Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het duizendjarig Rijk. (5)
Au g u s t i n u s (± 400 n. Chr.) redeneerde zóó: De bedeeling Gods met Israël is een tusschenbedeeling geweest, door den Heere in de geschiedenis ingeschoven, om het groote doel in Christus voor alle volken te bereiken! Zóó is de zaligheid uit de Joden voortgekomen voor alle natiën. Het volk Gods van alle eeuwen en uit alle natiën, dat is h e t  w a r e  I s r a ë l. Om dat geestelijk Israël is het God te doen. De Joden zijn schuldiger dan de heidenen, want ze hebben, bij oneindig veel meer licht van God, den Christus verworpen en den Heere der heerlijkheid gekruisigd. Zij hebben zich dieper te verootmoedigen, en niet te denken, dat ze nog iets vóór hebben boven de heidenen. Er is voor 't Joodsche volk, al is het dat degenen die er uit toegebracht zullen worden persoonlijk 't heil in Christus zullen deelachtig zijn, als z o o d a n i g geen bizondere gelukstaat op aarde te verwachten! Er is ook geen tweeërlei opstanding, gelijk de Chiliasten zich dat wijsmaken. Wat in Openb. 20 de eerste opstanding heet, is de wedergeboorte in dit leven.
En wat er gezegd wordt van de duizend jaren doelt op  h e e l  h e t  t ij d p e r k, dat de Christelijke Kerk, van Christus' opstanding tot Zijn wederkomst, doorleeft, waarin de macht van satan ingebonden is. De tafereelen uit het boek de Openbaring repeteeren zich in de geschiedenis van Christus' Kerk op aarde, op onderscheidene wijze en in onderscheiden vorm, totdat Christus in den Jongsten dag zal wederkomen om te oordeelen de levenden en de dooden, Satan voor eeuwig uitwerpend in den poel van vuur en sulfer, als het program Gods in de wereldgeschiedenis afgewerkt is door God, die groot van raad en machtig van daad is. 
A u g u s t i n u s was dus van oordeel, dat de tijden, nu Christus zit aan Gods rechterhand, voor Satan tijden van gebondenheid zijn, waardoor hij de volkeren, die onder het O. Verbond aan zich zelf waren overgegeven, nu niet meer van God en Christus kan terughouden, zoodat ze door Gods Woord en Gods Geest worden toegebracht, zij 't ook  onder onvermoeiden en telkens vernieuwden tegenstand van den menschenmoorder van den beginne. Die tijd van gebondenheid van Satan is n u en die tijd is éénmaal; wat nu komen zal, onder den uitersten en geweldigsten tegenstand van den duivel, is de wederkomst van Christus ten oordeel, waarmee de eindtriomf van den Christus tegelijk zal zijn bereikt. Een nieuw tijdperk van rust en vrede op aarde verwachten we niet. Wat we nu verwachten is het eindgericht, met een nieuwen hemel en een nieuwe aarde.
In den gang van Augustinus' redeneering kunnen we ons zéér wel vinden. Het is, in hoofdzaak, wat de Gereformeerden altijd geleerd hebben, zij 't dan, dat over die ,,eerste opstanding" als „de wedergeboorte in dit leven" te praten zou zijn. Want daar denken wij aan de opstanding der dooden onmiddellijk na het sterven — de opstanding van ziel en geest — waarop later volgt de tweede opstanding, zijnde de opstanding des vleesches en de vereeniging van ziel en lichaam in den grooten dag.
Maar dat betreft maar een onderdeel van de zaak die aan de orde is. Hoofdzaak is hier, dat ook Augustinus dus niets wilde weten van een fantastisch duizendjarig vrederijk op aarde.
Sedert Augustinus oefent het Chiliasme geen invloed meer uit in de Kerk. De leer van het duizendjarig vrederijk, van heidensch-Joodschen oorsprong, is niet weg. Maar in de officieele stukken van de Kerk komt het niet voor. Nooit is het officieel door eenige Kerk erkend of aangenomen. Integendeel. Op het voetspoor van  A u g u s t i n u s  geloofde men, dat het Koninkrijk van Jezus Christus gekomen is, komt en komen z a 1, om in de volheid des tijds, als de elementen brandend zullen vergaan, geopenbaard te worden in heerlijkheid, waarbij Christus zal regeeren van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden der aarde. Dan zal de nieuwe hemel en de nieuwe aarde worden geopenbaard; dan zal het hemelsch Jeruzalem nederdalen op aarde; dan zal al het geestelijk zaad van Abraham, alle kinderen Gods, gansch het Israël des Heeren, vergaderd worden en terwijl de booze zal worden uitgeworpen, zal de aarde vol zijn van de kennisse Gods, gelijk nu de wateren den bodem der zee bedekken.
En juist, omdat onze beste theologen den gang van zaken in het midden van Gods Koninkrijk heerlijk-geestelijk zagen, protesteerden zij tegen de fantastische, vleeschelijke, on-geestelijke en on-waarachtige voorstellingen der Chiliasten, die telkens, dan hier en dan daar, het hoofd weer omhoog staken.  Want dood was de leer van het duizendjarig vrederijk op aarde niet. Ook n u leeft zij nog, vooral in allerlei sectarische kringen, maar ook wel onder enkele bepaalde groepen van Christus-belijders van onderscheiden Kerkgemeenschap.
Vooral in de dagen van de groote Reformatie, toen de vervolging en verdrukking, met dood en ellende, voor velen zoo vreeselijk was, kwamen er weer allerlei wonderlijke toekomstdroomen op. Vooral toen er bovendien nog allerlei schrikkelijke dingen bij kwamen als: oorlogen, hongersnooden, zware pestilentiën, teekenen aan den hemel, enz. Toen troostte men zich met de gedachte: deze wereld met al haar strijd en moeite, met nood en dood, gaat voorbij; en straks komt het vrederijk op aarde!
Daarbij hield de Kerk in haar officieele belijdenisschriften den rechten koers. De H. Schrift was haar tot een licht op het pad en een lamp voor den voet. Zij wilde dan ook niet weten van een aardsch vrederijk. Zij kende geen tweeërlei komst van Christus, noch tweeërlei opstanding der dooden, noch een nationale bekeering van het Joodsche volk, noch een aardsch Jeruzalem als residentie van Sions Koning.
De Gereformeerde Kerk wist, geloofde, beleed andere dingen.
Hoort maar hoe zij zich uitspreekt in haar bekend leerboek, in den Heidelbergschen Catechismus. Daar laat de Christgeloovige, als hem gevraagd wordt: „Wat troost u de wederkomst van Christus om te oordeelen de levenden en de dooden?" deze Schriftuurlijke geloofstaal hooren: „Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Denzelfde, Die Zich te voren om mijnentwille voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot eenen Rechter uit den hemel verwacht, die alle Zijne en mijne vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelsche blijdschap en heerlijkheid nemen zal".
De troost des christens kwam dus uit het geloof aan Christus' wederkomst. Die voor Zijn Sion geleden hebbend, Zijn Sion ook zal verlossen en verheerlijken. De opstanding der ziele troostte hen. De opstanding des vleesches gaf hun blij vooruitzicht. En dan met Christus' heerlijkheid vervuld te mogen worden en altijd bij God te mogen zijn, dat was hun zielsverlangen.
Wilt ge den christen nog eens in Schriftuurlijke taal hooren spreken? „Dat niet alleen mijne ziel na dit leven van stonde aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden, maar dat ook dit mijn vleesch, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijne ziel vereenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden". Dat belijdt de christen in de 22ste Zondagsafdeeling van den Heidelbergschen Catechismus. En vervolgt dan onmiddellijk:
„Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel, ik na dit leven volkomene zaligheid bezitten zal, die geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en in geens menschen hart opgeklommen is, en dat om God daarin eeuwiglijk te prijzen". Van een uitzien naar een duizendjarig vrederijk op aarde, van een Christus-regeering hier beneden, bemerken we hier niets. Integendeel.
De Zwitsersche Belijdenis van Geneve zegt zoo terecht: „Wij verwerpen de Joodsche droomerijen, dat er vóór den dag des gerichts een gouden eeuw op aarde zal zijn en de vromen 't bewind der wereld zullen innemen, na ten-onder-brenging van de goddeloozen, hunne vijanden".
Dat is ook geen Schriftuurlijke leer. De leer der Evangeliën in Matth. 24 en 25, zoowel als in Lukas 18, is anders dan die der Chiliasten. En wat de Apostelen leeren vinden we in 2 Thess. 2, 2 Tim. 3 en 4, wat ons aan geheel andere dingen doet denken, dan de Chiliasten voorbrengen.
De Christ-geloovige brengt dan ook andere dingen voor, als hij het heeft over de toekomende dingen, dan de voorstanders van een duizend-jarig vrederijk op aarde.

De christen belijdt met art. 37 van de Nederiandsche Confessie: „Ten laatste gelooven wij, volgens het Woord Gods, dat, als de tijd, van den Heere verordend (die allen creaturen onbekend is), gekomen, en het getal der uitverkorenen vervuld zal zijn, onze Heere Jezus Christus uit den hemel zal komen, lichamelijk en zienlijk, gelijk Hij opgevaren is, met groote heerlijkheid en majesteit, om zich te verklaren een Rechter te zijn over levenden en dooden; deze oude wereld in vuur en vlam stellende om haar te zuiveren. En alsdan zullen persoonlijk voor dezen grooten Rechter verschijnen alle menschen, zoowel mannen als vrouwen en kinderen, die van den aanbeginne der wereld af tot den einde toe geweest zullen zijn, gedagvaard zijnde door de stemme des archangels en door het geklank der Goddelijke bazuin. Want alle degenen, die gestorven zullen wezen, zullen uit de aarde verrijzen, de zielen te zamen gevoegd en vereenigd zijnde met haar eigen lichaam, in hetwelk zij zullen geleefd hebben. En aangaande degenen, die alsdan nog leven zullen, die zullen niet sterven gelijk de anderen, maar zullen in een oogenblik veranderd en uit verderfelijk onverderfelijk worden. Alsdan zullen de boeken (dat is, de conscientiën) geopend, en de dooden geoordeeld worden, naar hetgene zij in deze wereld gedaan zullen hebben, hetzij goed of kwaad. Ja, de menschen zullen rekenschap geven van alle ijdele woorden, die zij gesproken zullen hebben, die de wereld niet dan voor kinderspel en voor tijdverdrijf acht; en dan zullen de verborgenheden en geveinsdheden der menschen in 't openbaar voor allen ontdekt worden. En daarom is de gedachtenis van dit oordeel met recht schrikkelijk en vervaarlijk voor de boozen en goddeloozen, en zeer wenschelijk en troostelijk voor de vromen en uitverkorenen; dewijl alsdan hunne volle verlossing volbracht zal worden en zij aldaar zullen ontvangen de vruchten des arbeids en der moeite, die zij zullen gedragen hebben; hunne onschuld zal door allen bekend worden; en zij zullen de schrikkelijke wrake zien, die God tegen de goddeloozen doen zal, die hen getyranniseerd, verdrukt en gekweld zullen hebben in deze wereld. Dewelke overwonnen zullen worden door het getuigenis hunner eigene conscientiën, en zullen onsterfelijk worden, doch in zulker voege, dat het zal zijn om gepijnigd te worden in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijnen engelen bereid is. Daarentegen zullen de geloovigen en uitverkorenen gekroond worden met heerlijkheid en eere. De Zone Gods zal hunnen naam belijden voor God, Zijnen Vader, en Zijne uitverkorene engelen; alle tranen zullen van hunne oogen afgewischt worden; hunne zaak, die nu tegenwoordig door vele Rechters en Overheden als kettersch en goddeloos verdoemd wordt, zal bekend worden de zaak van den Zone Gods te zijn. En tot eene genadige vergelding zal hen de Heere zulk eene heerlijkheid doen bezitten, als het hart eens menschen nimmermeer zoude kunnen bedenken. Daarom verwachten wij dien grooten dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus onzen Heere".
Dat is de kloeke taal van onze Gereformeerde Vaderen uit den bloeitijd! Een verlangen naar dien grooten dag. Hoe geheel anders dus, dan de Chiliasten droomen. Want die spreken van een opstanding der rechtvaardigen, om een rijk van vrede voor duizend jaar hier op aarde te ontvangen; terwijl dan daarna te verwachten is de algemeene opstanding en het gericht. Dat leert de Schrift immers nergens! Nergens is sprake van tweeërlei opstanding. Geen sprake van tweeërlei komst van Christus, noch van de Joden als de spil waar alles om draaien zal.
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 december 1926

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's