Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doodstraf, geen gratie.
Het gratie-besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederl. Indië, waarbij 't doodvonnis van drie der communistische deelnemers aan den moord op een politieman veranderd is geworden in levenslange gevangenisstraf, heeft in de Indische bladen — en terecht — teleurstelling en verontwaardiging gewekt. Zooals te begrijpen valt, vindt de scherpe critiek, die op het landvoogdelijk besluit door de Indische pers geoefend wordt, haar grond niet in den eisch, welke Gods Woord ten aanzien van de straf aan den moordenaar stelt, maar zijn het slechts utilileits (nuttigheids)redenen, die de teleurstelling en verontwaardiging opwekten. Men ziet in de voltrekking van een aantal doodvonnissen aan communistische misdadigers een zeer doeltreffend middel om den lust, om revolutionaire complotten te smeden, waardoor de orde en de rust wordt verstoord, te doen vergaan; of met andere woorden gezegd, de bladen, die hier hun oordeel gaven, achten de doodstraf een deugdelijke remedie om het gezag te handhaven.
Ons standpunt ten aanzien van het bestraffen van den moordenaar is natuurlijk een gansch ander, als waarop de Indische persmannen staan. Zijn de laatsten de meening toegedaan, dat juist het afschrikwekkende in de doodstraf nieuwe misdrijven op afdoende wijze zal voorkomen, de Gereformeerde is van oordeel, dat het doel van elke straf, dus ook van de doodstraf, gelegen is in het wreken van de geschonden gerechtigheid. Betreft het daarbij een misdadiger, die zich aan een andersmans leven heeft vergrepen, dan is het naar den eisch van Gods Woord, dat gehandeld worde overeenkomstig de ordinantie: „wie des menscben bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden".
De Overheid, die het zwaard niet tevergeefs draagt, heeft met den dood te straffen in die gevallen, waarin God het beveelt. Want nog eens gezegd, de straf, die op het misdrijf volgt, dient niet om den misdadiger te beteren, maar om aan de geschonden gerechtigheid Gods genoegdoening te geven. Intusschen blijft het toch opmerkelijk dat zij die het schandelijk optreden der Communisten in Indië hebben gezien en ook temidden van de „terreur" hebben geleefd ofschoon zij in beginsel tegenstanders zijn om den moordenaar aan het leven te straffen, toch geen ander middel weten om moordpartijen tegen te gaan dan de onverbiddelijke toepassing van de doodstraf. De Indische pers heeft dit hier uitnemend begrepen.

Is er reden voor verdeeldheid?
Onlangs hebben wij onze blijdschap gesproken over de groote eenstemmigheid tusschen Anti Revolutionairen en Staatkundig Gereformeerden bij gelegenheid, dat in de Staten van Zeeland het voorstel aan de orde was, om aan het verstrekken van een provinciaal subsidie aan een tuinbouwtentoonstelling in West-Zeeuwsch-Vlaanderen de voorwaarde te verbinden, dat deze tentoonstelling niet op Zondag zou geopend zijn.
Aan het slot van het artikel spraken wij hierbij onze ingenomenheid uit, dat het blad van ds. Kersten, „De B a n i e r", van die eenstemmigheid melding had gemaakt. Deze laatste opmerking is tot onze blijdschap aan de redactie van „De Banier" niet ontgaan. Het was de heer Ir. van Dis, te Zeist, die haar in een artikel in het orgaan de Staatkundig Gereformeerden, getiteld: „Afbraak-politiek?", zelfs met dankbaarheid aan de lezers van „D e B a n i e r" voorlegde. Het is nu onze bedoeling niet, om op elk slakje zout te leggen, anders zouden wij de vrijheid nemen om op te merken, dat de lezing welke de heer Van Dis over het gebeurde in de Staten van Zeeland, als zouden de A.R. Statenleden met de Staatkundig Gereformeerde Partij hebbe samengestemd, niet juist is. Het is precies andersom. Want het initiatief tot het doen van het voorstel om aan de subsidie de voorwaarde te verbinden dat de tentoonstelling op Zondag zou gesloten blijven, ging niet uit van de Staatkundig Gereformeerden, maar van de Anti Revolutionairen, bij welk initiatief (den eersten stoot aan iets geven) de eersten zich aansloten.
Intusschen, wij zouden op dit alles niet weer zijn terug gekomen, ware het niet, dat in het artikel van den heer Van Dis een mededeeling voorkwam, waarover we nog iets moeten zeggen. Deze mededeeling houdt in een uiteenzetting van de reden, welke er toe geleid heeft om naast de A.R. Partij ook nog de S.G.Partij op te richten. De noodzakelijkheid nu van het stichten van een eigen organisatie — zoo zegt de heer Van Dis — is gelegen in het feit, dat A.R. Partij haar beginselen heeft losgelaten. Na deze stelling geponeerd (gesteld) te hebben, concludeert hij ten slotte: Zoodra de A.R. Partij dan ook tot de beginselen zou terugkeeren, zooals de S.G. Partij die voorstaat, dan zou ik geen vrijmoedigheid meer hebben nog langer tot de S.G.Partij te blijven behooren, gesteld dat deze dan bleef bestaan, wat ik meen te mogen ontkennen. Dan zou ik zeggen, de A.R.Partij is de oudste, in rechten, bij haar behooren wij ons aan te sluiten. Zoolang wij dit echter niet kunnen, blijven wij Staatkundig Gereformeerd. De reden, waarom een deel van ons Gereformecrde volk een eigen politieke organisatie stichtte, waardoor de kracht van 't Calvinistisch volksdeel verbroken ligt, is dus gelegen in de omstandigheid, dat de A.R. Partij niet overeenkomstig hare beginselen optreedt.
Het bedroeft ons ook in het artikel van de heer Van Dis deze beschuldiging met geen enkel bewijs te zien gestaafd. Dat ten aanzien van het politiek beleid, dat door de A.R. Partij gevoerd wordt, verschil van inzicht tusschen haar en de SGP bestaat, kan ten deele worden toegegeven. Maar deze kwestie gaat geheel buiten de  b e g i n s e l e n  om. De Calvinistische levensgedachte is bij A.R. Partij niet minder in eere, dan bij de Staatkundig Gereformeerde Partij. Of is de klacht van den heer Van Dis deze, dat de A.R. Partij er niet beter voor gezorgd heeft dat de Calvinistische levensgedachte een breedere plaats heeft gekregen in de wetten des lands, dan op het ogenblik het geval is? Maar was de A.R. Partij met haar kleine hoopje Calvinisten daartoe in staat? Kunnen ds. Kersten en zijn geestverwanten vruchtbaarder werk verrichten? Laten zij het dan probeeren! Krachtens artikel 117 van de Grondwet hebben leden der Tweede Kamer het recht van initiatief. Zij kunnen voorstellen van Wet bij de Staten Generaal indienen. Het is niet duidelijk, dat, wanneer de Revolutionairen in de Tweede Kamer in gebreke bleven om de desiderata (wenschen) van hun partij in de wetgeving opgenomen te krijgen, wat hun door de Staatkundig Gereformeerden als grief wordt aangerekend, ds. Kersten en ds. Zandt zich niet beijveren om voorstellen bij de Staten-Generaal aanhangig te maken, b.v. ten aanzien van de afschaffing van den vacinedwang, de opheffing van de Staatsloterij, de wederinvoering van de doodstraf, het doen verdwijnen van den stemplicht en van meer van dergelijke principieel vraagstukken. Initiatief-voorstellen komen meermalen de Kamer in, getuige het jaarlijks terugkerend voorstel van den heer Braat tot afschaffing van den zomertijd. Zou een andere partij ds. Kersten en zijn geestverwanten weer niet op haar beurt kunnen verwijten de Staatkundig Gereformeerde beginselen te hebben verloochend, omdat geen poging gedaan werd om de principiëele kwesties bij de Tweede Kamer aan de orde te stellen? Wij willen ds. Kersten, ds. Zandt en den heer Van Dis er geen verwijt van maken, dat de Staatk. Geref. Partij in geen enkel opzicht van eenig initiatief in de Kamer deed blijken, maar mogen zij dan, wetende, dat de A.R. Partij in het Parlement slechts over 13 zetels beschikt en dientengevolge niet bij machte is om hare beginselen in de wetgeving in te dragen, deze beschuldigen van beginselverzaking? Dat mag niet. Dat is ook niet recht. Maar waarom dan een eigen organisatie gesticht en niet gezocht naar de eenheid van het Calvinistisch volk van Nederland? Wat zou van zulk een eenheid een kracht ten goede kunnen uitgaan.

Antirevolutionaire Staatspartij
II.
In 1866 brak een tweede periode aan voor de A. R. De motie-Keuchenius deed dienst om kleur te bekennen. Men liet Groen zoo goed als alleen staan. Groen werd mismoedig. Hij schrijft aan Baron van Wassenaer van Catwyck in 1871: „Vijf jaren achtereen heb ik mij tegen deze m.i. averechtsche politiek, zelfwegcijfering en inlijving in de conservatieve partij, verzet. Vijf jaren achtereen ontving ik, noch van U, noch van iemand uwer, in of buiten de Kamer, eenig antwoord. Geenerlei gedachtenwisseling over de toekomst van het Vaderland en den hartader van Christelijk nationale plichtsbetrachting. Geenerlei zweem van onderling overleg."
Op de vergadering van Christelijk Nationaal Schoolonderwijs in 1869 vond de actie van Groen veel tegenwerking. Toch ging Groen voort. In 1870 werd een bond van Antirevolutionaire kiezers opgericht en het Centraal Comité werd in het leven geroepen. Kiesvereenigingen werden opgericht. De zelfstandigheid was bewaard. „In ons isolement (d.i. in onze zelfstandigheid van beginsel) ligt onze kracht." De Antirevolutionaire partij was als de Christelijk-Historische partij in ons land gegrondvest. In den verkiezingsstrijd van 1871 beval  G r o e n  slechts drie candidaten als antirevolutionaire candidaten bij ons christenvolk aan: Dr. K u y p e r, om in hem tegenover de conservatieven te gaan staan; V a n O t t e r l o o  om op te komen tegen de ontchristelijking der school en  K e u c h e n i u s tegenover het liberale Kabinet, dat sinds 1863 geprezen werd als de liberale fine fleure. Geen der drie candidaten werd gekozen; het aantal stemmen was gering; toch was Groen tevreden en schreef: „Wij zijn door den grooten Coup zedelijk, dat is in realiteit vooruitgegaan, misschien voor altijd gered". En dr. Kuyper schreef in de toenmalige „Heraut": „Thans weten we, waaraan we ons te houden hebben. Het leger op het papier is geschrapt. Onze duizenden zijn tot honderden geslonken, maar die honderden staan dan ook werkelijk, hun roeping bewust en welgewapend, te velde. We werden altijd door denkbeeldige cijfers begoocheld. Hoe sterk waren we wel niet! Welnu, die illusie heeft uit. Zeven duizend, ziedaar uw hoogste cijfer met een achtmaal sterkeren tegenstander voor en achter u. Dat te weten is goud waard". Sedert 1869 heeft dr. Kuyper aan Groen's zijde gestaan. Drie weken voor zijn dood schreef Groen daarover met dankbare herinnering aan het vele goede, dat hij daardoor had ontvangen. „Hij heeft mij sedert 1869 met exceptioneele genialiteit en veerkracht terzijde gestaan: in wien ik in 1872 den providentieel, naar mij toescheen, aangewezen leider begroet heb".
1 April 1872 verscheen „de Standaard". Voor Groen was dit een bewijs van opkomend leven. De gebeurtenissen en de vele teleurstellingen drukten Groen in zijn ouderdom. Toen „de Standaard" verscheen, was dit voor Groen „een blijde verrassing, een keerpunt in onze staatkundige geschiedenis". Dat Groen zich over het optreden van dr. Kuyper verheugde, blijkt ook uit wat hij over hem schreef in „De Nederlandsche Gedachten": „Leider van het volk, dat mij lief heeft, was en is dr. Kuyper, met en na mij, niet bij aanstelling of erflating, maar  j u r e  s u o". Naar Gods voorzienig bestel (providentieel) was dr. Kuyper, door 't geen God hem had gegeven, de opvolger van Groen. Vooral Groen's volgelingen was het duidelijk, dat dr. Kuyper het was, die de gedachten van hun leider voor het volk zou uiteenzetten en propageeren. In 1874 schreef Groen zelf: „De Heraut" en „de Standaard" hebben den inhoud der Nederlandsche Gedachten gepopulariseerd. Met zeldzaam talent en taktiek. Met verwonderlijke schranderheid en overleg. Met een voor plichtsbetrachting nooit terug deinzende veerkracht". De Standaard schreef als haar program: „Ons volk moet weten, dat, herleeft ons christelijk beginsel in de natie, er naar eisch van Gereformeerden volksaard, ook een practische toepassing en uitbreiding van volksvrijheden volgen zal". Met ingenomenheid maakte Groen hiervan gewag.
De derde periode van de Antirevolutionaire Staatspartij de (1ste voor 1866; de 2de van 1866—1872) is aangebroken, om nu te komen tot de meer vaste partijformatie. 1 April 1872 is „de Standaard" verschenen. In Mei 1873 werd de eerste Deputatenvergadering te Utrecht saamgeroepen en na dien tijd kwamen de Deputaten, in telkens grooter aantal, voor iedere generale verkiezing te Utrecht bijeen. Het Centraal Comité, in 1870 in het leven geroepen, is het moderamen van de Deputaten-vergadering. Het oogenblik was voorts gekomen de beginselen van het Calvinistisch Staatsrecht in een program uit te werken naar den tijd, waarin men leefde. Dr. Kuyper stelde op verzoek van een tweetal kiesvereenigingen in 1877 zulk een program op. Na heen en weer schrijven werd het afgerond en aangevuld. De vraag rees, of dit niet in breeden kring van nut kon zijn. En het Centraal Comité vroeg advies van de heeren: prof. de Geer van Jutphaas, prof. Gratama, A. F. de Savornin Lohman, dr. Bronsveld, ds. J. Donner, Elout van Soeterwoude en Teding van Berkhout. In 1878 werd dit Program als partij-Program aanvaard. In „De Standaard" werd het program van beginselen in den breede door dr. Kuyper toegelicht. Deze artikelen werden tot één geheel vereenigd later en zijn gebundeld in het bekende werk van dr. Kuyper: „Ons Program".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1927

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's