Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HUISCATECHISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HUISCATECHISATIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Leer van de Schepping.
B. De stoffelijke wereld.
1. Vraag: Wat treffen we bij alle volkeren aan ten opzichte van de schepping?
Antw.: Bij alle volkeren is de vraag naar het ontstaan der dingen opgekomen en alle godsdiensten hebben hun „wereldgeboorten". Overal wordt 't ontstaan van alles toegeschreven aan het werk van een hooger Wezen. (Zeus bij de Grieken; Jupiter bij de Romeinen, Wodan bij de Germanen; Ea bij de Babyloniërs; Varoena bij de oude Indiërs;  Schang-ti bij de Chineezen. enz.).
2. Vraag : Wat bezitten wij in Genesis I en II?
Antw.: Genesis I en II dienen zich niet aan als een wijsgeerige wereldbeschouwing, maar als een historisch verhaal, door God aan den mensch geopenbaard, waarvan de herinnering meeging met gansch het menschengeslacht bij 't uiteengaan der volkeren. Het is geen mythe of inkleeding, maar eenvoudige beschrijving van de geschiedenis, zooals ze gebeurd is. Het verhaalt ons, hoe de eeuwige God op Zijn tijd en op Zijn wijze alles uit niets te voorschijn riep en legt den grondslag van den Christelijken godsdienst, met haar grondbeginsel: „Ik geloof in God, den Vader, den Almaohtige, Schepper des hemels en der aarde".
3. Vraag: Hoe wordt ons de schepping der stoffelijke wereld in Genesis voorgesteld en meegedeeld ?
Antw.: Als een Goddelijk werk bij uitnemendheid; een wonder in volstrekten zin, vol verborgenheden en geheimnissen; 't welk ons in Gods Woord op zoo eenvoudige wijize wordt meegedeeld. Achter elken trek in het scheppingsverhaal ligt een wereld van wonderen en machtsdaden Gods, waarbij de christen met den Hebreërbrief zegt: „door 't geloof verstaan we, dat de wereld door 't Woord Gods is toebereid, alzóó, dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden''. Hebr. 11:3. (Ps. 104: 24 ; Neh. 9:6; Hand. 4: 24 ; Rom. 4: 17).
4. Vraag: Wat was de aarde in den beginne? 
Antw. : De aarde nu was woest en ledig en duisternis was op den afgrond. Het was niet een verwoeste toestand, maar een nog niet gevormde, een nog onontwikkelde toestand, gewoonlijk chaos genoemd.
5. Vraag: Waarom onderscheiden we een eerste en een tweede schepping?
Antw.: De schepping van hemel en aarde in chaotische toestand (Gen. 1 vers 1 „in den beginne") onderstelt geen voorhanden stof; zij geschiedt zonder middel of werktuig, maar door den enkelen, alvermogendien wil Gods en heeft plaats gehad met het scheppen van den tijd. Door de tweede schepping maakt God aan dien ongevormden toestand een einde. Deze tweede schepping is dus niet onmiddellijk, onderstelt de geschapen en voorhanden zijnde stof en geschiedt in den tijd. Elken morgen geeft de Heere eene nieuwe wereld het aanzijn en door zesmaal vernieuwden arbeid heeft Hij de gansche aarde toebereid en den ongevormden klomp in een harmonisch wereldgeheel (kosmos) veranderd.
Na zes daagschen arbeid treedt de rust in
6. Vraag: Wanneer is de schepping geschied?
Antw.: Hoelang het tijdsverloop is geweest tusschen de eerste en tweede schepping en dus hoelang de aarde in chaotischen toestand verkeerd heeft, terwijl de Geest broedde op de wateren, weten we niet. Maar wij zijn ten opzichte van de tweede schepping gewoon te spreken van ongeveer 6000 jaren geleden. De geologen (aardkundigen) spreken, op grond van de verschillende aardlagen, die van allerlei formaties vol zijn, van fabelacbtige getallen als millioenen jaren, zelfs wordt gezegd, dat de aarde 560 millioen jaren oud moet zijn. (Lyell). Gewoonlijk zegt men er dan bij, dat men van geen God weten wil. (Laplace: „ik heb  die hypothese niet noodig; je n'ai pas besoin de cette hypothese".)
7. Vraag: Hoe staat die christen tegenover de redeneeringen van de geologie of aardkunde?
Antw.: De christen erkent, dat de ontdekkingen van de natuurvorschers veelszins interessant kunnen worden genoemd en ons zeker veel kunnen leeren; maar dat de geologie een betrekkeiijk jonge wetenschap is, die voor stoute beweringen niet terugdeinst en helaas! met God gewoonlijk geen rekening houdt. Bij de vele open vragen en gewaagde conclusies, die telkens weer moeten worden losgelaten, weet de christen, dat de geologen verkeerd gaan als ze bij de vorming en de ontwikkeling der aardlagen alleen met natuurlijke verschijnselen rekenen, daar elke schepping Gods een veelheid van wonderen is geweest op en onder de aarde, terwijl ook de wonderlijke daden Gods bij de ontwikkeling en voortgang der dingen van de grootste beteekeniis is en blijft.
Tegen de feiten en verschijnselen welke het geologisch onderzoek aan 't licht brengt, heeft de christen geen bezwaar. Die feiten zijn evengoed woorden Gods als waarvan het boek der natuur vol is en waarvan die H. Schrift ons de kennis brengt. Maar als op die feiten en bij die feiten allebei — niet zelden gewaagde en onzekere — uitleggingen en verklaringen worden gebouwd, dan moeten de feiten van die conclusies, welke door geleerde, maar ongeloovige menschen, gemaakt worden, wel heel ernstig onderscheiden worden! Zelfs is het heel goed mogelijk, dat èn de waarneming èn de beschrijving van de geologische feiten en verschijnselen heel sterk onder den invloed van een bepaalde (en wel ongeloovige) wereldbeschouwing staan, waar bij men volstrekt niet „onbevooroordeeld" is. Vast staat ook, dat de wording der dingen altijd door andere wetten beheerscht wordt dan de ontwikkeling.
8. Vraag: Wat leeren de Materialisten?
Antwoord: Het Materialisme leert, dat alles verklaard moet worden uit de eeuwige stof of materie. Zelfs alles wat het ziele- en geestesleven raakt, zelfs alle denkbeelden over geest en God zouden in hun innerlijkste wezen niets anders zijn dan stof en stofwisselingsactiviteit; stofwerkingen. Alles zou ten slotte uit telbare en weegbare stoffen zijn af te leiden en het Materialisme zegt dan ook, dat tot geen prijs al het bestaande ons mag komen opeischen tot Godsaanbidding. De stof, de materie is „god". De profeten van het Materialisme zijn Büchner, (met z'n boek: Kracht en stof); Feuerbach, Vogt, " Moleschott, Haéckel enz.
9. Vraag: Wat leeren nieuwere wijsgeeren in navolging van en in overeenstemming met Kant en Laplace?
Antw.: Sedert de Berlijnsche hoogleeraar Hermann Helmholtz (o.a. de uitvinder van den oogspiegel) de substantie wet leerde, d.i. de onvernietigbaarheid van de substantie en kracht (de grootste ontdekking van de 19de eeuw) is de stelling geponeerd, dat de stof eeuwig is met een eeuwig proces van nooit begonnen en nimmer eindigenden cirkelgang van stof en kracht. Aan de wereld in hare tegenwoordige gedaante ginge duizenden andere vooraf, die ook beurtelings naar dezelfde eeuwige wet der evolutie zijn ontstaan. Uit de laatst voor afgaande wereld, welke een oplossing was van een gasvormige nevelmassa, is, naar de hypothese (veronderstelling) van Kant en Laplace (Kant-Laplace theorie, uitgewerkt in het beroemde werk van Laplace: Mecanique Céléste, 1799-1825), de tegenwoordige wereld met haar zon en maan en sterren, ook met deze onze aarde, langzamerhand door draaiing en verdichting, bolvormig te voorschijn gekomen. De ontwikkeling van de aarde door allerlei evolutiën heeft haar gemaakt tot een geschikte verblijfplaats voor levende wezens. Zoo zou de stof uit zichzelf de prachtwereld der dingen hebben voortgebracht en de stof is de sleutel, welke het wereld raadsel oplost! Maar het materialisme, dat God ontkent, is in gebreke gebleven het wezen der dingen te verklaren!
10. Vraag: Hoe stelt de ongeloovige wetenschap, welke zich op materialistisch standpunt stelt, zich voor, dat in den weg van evolutie de levende wezens geworden zijn?
Antw.: De ongelovige, materalistische wetenschap leert, dat eerst het levenlooze er is geweest, de formatie van zeeën en landen, van bergen en stroomen, van delfstoffen en aardlagen. Maar dan gaat de stof allengs zich altijd fijner organiseeren en de werking der kracht wordt hoe langer hoe ingewikkelder, tot dat eindelijk onder bizonder gunstige omstandigheden uit de anorganische stof de cel ontstaat, die de draagster des levens is. Is deze er eenmaal, dan ontwikikelen zich in een verloop van eeuwen de rijken van planten en dieren, in steeds hooger formatie, rijker verscheidenheid en grooter getal. Tusschen het levenlooze en het levende is geen diepe, breede klove maar een geleidelijke overgang. Leven is slechts een fijner organisatie van stof. Langs denzelfden weg (van millioenen jaren) komt dan eindelijk ook op 't tooneel, zijnde de hoogste ontwikkeling van die dierensoort, wier naaste verwanten thans nog voortleven in orang-oetan, gorillla en chimpansé. De aapfiguur is voor den Modernist het heilige dier". (Wat apenmoer heeft voorheen, haar jong zóó vriendlijk aangekeken, dat d' apensnoet is weggeweken En 't lachje van een kind verscheen? ")
(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

HUISCATECHISATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's