Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOOR JONG EN OUD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOOR JONG EN OUD

Gelouterd

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelouterd.
1)
Hoe Doortje met den Dokter sprak.
In de spreekkamer zat zij tegenover den dokter. 't Was een heel buitengewoon uur en daarom kom het onderhoud daar heel goed plaats hebben. Naar aanleiding van een advertentie was zij gekomen. Heel eenvoudig zag zij er uit. Een langen, donkerblauwen mantel droeg ze en een zwart fluweelen hoedje, waaronder een bleek, ernstig, maar vriendelijk gezichtje te voorschijn kwam.
De heer die tegenover haar had plaats genomen was van rijzige gestalte. Zijn hoog voorhoofd, zijn fijn besneden gelaat met de ernstige, diep-dóórdenkende uitdrukking, doen in hem den man der wetenschap vermoeden. Zijn kleeding, zijn houding, zijn handen die in fijne buiging op tafel liggen, kenmerken hem als man van beschaving en aanzien. Als hij opziet, en 't losse, blonde haar van zijn voorhoofd wegstrijkt en het volle lamplicht op zijn mooi, manlijk gelaat valt, ziet ge iets aandoenlijk droevigs en onvoldaans in zijn donkere, diepliggende oogen.
„Dus" zeide hij op zachten toon, met kwalijk verholen teleurstelling, „u wilt liever niiet komen"?
„Als u 't goed vindt, zou ik er graag eerst nog eens met moeder over spreken" was 't antwoord. „Moeder heeft niet graag, dat ik in huis ben bij ..... bij ..... "
„Ja" zeide de heer, het meisje glimlachend aanziende, „hoe noemt u nu eigenlijk zulke menschen als wij zijn? Heidenen of zoo iets"?
„Ik geloof, zeide zij, verlegen voor zich ziende, maar toch met grooten ernst, „dat moeder zou zeggen: menschen die God niet vreezen en die niet leven naar Zijn Woord".
„O ! zoo...... Maar wat ik zeggen wou, u wilt er dus nog eens over denken en er met uw moeder eens over praten? Goed! Maar zou er kans zijn, dat uw moeder ja zeide"?
„'t Zou wel kunnen, meneer, omdat u zegt, dat u er op staat een ..... een ....."  wéér haperde ze. Ze kon toch van zichzelf niet zeggen een „godsdienstig" meisje!
En weer glimlachte de heer. „Nu" zeide hij „ga voort, als 't u belieft, hoe noemt u uzelf nu?"
De aangesprokene was blijkbaar niet op haar gemak door de wending, die 't gesprek nam. Als moeder nu maar met haar meegegaan was, die zou alles wel vrijmoedig en beleefd kunnen zeggen!
En toen, ineens, als om een oogenblik van moed niet omgehruikt te laten voorbij gaan, antwoordte ze: „We zeggen nooit van onszelf dat we „godsdienstig" zijn, meneer. Als ik een woord moest bedenken, hoe we onszelf noemen, dan zou ik zeggen „geloovigen" of „geloovige Christenen".
„Nu ja, 't kan me ook eigenlijk niets schelen hoe u dat noemt, als u maar niet 't kind den heelen dag achterna loopt met preeken. Met vroom bedoel ik echt godsdienstig". En toen opziende : „Hoort u eens, als u er ernstig met uw moeder over wilt spreken — wat ik billijk natuurlijk, en zelfs heel goed vind — wil ik u wel de reden vertellen, waar om ik bepaald een vroom, godsdienstig meisje bij mijn kind wil hebben en geen ander. Dan kan uw moeder er beter over oordeelen".
„Heel graag, meneer".
„Och, graag ! — 't Is een heel treurige geschiedenis, die ik u vertellen zal".
Er was eenige oogenblikken stilte. De handen bewogen zich zenuwachtig, terwijl met de vingers van de linker- aan de rechterhand twee ringen, die naast elkaar gedragen werden, rondgedraaid werden.
„U moet weten", zoo sprak de dokter, „dat ongeveer een jaar geleden mijn vrouw gestorven is". Weer eenige oogenblikken stilte. Toen, met 'n zucht: „toen we trouwden, waren we geen van beide „vroom" of „godsdienstig". Ik ben 't trouwens nog niet. Maar mijn vrouw is 't op het eind van haar leven geworden door een ziekenzuster die haar verpleegde en van wie zij veel hield, omdat het een zacht, lief meisje was, dat aardig met haar om ging. 't Was mij een onmogelijkheid het ook te worden. Ik had 't graag gedaan om harentwille; en zij heeft er genoeg moeite voor gedaan, maar ik kon niet. Enfin, dat is tot daaraan toe. Maar mijn vrouw had zoo groote zorg voor ons kind en ik heb 't haar op haar sterfbed beloofd, dat ik 't kind godsdienstig zou laten lopvoeden. Zelf kan, ik dat niet. Ten eerste kan ik 't kind niet iets geven dat ik zelf niet heb. En ten tweedte, al kón ik 't, dan zou ik er nog met mijn studie en mijn praktijk genoeg tijd voor hebben. Nu heb ik al drie van die „vroome" kindermeisjes gehad, maar ik kan met dat gekwezel niet opschieten! De vorige was een lief, goed meisje, waarvan 't me genoeg spijt, dat ze weg is. Maar die vond 't haar roeping mij te bekeeren. Dit was zonde en dat was zonde, mijn boeken , waren goddeloos, en al zulke lieflijkheden meer. Nu, u begrijpt daarvoor neem ik geen kindermeisje" ! En toen, opstaande: „Dus u wilt er nog eens over spreken met uw moeder en mij dan wel schriftelijk antwoord zenden? Met kerkgaan en al zulke dingen is u geheel vrij en uw ideeën over den Zondag zal ik óók eerbiedigen". Toen belde de dokter en de knecht liet Doortje uit. (Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

VOOR JONG EN OUD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 december 1925

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's