Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Evangelienoodiging

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Komt, want alle dingen zijn nu gereed". Lucas 14 vers 17b.

Dit woord is genomen uit de bekende gelijkenis van het groote Avondmaal. In verband met Mattheüs 22 zien we, hoe het God de Vader is, Die Zijnen Zoon een bruiloft bereid heeft — en hoe de dienstknechten worden uitgezonden om te noodigen, om te roepen tot het bruiloftsmaal. — En nu willen wij elkander een oogenblik bepalen bij die roerende noodiging, waarmede genoodigd wordt: „Komt, want alle dingen zijn nu gereed", 't Is een goddelijke noodiging, een woord des Heeren — grijpe het ons dusdanig aan, dat we er niet meer los van kunnen worden. — Letten we eerst op den grond der noodiging: „alle dingen zijn nu gereed", om daarna bij de noodiging zelf: „Komt", stil te staan. —
„Alle dingen zijn nu gereed" — dat is de grond van de noodiging des Heeren — die grond ontvouwt ons de Heilige Schrift. „Alle dingen zijn nu gereed" — is dit woord niet van dezelfde kracht, van denzelfden inhoud, als de overwinningsroep aan 't kruis der Verzoening: „Het is volbracht"! —
"Alle dingen zijn nu gereed", dat is de grond der heerlijke Evangelienoodiging — dat is een vast, een onwankelbaar woord — 't is het Woord des Heeren! —Christus Jezus, Gods Eengeboren Zoon is in de volheid des tijds in de wereld gekomen. Hij was den Vader in alles gehoorzaam — ja, tot in den dood des kruises toe. Hij stond op ten derden dage — als Vorst Messias — Hij voer op ten hemel, om den troon aan 's Vaders rechterhand in te nemen — Hij, de Koning Zijner duurgekochte Kerk. —
Ziet, die weg, dien de Zoon gegaan is — die weg der dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid — is de weg, die wederom als de smalle weg, hemelwaarts leidt. — Christus Jezus — de Gezalfde Zaligmaker — de Borg — Hij heeft de straf der zonde gedragen — Hij heeft den vloek weg genomen, door Zichzelf tot een vervloeking te stellen. Alles — wat anders de gelukzalige gemeenschap van een heilig en rechtvaardig God met den gevallen en des doods schuldigen zondaar — en van den zondaar met God — verhinderen moest, is door den Borg verwijderd — maar daarentegen, alles, wat geestelijk-armen, blinden, naakten, ellendigen tot vervulling van hun zielsbegeeren van noode hebben, is door den Borg verworven in dien wonderen weg des heils.
Als daar dan dit woord tot onze ziel komt: „Alle dingen zijn nu gereed" — dan beluisteren we in dat woord, hoe de toegang tot Gods genadetroon wederom is opengesteld.  Geen zondaar, geen zondares, hoe diepgevallen, kan in dezen grond iets vinden, dat hem of haar zou kunnen rechtvaardigen te spreken: voor mij is die grond niet aanwezig. O, zou dat zoo kunnen zijn, dan kon de zondaar of de zondares, die verloren gaat, Gode de schuld van het verloren gaan geven!
Verre van dat! „Alle dingen zijn nu gereed". Wat een rijkdom van schatten ligt er niet in dat „alle dingen" opgesloten. Is niet een eerste goed van Gods Koninkrijk (en dat tegelijkertijd de oorsprong is van al de overige genadegoederen en weldaden van het geestelijk Avondmaal) de rechtvaardigheid of gerechtigheid?
De inhoud van het werkverbond, waarin de mensch oorspronkelijk stond, was: „doe dat en gij zult leven" en ware de mensch staande gebleven, zoo zou hij daardoor zijn gerechtvaardigd geworden — zou hij daardoor het leven hebben behouden. Maar dat verbond heeft het Verbondshoofd Adam voor zichzelf en voor al zijn nakomelingen, verbroken — en zoo heeft het gansche schepsel iedere zaligheid, die uit de Wet is, die voor God bestaan kan, reeds in het Paradijs, in den morgenstond der Schepping verloren. — Ieder Adamskind is, zoowel door zijn erf als door zijn dadelijke zonde, in dié mate onder den rechtvaardigen vloek van Gods heilige Wet — dat noch hijzelf, noch eenig ander schepsel, in staat is, hem daarvan te redden. — Staat er niet geschreven: "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in 't boek der Wet, om dat te doen?"
Maar — nu komt daar 't woord tot dien mensch, die door de Wet. .verdoemd wordt: „Alle dingen zijn nu gereed". —
Er is een ander verbond — het verbond der genade. Er is een ander Verbondshoofd — de tweede Adam. — Deze heeft door Zijn volkomen gehoorzaamheid, alle dingen gereed gemaakt. — O, dat woord „alle dingen zijn nu gereed" het predikt Christus, het einde der Wet, tot rechtvaardigheid, een iegelijk, die gelooft. Christus, de Borg, Hij is geplaatst in de plaats van hen die door de gerechtigheid Gods eeuwig gevonnist werden. Ja — Christus verwierf een volkomen gerechtigheid — Hij volbracht alles wat te volbrengen was — Hij nam alles weg wat weg te nemen was. — Voor hen, die leerden, dat van hun zijde alles ongereed was — maakte de Borg alles gereed. In dien weg kwam er voor hun ziel inplaats van de onvrede — de vrede. Vrede, het is een onmiddellijk vruchtgevolg van de aangebrachte en verworvene gerechtigheid, 't Evangelie — het Woord des Heeren, dat van Boven neerdaalt, hoe luide verkondigt 't niet: „vrede door het bloed des kruises".
Dat lieflijke woord der verzoening, hetwelk in Christus weerklinkt — het wordt uitgejubeld door de Engelen Gods — het ruischt over Bethlehem-Efrata's velden: „Vrede op aarde". En de weerklank daarvan weerklinkt in de harten der gekenden — een weerklank, oneindig heerlijker dan der Engelen gejubel — want de Engelen, als ongevallen, weten niet wat Verlossing is. Wonderdiep is dat gejubel in de harten der gerechtvaardigden: „wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God, door onzen Heere Jezus Christus". In dat „vrede door het bloed der verzoening" opent zich voor de vermoeide en beladene zondaarsziel een deur der hope om wederom in de zalige gemeenschap met hun Maker te treden — van Wien ze door de zonde geheel en al vervreemd waren. Het Evangelie komt tot hun ziel met de sprake: „alle dingen zijn nu gereed!" — Gerechtigheid, vrede — ziedaar heerlijke zielespijs gevonden aan het gastmaal, dat de Bruidegom voor Zijne Bruid verwierf — ook treft zij aldaar aan: blijdschap door den Heiligen Geest. Christus toch heeft door Zijn volmaakte gehoorzaamheid ook den levend-makenden Geest verdiend — door welken Geest het verbrachte werk zou worden verzegeld en uitgestort in de zondaarsziel. — De Trooster kwam om Zijn volk — het volk des Konings — te leiden in al de Waarheid. De werkende middelen nu van den Heiligen Geest zijn Wet en Evangelie. Door de Wet is de kennis der ellende — die kennis, die de oorzaak is van het waarachtig toevluchtnemend geloof tot den Wetsvolbrenger, Christus. — Die kennis gewekt en gewerkt door den Heiligen Geest — verwekt droefheid, verslagenheid des harten — maar door den zelfden Geest geleid, komt de ziel, door de prediking van het Evangelie, tot het geloof in den Wetsvolbrenger — zoodat de terneergebogen ziel door Hem wordt opgericht met 't lieflijke: „alle dingen zijn nu gereed". — In dien weg wordt het hart met blijdschap vervuld — de waarachtige blijdschap des geloofs. Maar die geloofsblijdschap, die in de harten heerscht van hen, die het bevindelijk leerden verstaan, dat alle dingen gereed zijn — zij is een gave Gods — daarom wordt die blijdschap ook met nadruk genoemd: "blijdschap door den Heiligen Geest"
„Alle dingen zijn nu gereed"! Lezer, lezeres, dat „alle" het sluit alles in. Het kan worden onderverdeeld in veel en velerlei — maar wat ge ook opnoemen wilt het wordt omsloten door dat "alle dingen". Als er „iets" niet gereed was — zouden we in 's Heeren Woord niet lezen: „Alle dingen zijn nu gereed". „Alles is volbracht" —
— Het Voorhangsel scheurt van Boven tot Beneden. Let er wel op tót beneden — het laatste vezeltje scheurde door — een geopend Heilige der Heiligen ligt er voor 't verwonderend oog !
Iedere ziel, die daar bepaald wordt bij den diepen afgrond van het ongereed-zijn aan haar zijde — die leert inblikken in de peillooze diepte, waarin ze in Adam nederviel en waarin ze zich door hare dadelijke ongehoorzaamheid dieper en dieper stort — ja, waarin ze door iedere eigengerechtigde poging om er uit te geraken, steeds meer verzonk — dié ziel verneemt in dit woord, dat eeuwig zeker is, „alles is gereed". De Heere Zelf heeft een vasten grond gelegd, een onwankelbaren grond — Christus is 't fundament! In den mensch geen enkele grond — nooit of te nimmer — in den Heere alleen — Hij komt met Zijn goddelijken grond: „alle dingen zijn nu gereed".
Hoorden we hoe in het woord „alle dingen zijn nu gereed" de grond, de onwankelbare grond ligt, waarop de noodiging wordt opgetrokken, als een vast gebouw  letten we nu nog heel kort op die noodiging zelf! — „Komt — want — alle dingen zijn nu gereed". — „Komt" zegt die goddelijke noodiging. Tot wie nu komt zij? Gewichtige vraag. Zie naar de gelijkenis. De noodiging kwam — maar velen weigerden gehoor te geven — de een had dit, de ander weer wat anders — er was geen behoefte aan het volbrachte werk. Nochtans, de noodiging kwam — zoodat eenmaal niet gesproken kon worden: „Ik wist het niet". Daarom — deze goddelijke noodiging, ze komt daar tot een ieder, zonder onderscheid — en zoo zal die noodiging eenmaal vóór den mensch getuigen, omdat hij er door tot Christus kwam — óf zij zal eenmaal tegen den mensch getuigen, omdat hij, den weg geweten hebbende, dezen niet wilde bewandelen. —
„Komt" dat is de roerende noodiging — Zij komt tot zondaren — tot zondaressen, die nergens recht op hebben — ook niet het allergeringste recht op het allergeringste deel van deze noodiging, vol van onuitputtelijken rijkdom. O, met welk een God, vol van erbarming, heeft de zondaar toch te doen — de zondaar spreekt: „wijk van mij, want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust" — de Heere spreekt: „Komt, want alle dingen zijn nu gereed". —
„Komt", die noodiging houdt in, dat de mensch er van nature niet is — dat hij kómen, naderen, toetreden moet. Dat komen houdt in: afkomen van de hoogten der eigengerechtigheid, uitkomen uit zichzelf, heenkomen als een arme zondaar tot den schatrijken Christus — Die sprak: „Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven".
— Maar, is uw antwoord: „Wie is tot deze dingen bekwaam? Wie kan er kómen? Wie kan een tot den grond neergeslagen ziel wederom opbeuren? Wel — dat kan, dat wil de Heilige Geest, de Werkmeester van dit alles. Door die onnaspeurlijke Geesteswerking wordt de ziel op onderscheiden wijzen gebracht tot dat waarachtige komen!
„Komt" — let er op, hoe bemoedigend en troostvol de noodiging verbonden is aan den grond der noodiging „alle dingen zijn nu gereed" — door het woordje „want". — Een sterke aanmoediging voor alle bekommerden, voor alle kleinen, voor alle schuchtere zielen, 't Is als spreekt de Heere: Zie niet op uw zonde, op uw onmacht — zie alleen op Mij, Die u bij name roep — alle dingen zijn gereed komt, nadert in den geloove, dat bij Mij alle dingen mogelijk zijn. —
Denken we hierbij niet aan Psalm 81 vers 12, dat welbekende vers, (naar 't uitwendige — ook naar het inwendige?)— dat heenwijst naar een God, Die mild en overvloedig schenkt aan allen, die in hun gebrek tot Hem zich henenwenden! Tot de ziel komt daar de noodiging „komt" — Wat een verontschuldigingen tracht de mensch niet aan te voeren, om zich er aan te onttrekken: geen tijd, te druk. — „Komt" en 't antwoord is: ik wil niet komen — misschien zegt de mensch het niet zoo open — hij windt er allicht heel vrome doekjes om, maar in den grond der zaak is er geen behoefte.
„Komt". Ja maar, zegt een ander: Ik kan niet komen, de mensch is onmachtig — en hij leeft rustig verder „als ik bekeerd moet worden, zal ik wel bekeerd worden". Maar het einde komt en die mensch hoort zich toeroepen van den troon der vlekkelooze heiligheid: „gij hebt niet gewild".
— Als de mensch waarlijk zijn onmacht leert kennen — wordt het geen lijdelijkheidskussen om er kalm op voort te sluimeren — verre van dat — dan wordt het woord van Christus verstaan: „Bij den mensch is het onmogelijk — maar bij den Heere zijn alle dingen mogelijk".
Uitvluchten! De vraag ligt er voor onze ziel: Is zij gekomen? — En als ze nog niet gekomen is — waarom niet? Nog is het de komenstijd — hoe lang nog? De dood snijdt dien tijd af — van tweeën is het dan één: gekomen of niet gekomen!
Zalig — zoo uw ziel uit genade reeds kwam, om aan het gastmaal des grooten Konings gespijzigd te worden met wondere, zieleverkwikkende spijzen. Zóo uw ziel gevoed werd met het Hemelsch manna — gedrenkt werd met levend water.
„Komt" vermoeide beladene ziel — gij, die al maar in de donkerte gaat — „alle dingen zijn nu gereed". Gij kunt dat niet gelooven? Werp u aan den genadetroon — staar alleen op het volbrachte werk van Golgotha, staar niet langer op uw zondebergen, op uw onmachtsdiepten, wendt uw blik naar Boven, vanwaar het roerend-noodigende woord neerdaalt: „Komt, want alle dingen zijn nu gereed".
Amen.
Willige-Langerak.                                                                                 A. J. HOEKZEMA.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's