Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

Demas

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld liefgekregen, en is naar Thessalonica gereisd". 2 Timotheus 4 , vers 10

Demas
Wat we van Demas uit de H. Schrift weten, is niet veel. In den brief, door Paulus vanuit zijn gevangenschap geschreven aan de gemeente te Colosse, wordt Demas terloops genoemd als een dergenen, die door hun gezelschap den gevangen apostel verkwikten en ook de brief aan Filémon noemt hem als een medearbeider van Paulus. Oppervlakkig bekeken dus, zouden we zoo zeggen dat het van geen heel groot belang kan zijn wat ons over dezen vrij onbekenden man door Paulus in zijn tweeden brief aan Timotheüs wordt verteld.
Wanneer we echter bedenken, dat „al de Schrift is van God ingegeven en nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is, opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust" (II Tim. 3 vers 16, 17), dan kunnen we ook aan dit schijnbaar ons weinig zeggende woord niet zoo maar zonder meer voorbij lezen, maar dan denken we er een oogenblik dieper op door en vragen ons af, wat de zaak, die ons hier zoo sober, met slechts een paar woorden, wordt meegedeeld, wel beteekend mag hebben voor Paulus en voor Demas en voor Timotheüs.
l. Wanneer Paulus deze klacht over 't heengaan van Demas neerschrijft, dan breekt hij niet los in gejammer over de tegenspoeden, die zijn deel zijn; nu hij, een gezant in een keten, bij den arbeid waartoe hij zich toch van God zelf geroepen weet, zoo met allerlei moeiten te kampen heeft. Evenmin murmureert hij over de beschikkingen des Allerhoogsten, Die drie van zijn metgezellen, tot in zijn banden hem getrouw gebleven, naar elders in des Heeren Wijngaard roepen. Ook Paulus heeft het ervaren, wat David al zoo lang geleden had gezongen:
Veel wederwaardigheên, veel rampen zijn des vromen lot;
maar onder dat alles heeft hij het geloof behouden en hij weet dat de kroon der rechtvaardigheid voor hem is weggelegd.
Maar uit die alle redt hem God, Hij is zijn heil alleen.
Met dat vooruitzicht kan Paulus getroost zijn. Maar toch — welk een droefenis trilt er in dat woord: Demas heeft mij verlaten. Niet door den Heiligen Geest immers, maar door eigen willekeur is hij heengegaan; omdat hij de tegenwoordige wereld heeft lefgekregen. Naar Thessalonica is hij afgereisd, om in die weelderige handelsplaats de bevrediging te zoeken van de lusten, en begeerten, die hem te sterk zijn geworden. Wel is dit een bittere ontgoocheling voor Paulus geweest! Ook dezen mede arbeider te moeten verliezen terwijl toch al zooveel ongedaan moest blijven, waar toe hij zoo gaarne zich zou hebben opgemaakt. Ook deze zaak echter zal hem bij vernieuwing het hebben doen verstaan, wat hij eens ten antwoord had ontvangen op zijn vurig gebed om wegneming van wat hem in zijn arbeid belemmerde: Mijne genade is u genoeg; want mijne kracht wordt in zwakheid volbracht. (2 Cor. 12: 9). De eenzaamheid, die voor Paulus steeds grooter werd, zal hem de gemeenzaamheid met God op steeds hooger waarde hebben doen schatten en naarmate zijn menschelijke medearbeiders hem verlieten, zal hij het meer hebben leeren overgeven in de machtige handen van Hem Die zegt: Ik zal werken en wie zal het keeren. Zoo kan de ontrouw van Denlas bij al het bittere dat het voor Paulus bevatte, hem nog een oorzaak zijn geworden om in de rechte gestelheid der ziel het alles van den Heere te verwachten, Wiens doen immers enkel majesteit is en Die het zoo maken zal, dat al de Zijnen zich verwonderen moeten.
II. Voor Paulus moge dan al uit dit verlies geestelijke winst voortgekomen zijn, met Demas staat de zaak anders. Oorspronkelijk was Demas gevangen geweest in de duisternis van het heidendom en dientengevolge ten prooi aan al de armoede en onvrede van een godsdienst zonder God. Wanneer hij dan eventueel in aanraking komt met 't heerlijk Evangelie van den eenigen Heiland van zondaren, Jezus Christus en dien gekruisigd; wanneer hij den roep van dien Zaligmaker, misschien wel uit Paulus' eigen mond, ook tot hem hoorde komen: "Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven" — daar is ongetwijfeld de ziel van Demas diep getroffen en zijn oog is open gegaan voor de aanbiddelijke wijsheid, die in de dwaasheid des kruises besloten lag. In het openbaar omhelst hij de Waarheid, die naar de godzaligheid is en hij wordt medegeteld onder degenen die hun kruis in zelfverloochening den Heiland nadragen, ziende op Hem, aen Oppersten Leidsman en Voleinder des geloofs. De talenten en gaven, waarover Demas beschikte, in den dienst van de bevordering van Gods Koninkrijk stellende, wordt hij weldra door Paulus als medearbeider erkend en gewaardeerd, aan wien hij zich zoo verbonden gevoelt, dat zelfs tot in zijn gevangenschap hij hem trouw blijft, den smaaden de moeiten om des Evangelies wille verdragende als een goed dienstknecht van Jezus Christus.
Zoo zou Demas' naam bekend zijn gebleven als van een, die ten voorbeeld gesteld mocht worden, wat belijden en lij­den, betreft, ware het niet dat het laatste, wat we over hem lezen, is, dat hij Paulus verlaten heeft, hebbende de tegenwoordige wereld Iiefgekregen. Juist dat dit het laatste is, wat we van hem hooren, maakt de zaak voor hem zoo hopeloos. Zoo diep toch is de val van een kind Gods nooit geweest of op de getuigenis daarvan volgt het bericht van een opgericht worden, een terug brengen door de genadekracht van Hem, die nooit laat varen wat Zijn hand begon. Zoo ging het met David, om een bekend voorbeeld te noemen, en zoo gaat het nog altijd bij een ieder van de verkorenen ten leven. Maar zoo is het bij Demas niet gegaan. Dan had immers de H. Geest, die ons tot leering de ontrouw van Demas heeft bekend gemaakt, niet gezwegen over zijn schuldbelijden en berouwvollen wederkeer.
Neen, aan Demas is het allengskens minder meegevallen, het volgen van Jezus. Zijn last kon Demas niet meer licht, Zijn juk niet meer zacht noemen. Hij was wel opgekeerd, maar niet bekeerd geworden. Hij had wel veel gaven en krachten getoond te bezitten, maar de ware hartveranderende genade ontbrak hem. Als dan ook het eerste vuur van zijn liefde bekoeld is, doet de olie des H. Geestes de vlam niet weer aanwakkeren. Als de eerste ijver verflauwt, wordt zijn loopen in de loopbaan al trager, omdat hij niet vergeten kan wat achter hem is.
Demas heeft mij verlaten! Dat is het droevig gevolg gebleken van de vereenigde krachtsinspanning door de oude vijanden zijner ziel, die wel voor een poos teruggedeinsd waren, maar om hun macht over hem met des te meer kracht te hernemen. De zaligheid zijner ziel er aan gevend, dompelt Demas zich weer in het bedwelmend zingenot, dat Thessalonica hem biedt.
III. Als Timotheüs dezen brief ontvangt zal de ontroering, waarmee hij over de ontrouw van Demas leest, zeker niet minder groot zijn geweest dan die waar mee Paulus het neerschreef. Meegevoel met Paulus, die in zijn banden nog zoo zware beprdeving er bij krijgt; maar ook vreeze voor zichzelf grijpen om beurten hem aan.
Wel heeft Timotheüs tot nu toe slechts blijdschap verschaft aan Paulus door de getrouwheid van zijn dienst; maar noch het feit dat hij van kindsbeen af de H. Schriften geweten heeft, evenmin dat hij bij het opgroeien zulk een overvloed van gaven en genade heeft ontvangen, doen hem vergeten, dat alleen de almachtige genade een wedergeborene staande kan houden in den strijd tegen de geestelijke vijanden. Zoo wordt de afval van Demas hem aanleiding tot vernieuwd zelfonderzoek en in heilige bekommering, dat wat van Demas moest worden getuigd, niet ook eenmaal van hem zal gezegd kunnen worden, neemt hij de Davidsbede op de lippen:
Wend, wend mijn oog van d' ijdelheden af; Verlevendig mijn hart door Uwe wegen.
Wanneer we nu ten slotte nog vragen waarom toch de H. Geest deze Demashistorie aan het nageslacht heeft overgeleverd, dan kan het antwoord slechts dit wezen: omdat, zooals een bekend Fransch spreekwoord zegt, de geschiedenis zich altijd herhaalt.
Zoolang de Kerke Gods hier op aarde naar het woord van Jezus gelijk zal blijven aan een vischnet, waar groote en kleine visschen gelijkelijk zich in bevinden; zoolang zij gelijk zal zijn aan een akker, waar tarwe en onkruid gelijkelijk opwassen en eerst de dag des oogstes de groote scheiding teweeg zal brengen, zoolang zullen er telkens weer Demassen gevonden worden; menschen, die den naam hebben dat zij leven, maar metterdaad dood zijn. Want laten we niet vergeten dat Demas uitblonk in gaven en krachten, zoodat niet de gewoonte-christenen en de mondbelijders hun beeld in Demas verpersoonlijkt zien. Immers, die 't Woord hooren en er alleen over praten, zijn al te kennelijk als onvruchtbare ranken van den wijnstok. Er zijn er echter ook ten allen tijde geweest, die de gedaante der godzaligheid vertoonden doordat zij uitblonken in goede werken en zuivere belijdenis, al misten ze ook de kracht des waren geloofs, die door den H. Geest alleen gewerkt wordt in diegenen, die naar Gods vrijmachtig welbehagen van eeuwigheid verordineerd zijn ten leven.
„Denkt aan de vrouw van Lot" zoo waarschuwde Jezus Zijn discipelen al. Buiten Sodom was ze uitgeleid en met de verlosten werd zij al gerekend en toch heeft zij de veiligheid in Zoar niet gekend, omdat zij omzag naar wat zij wel met haar voet, maar niet met haar hart had verlaten. Nog eens, _„opgekeerd" wil nog niet altijd zeggen dat men nu ook „bekeerd" zal worden. Zeker, dit kan het gevolg zijn; dan namelijk, wanneer de opkeering een werk is, uitgaande van Hem, Die trouwe houdt in eeuwigheid; maar gewaarborgd van ons levensbehoud zijn we niet voordat we door het geloof vereenigd zijn met Christus, den Vorst des Levens. Wanneer we dan die klacht van Paulus beluisteren: Demas heeft mij verlaten, hebbende de tegenwoordige wereld Iiefgekregen, dat dan het zelfonderzoek niet achterwege moge blijven, gedachtig aan het woord van den wijzen Spreuken dichter: Welgelukzalig is hij, die geduriglijk vreest.
En als dat zelfonderzoek beschamend mocht uitvallen en gij zoudt moeten bekennen dat Jezus u nog niet zoo dierbaar is geworden dat gij alle dingen dezer wereld schade acht om de uitnemendheid Zijner liefde deelachtig te worden, belijd dan uw liefdeloosheid als zoo vaak de oorzaak van uw machteloosheid in den geestelijken strijd en beroep u toch op Zijn almacht, opdat gij ook het nog leeren moogt hoe zalig het is in alles afhankelijk te zijn van Hem, die in Jezus Christus een Vader wil wezen over allen die Hem vreezen.
Waar die afhankelijkheid gevonden wordt, daar wordt immers ook gevonden de leering en de leiding en de bewaring des H. Geestes. Dan moge het vleesch nog zoozeer begeeren tegen den Geest, tevergeefs woeden de vijanden, immers diezelfde Paulus, die zoo bitterlijk bedroefd was over den afval van Demas, hij schrijft aan de Philippenzen over zijn vertrouwen dat Hij, Die in hem een goed werk, namelijk de oprechte bekeering, begonnen heeft, dat ook voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus. De Heere immers is getrouw, Die het ook doen zal; de Rotssteen, Wiens werk volkomen is.
't Is Israels God, die krachten geeft; Van Wien het volk zijn sterkte heeft. Looft God, elk moet Hem vreezen.
L.                                                                                                                                v. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's