niet hier, zeide spreker, om haat te wekken tegen Rome. Liever bidden wij met onzen Heiland: Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen. Ook zijn wij niet hier om heiligen te vereeren. Doch wij zijn hier om God te danken voor dezen moedigen getuige der waarheid, die zijn leven heeft gegeven voor het bezit van het Woord en de vrijheid van geweten, en om zijn nagedachtenis in dankbare herinnering te houden".
Zij de herinnering van dezen eenvoudigen geloofsheld tot verlevendiging van het echte Protestantisme, om uit het Woord te leven, voor het Woord te strijden en rondom het Woord zich te vereenigen tegenover vijanden van buiten en van binnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's