Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

VAN DWALENDE SCHAPEN EN VAN HET ZWIJGENDE LAM

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg, doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aannoopen. Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij verdrukt, doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzoo deed Hij Zijnen mond niet open. Jesaja 53: 6 en 7.

In de woorden uit Jesaja's profetie, die we boven deze overdenking schreven, is sprake van dwalende schapen en van een zwijgend lam. Ge vindt het misschien wel een vleiend beeld, dat de profeet u komt te vergelijken met de lieve schaapkens. Wat is het inderdaad een liefelijk beeld, hetwelk we vinden in Psalm 23: De Heere is mijn herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.
Maar de profeet wil u en mij in deze beeldspraak bij wat anders bepalen. Is dat geen bekentenis vol beschaming om het te moeten belijden: „Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg"? Indien ge naar een dichtregel wildet grijpen, zou het geen andere kunnen wezen dan:
„Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond
Dat onbedacht zijn herder heeft verloren."
In deze beeldspraak komt de Heere ons juist te teekenen de zonden van ons dwaalziek hart. Inderdaad. Als de Heere ons bij zijn ontdekkend genadelicht een blik doet werpen in ons hart, als Hij den blinddoek en de omwindselen van onze aangezichten komt af te nemen, dan zal uit onzen mond vernomen worden die ootmoedige belijdenis: Heere, een verloren schaap ben ik! Ach, doe mij uwe stem nog hooren! Dan zal met schaamte moeten worden betuigd, dat we reeds in Adam, ons aller bondshoofd, van den levenden God zijn afgevallen, om den satan, den vader der leugenen, toe te vallen.
Hoe zacht en teeder u een schaap ook mag toeschijnen, zou er wel een dier op aarde te vinden zijn zoo dwaalziek als het schaap, zoo geneigd om telkens weer van de kudde af te zwerven, zich onttrekkend aan de trouwe hoede van den herder, die de schaapkens zijner kudde tegen allerlei gevaren beschermen wil? Ik geloof van niet.
Maar hoe dwaalziek was ook Israël tijdens de regeering der koningen. Telkenmale keerden ze zich van achter den Heere om de Baals te dienen. Hoe vergaten ze dan zijne inzettingen en de wonderen, die Hij in hun midden gedaan had. Israël was rijk en verrijkt en had aan geen ding gebrek en wist niet dat het jammerlijk, naakt, blind en ellendig was.
Dit geldt nu ook van ons, lezers en lezeressen, hetzij we dit door genade hebben leeren inzien en hebben leeren beweenen, hetzij onze oogen hiervoor nog blind zijn.
O, kinderen des Heeren, waar waart gij, toen de Heere u zocht en vond in de ure, waarin Hij u riep? Was het niet als een dwalend schaap op den breeden weg, die ten verderve leidt? Was het niet een zich keeren, een iegelijk naar zijnen weg? En satan, de vorst der duisternis, lag op den loer om u weg te slepen naar een eeuwig zielsverderf.
Het zal dan ook door al Gods kinderen moeten worden beleden, dat de wegen, die ze in hunne blindheid hebben bewandeld, tenslotte wegen en paden des doods zouden zijn geworden. Want evenmin als het verloren schaap den weg naar de kooi van den herder wedervinden kan, evenmin zal ons hart den weg kunnen wedervinden naar het Vaderharte Gods. 't Is dan ook slechts souvereine genade, indien een zondaar teruggebracht wordt van de dwalingen zijns wegs.
O, Godlof, indien gij de tijden in uw leven hebt leeren kennen, waarin gij eigen zin en wil hebt leeren verzaken om met Paulus te vragen: Wat wilt Gij, dat ik doen zal, Heere? Als het schaap zoo ver van de kudde aan het dolen is en het de verscheurende dieren ziet naderen, zal het dan niet blaten naar den herder?
O, lezers, vele verscheurende vijanden omringen u op uwe doolwegen. De satan gaat rond als een brieschende leeuw, zoekende, wie hij zou kunnen verslinden. De wereld is vol bochten en kronkelwegen en zet op hare handwijzers de namen van de heerlijkste lusten en genietingen, maar het einde is verderf. Maar acht uw eigen vleesch niet voor den geringsten vijand uwer zaligheid. Ons eigen hart is immers dwaalziek.
Maar wie zou niet blaten gelijk het verloren schaap, als 't oog voor zooveel zielsvijanden ontsloten werd? Dan wordt het een wonder in eigen oog, als de Heere nog naar zulk een verloren schaap wil omzien.
Misschien is er nu wel iemand, die bij zichzelf denkt, dat de dwalende schapen dus alleen de onbekeerde zondaren zijn, die nog voorthollen naar een eeuwig verderf, hetzij ze leven als de tollenaars, hetzij ze hunne eigengerechtigheid trachten te vermenigvuldigen als de Farizeën. Maar indien ge dat zoudt denken, hebt ge daarmee genoegzaam te kennen gegeven, dat ge eigenlijk nog een vreemdeling zijt op den smallen weg, die ten eeuwigen leven leidt.
Zou het schaap, dat eens door de hand van den herder uit duizend gevaren gered werd, nimmer meer afdwalen? Ge weet beter. Het mag heerlijk rusten, als het na moeitevolle, gevaarvolle zwerftochten weder in de schaapskooi is teruggebracht, als men eenige dagen verder is, blijkt weer de oude geneigdheid van 't dwaalzieke schaap. Ja, dat schaap blijkt de vernieuwde zorg en hoede van den herder telkens en telkens weer noodig te hebben.
Is het ook alzoo in het rijk der genade niet?
Die door genade mag weten, dat hij een schaap van die kudde van den grooten herder Jezus is, zal dan ook wel de tijden kennen, waarin het de grondtoon des harten is, den Heere alleen lief te hebben en zijne sterkte. Maar daarop volgden andere tijden. Hoe heeft het een Petrus verdroten, toen de Heiland hem voorspelde, dat hij Hem zou verloochenen. Dat scheen Petrus totaal onmogelijk. En toch, ge weet het, hoe deze pilaar van Gods Kerk tot driemaal toe, onder vloeken en zweren heeft betuigd, dat hij Jezus niet kende.
O, Petrus, wat waart gij weer ver weggezworven van den grooten herder der schapen. En waren ook de woorden: „Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond", niet de smartkreten van dit schaap van Jezus' kudde?
Met dit alles voor oogen zal het u niet langer verwonderen, dat eens een van die schapen van den ouden dag heeft gezongen: „Reinig mij van mijn verborgene afdwalingen, o Heere".
Ja, dan moet de klacht van de lippen: Ik ben tot hinken en tot zinken gereed, elken morgen. Wie zich echter na ontvangene genade als zoodanig heeft leeren kennen, zal dan ook wel de bede van de bruid in het Hooglied van Salomo verstaan kunnen, als zij smeekt: Zeg mij aan, gij, die mijn ziele lief heeft, waar gij weidt, waar gij de kudde legert op den middag, want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden uwer metgezellen.
Het is een onbegrijpelijk wonder van Gods genade, dat hij nog dwalende schapen van den breeden weg wil terugbrengen naar den smallen weg door de enge poort. Of zou de Heere onrecht hebben gedaan, indien Hij alle schepselen maar aan zichzelf had overgelaten om ze in den grooten dag des oordeels allen maar te scharen onder de bokken aan zijne linkerhand? Indien de Heere zulks had gedaan, zou geen der schepselen Hem tot verantwoording hebben kunnen roepen.
O, Eeuwige aanbiddelijke wijsheid Gods, die een weg heeft uitgedacht om zondaren te redden en te zaligen op zulk een wijze, dat zijne vlekkelooze gerechtigheid en heiligheid niet zou worden geschonden. Wie zal den last des toorns tegen de zonde kunnen dragen en anderen daarvan verlossen?
Nu lezen we in het Schriftwoord boven deze overdenking nog van een ander schaap of liever nog van een lam, hetwelk ter slachting zou worden geleid.
Ge hebt toch reeds begrepen, lezers, dat de profeet hier spreekt van den Heere Jezus. Dat is nu hetzelfde lam, waarvan later Johannes de Dooper zou getuigen: „Zie het lam Gods, hetwelk de zonden der wereld wegneemt". En elk schaap of lam, hetwelk in de dagen des ouden Verbonds naar de altaren werd ter slachting geleid, was een afschaduwing van dat betere, ja volmaakte offerlam van Golgotha: Christus Jezus. Christus, een lam ter slachting geleid! Kunt ge u teederder beeldspraak indenken? Hier niet Christus, de leeuw uit Juda's stam of de Koning der koningen, voor Wien de Serafs buigen en op Wiens wenken de engelen staren.
O, hoor ik u vragen, waarom toch heeft de Heiland zich zoo diep willen vernederen? En het antwoord kan niet anders luiden, dan dat Hij de groote borg en middelaar wezen wilde. Stel u toch niet voor, dat genade van God slechts zou willen zeggen, dat de Heere de ongerechtigheden maar door de vingers zoude zien. Neen en nog eens neen! Daar komen de ongerechtigheden aanloopen van het verdorven Adamskroost voor des Vaders heilig aangezicht. De onkreukbare gerechtigheid Gods eischt voldoening. Indien ge het anders wilt, dan zijt ge bezig om God geen God meer te laten, maar Hem van den troon naar beneden te trekken.
De gerechtigheid Gods eischt straf op de zonde en op de ongerechtigheid. Maar welk een liefde en een gewilligheid om zich op te offeren zal daartoe worden geëischt, van hem, die zich daartoe geven zal. Die borg zal zich aan die stralende gerechtigheid Gods hebben te onderwerpen, daarom zegt ook de profeet, dat de Heere ons aller ongerechtigheden op Hem heeft doen aanloopen. En als dezelve, n.l. de straf op de zonde, geëischt werd, deed Hij zijnen mond niet open.
Is er wel één dier zoo weerloos als een lam? Dat dier heeft nu haast geen enkel verdedigingsmiddel. Mij dunkt, dat het den hardvochtigsten slager wel gemakkelijker zal vallen voor zijn gemoed, om den wreeden stier neder te vellen, dan om het weerlooze lam het mes op de keel te zetten. Ge begrijpt, dat de profeet geen oogenblik bedoelt om vol te houden, dat een lam bij het slachten nooit zal kreunen of zich zal verzetten. Evenmin als dit ook van den Heere zoo zou worden opgevat, alsof Hij bij zijn lijden nimmer zou gesproken hebben. Denk dan maar eens aan het ernstige: „Judas, verraadt gij den Zoon des mensenen met een kus?" en let verder maar eens op de zeven kruiswoorden.
Neen, de profeet bedoelt slechts dit: Is er bij elk mensch en dier, bij elk schepsel een verzet tegen alle lijden en smart, bij Hem, den Zoon des menschen, geen verzet, maar een geduld als bij het stervende lam. Als Hij gescholden wordt, scheldt Hij niet weder, maar geeft het over aan Hem, die rechtvaardiglijk oordeelt. Hij schikt zich onder het lijden als een lam.
Wat zou Hij naar recht hebben kunnen spreken. Hij had de legioenen engelen zijns Vaders te hulp kunnen roepen. Hij had tot de aarde kunnen zeggen, dat ze zich zoude openen om gelijk weleer Korach, Dathan en Abiram, ook nu al zijn vijanden te verslinden. Hij had kunnen getuigen tot den heiligen Vader: „Gij weet toch, o, heilige Vader, dat ik nooit geen zonde gedaan heb en dat er nooit geen bedrog in mijn mond is gevonden, maar dan hoef ik ook al dien smaad en hoon niet te dulden en daarom, ik kom af van het kruis".
Maar neen, zoo sprak Hij niet. Na al de beschuldigingen, die tegen Hem in de rechtszaal van Kajafas worden Ingebracht, luidt het zoo plechtig: „En Jezus zweeg stil". Velen hebben het niet kunnen begrijpen, waarom toch het heilige offerlam op al die booze aantijgingen en beschuldigingen zwijgen wilde. Maar voor wie op Hem leerde zien als op den grooten lijdenden borg en zaligmaker, wordt het anders. Die hebben het verstaan, dat daar achter Hem staat een kudde van arme, in zichzelf zoo dolende schapen, die met Job moeten betuigen, dat ze den heiligen en rechtvaardigen God op wel duizend vragen niet één antwoord kunnen schenken.
O, de Heiland heeft willen zwijgen. Ziende op dien eeuwigen vrederaad, was het zelfs een heilig moeten zwijgen. Had Hij het zwijgen verbroken, dan was het met de zaligheid van alle dwalende schapen voor eeuwig verloren geweest. Alleen in den weg van geduldig lijden, als een weerloos lam, betalende al de schuld zijner schapen tot den laatsten penning toe, kon Hij voldoen aan de eer zijns Vaders. Zoo alleen heeft de Heere ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Als dezelve geëischt werd, deed Hij zijnen mond niet open.
O, welk een rijk evangelie heeft Jesaja reeds onder het oude Verbond mogen brengen aan de waarlijk vermoeiden en belasten, die zich hebben leeren kennen als een verloren schaap, die naar heilig recht bij ontdekkend genadelicht zich zelf zouden scharen bij de bokken. Men heeft dan ook Jesaja wel eens genoemd den evangelist van het oude Verbond.
Maar nog veel breeder en dieper is de bedding van den stroom der genade, nu Gethsémané en Golgotha achter ons liggen, waar het zwijgende lam is geslacht, opdat er voor verlorenen in den weg van recht en gerechtigheid nog weer een weg zou worden gebaand naar het Vaderharte Gods. 
Pas nadat het kruis op Golgotha was geplant, kon Jesaja 53 in al zijn heerlijkheid worden verstaan. En dan denk ik onwillekeurig aan dien Moorschen kamerling, die op zijn wagen gezeten zijnde, dicht bij Gaza, ook deze zelfde profetie eens las.
Hij begreep het niet, wat hij las, die rijke man uit Moorenland. Met al zijn rijkdommen in Moorenland voelde hij zich toch een ongelukkig schepsel. Hoe zou het ook anders kunnen, nadat God in zijne ziel een onuitroeibare begeerte had gelegd naar de eeuwige dingen. Aanbiddelijke leiding des Heiligen Geestes! De Heere beschikt in den evangelist Filippus eenen bekwamen uitlegger voor dezen naar verlossing dorstenden heiden. En toen deze dienstknecht des Heeren hem Jezus Christus verkondigde en dien gekruisigd, ging het licht der vertroostende genade op in de ziel van dezen zoekenden heiden.
Zijt ge ook al eens zoo begeerig geweest om te verstaan dat rijke evangelie van dat Zwijgende Lam? Maar dan zal eerst uw oog geopend moeten zijn voor de dwalingen uws wegs en voor de veelheid van uwe ongerechtigheden. Wat is dat evangelie van het kruis al vele malen tot u uitgedragen. Ach, waarom was het nimmer begeerlijk in uwe oogen, anders dan omdat gij nog geen zondaar voor God geworden zijt en daarom geen verlossing van noode hebt in uwe eigene oogen? O, bedenk toch het snoode en Godonteerende van de zonde! Dat houdt wat in, te zondigen tegen een God, die dag aan dag met zegeningen en weldaden overlaat. Hoe schrikkelijk is toch de zonde, dat Christus als het zwijgende Lam ter slachting moest worden weggeleid.
Maar bedenk het dan ook, dat Hij, die te rein van oogen is, dan dat Hij het kwade zou zien en daarom de zonde van zijn volk heeft gestraft met den smadelijken dood des kruises aan Zijn heilig kind Jezus, het nauw neemt met de zonde, ook met uwe zonde. Aan roepstemmen om u te leiden tot bekeering laat Hij het niet ontbreken. Dat toch ten geenen dage die roepstemmen tegen u mogen getuigen! Het heden van genade kan zoo spoedig voorbij zijn en dan zal uw lot voor eeuwig worden beslist en wee den mensch, op wien al zijn ongerechtigheden dan zullen aanloopen, want dan zal er geen ontkoming wezen. Dan zal Hij komen als rechter van levenden en dooden. Nu mag ik Hem u nog aanprijzen als het zwijgende Lam ter slachting geleid, bij Wien er redding is te vinden voor de ellendigsten onder de ellendigen. Er is geen andere weg dan om met uwe ongerechtigheden als arme boetelingen te vluchten tot Hem, die met zijn zoenbloed ook al uw schuld kan bedekken, om met den dichter te leeren zingen:
Welzalig is de mensch, wien het mag gebeuren
Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren.
E r m e 1 o.                                                                                                                                                                              J.J. TIMMER

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 maart 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's