Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onjuiste voorlichting.
II.
Veel erger dan de fout, welke dr. Van Gheel Gildemeester met betrekking tot de beteekenis en het karakter van het amendement-Donner maakte, is zijne ernstige beschuldiging aan het adres van de Antirevolutionairen, als zouden deze het standpunt innemen, dat uit 's Rijks kas aan de Ned. Hervormde Kerk geen uitkeering ten behoeve van hare predikanten behoort te worden gedaan en „deze maar op eigen beenen moeten staan".
Hoe komt dr. Van Gheel Gildemeester er toe om zooiets aan zijn lezers te vertellen? Het mag toch van hem niet verwacht worden, dat hij de lasteraars, die het praatje rondstrooien, dat de Antirevolutionairen vijanden van de Ned. Hervormde Kerk zijn, achterna loopt? Daarvoor staat de Haagsche predikant te hoog 
Maar op welken grond zegt hij dan, dat de Antirevolutionairen van oordeel zijn dat de Rijksoverheid zich van hare financieele verplichtingen jegens de Ned. Hervormde Kerk niets heeft aan te trekken?
Reeds de toelichting, welke de heer Donner bij zijn amendement gaf, verzet zich tegen zulk eene beschouwing. Immers deze verklaarde uitdrukkelijk, dat het niet in de bedoeling van het voorstel lag de regeering de gelegenheid te benemen om of op de jaarlijksche begrooting óf bij suppletoire begrooting bij de Kamer sommen aan te vragen, die haar gebleken zijn voor nieuwe tractementen, verhooging van tractementen en subsidies noodig te wezen. Daarmede had het amendement niets te maken. De eenige aanleiding tot het indienen van het voorstel was, zoo zeide de heer Donner — en dit is in de Handelingen der Tweede Kamer te vinden — om tot een andere wijze van uitwerking van het desbetreffende Grondwetsartikel te geraken, zoodat de uitvoering niet meer alleen bij den Minister van Financiën zou verblijven, maar de zaak met medewerking en voorkennis van de Staten-Generaal zou worden geregeld. Uit deze toelichting blijkt met geen woord van hetgeen dr. Van Gheel Gildemeester zijn lezers wil diets maken. Wel het tegendeel! Wat ook overduidelijk uitkomt in den passus, welken wij de vorige week uit de rede van den heer De Savornin Lohman opnamen.
Evenmin kan de Haagsche predikant de grond voor zijn verwijt ontleenen aan het Program van beginselen der Antirevolutionaire Partij. In Ons Program vinden wij in den derden druk van het jaar 1892, blz. 389, uitdrukkelijk vermeld, dat de uitbetaling van de tractementen aan de dienaren der Kerk de kwijting is van een historische verplichting, en op blz. 390, dat 't kortweg schrappen van artikel 168 der Grondwet een zedelijke schade zou opleveren en voorts — wil daar acte van nemen, dr. Van Gheel Gildemeester! — dat met dit schrappen onrecht aan de Kerk zou worden gepleegd.
Deze uitspraken uit het Standaardwerk van de Antirevolutionaire Partij laten aan duidelijkheid niets te wenschen over. Zij wraken ten eenenmale de bewering van den schrijver in de „'s Gravenhaagsche Kerkbode", als zouden de Antirevolutionairen bezwaren maken tegen uitkeering van de tractementen der predikanten van de Ned. Hervormde Kerk, en deze van mee­ning zijn, dat de dienaren der Kerk maar op eigen beenen moeten staan.
Wij zouden het bij deze uitspraken betreffende de houding van de Antirevolutionaire Partij terzake van de uitkeering der predikantstractementen uit 's Rijks kas kunnen laten. Toch willen we nog ten overvloede wijzen op de verklaring, welke dr. Kuyper over deze aangelegenheid in het jaar 1897 gaf en wiens woorden in „De Standaard" van 21 Mei 1913 werden herhaald. 
In dr. Kuyper's verklaring lezen wij onder 3°:
Dat hij met de geheele Antirevolutionaire Partij steeds aandrong en aandringen blijft op herstel van de geldelijke zelfstandigheid der Ned. Hervormde Kerk en uit dien hoofde het beginsel voorstaat, om de gelden, die aan de Kerken toebehooren, niet langer onder beheer van den Staat te laten, maar onder beheer van de Kerken zelve te brengen. Artikel 20 (van het Program der Partij) is door hem dan ook steeds zóó uitgelegd, dat alle Kerken, die nu uit de Rijkskas trekken, h a a r  i n k o m s t e n  b e h o u d e n  z o u d e n (de spatiëering is van ons) en dan in vast kapitaal. 
Op de losmaking der zilveren koorde van den Staat en de Kerk, komen wij nog nader terug. 
Maar blijkt uit hetgeen wij hier neerschreven uit het getuigenis van dr. Kuyper niet overduidelijk de goede gezindheid van de Antirevolutionaire Partij jegens de nakoming van het bepaalde in Artikel 168 — thans Artikel 172 — van de Grondwet?
En tenslotte herinneren wij aan hetgeen „De Standaard", het hoofdorgaan van de Antirevolutionaire Partij, op 8 Februari 1909 schreef. 
Onder het opschrift: „Rijksgeld voor de Kerken" behandelt het blad het voorstel van den toenmaligen Minister van Financiën in het Kabinet-Heemskerk (Antirevolutionair), bedoelende gelden op de begrooting uit te trekken ten behoeve van het tractement voor een nieuwe predikantsplaats in de Ned. Hervormde Gemeente te Rotterdam. Nadat gewezen was op de mildheid, welke de gemeente Rotterdam had geopenbaard om reeds het halve tractement bijeen te brengen en dat deze milddadigheid 't raadzaam maakt ook van Regeeringswege iets te doen, vervolgt het blad:
De Grondwet verbiedt dit niet alleen niet, maar lokt er zelfs toe uit. Ze heeft er mee gerekend, dat de toeneming of de verplaatsing der bevolking meer behoefte kan scheppen, en ze wijst den weg aan, waarlangs in zulke gevallen in dien nood kan worden voorzien. Een ingezworen Kamerlid mag alzoo de Grondwet niet lezen, als stond er verbod van verhooging in. Zelfs mag hij de Grondwet niet lezen, als zweeg ze van het geval. Hij moet de Grondwet, die hij bezwoer, zoo lezen als 't er staat, en alzoo met inbegrip van de bevoegdheid om nieuwe tractementen te scheppen of ze te verhoogen, zoo ze bestaan.
Duidelijker dan het hier gezegd wordt, kan het moeilijk. „De Standaard" levert in het citaat een nieuw bewijs omtrent het standpunt der Antirevolutionairen met betrekking tot het uitkeeren van predikantstractementen uit 's Rijks kas.
Wij hebben bij deze allerbelangrijkste zaak, die voor de eer en den goeden naam van de Antirevolutionaire Partij van zoo groote beteekenis is, eenigszins langdurig stilgestaan en de kwestie ietwat breedvoerig toegelicht, teneinde te doen uitkomen, hoe onjuist de voorstelling van dr. Van Gheel Gildemeester in de „'s Gravenhaagsche Kerkbode" was, toen de zin uit zijn pen vloeide: dat de Antirevolutionairen en ook de Christelijk afgescheidenen (want ook dit is niet waar) zouden zeggen: „ze (de predikanten) moeten geen van allen wat krijgen, en allemaal „op eigen beenen staan".
Natuurlijk denken we niet aan opzet.
Dit mogen en willen wij niet gelooven. Dr. Van Gheel Gildemeester was hier te goeder trouw.
Dat hij den misslag beging, schrijven wij eenig en alleen toe aan onbekendheid met wat in de Antirevolutionaire Partij leeft. En dit vergeven wij hern gaarne. Maar Iaat de Haagsche predikant dan toch met schrijven voorzichtiger zijn, als hij met de feiten niet op de hoogte is. Wij vertrouwen, dat hij ridderlijk zal terugnemen de beschuldiging, die hij aan 't adres van de Antirevolutionairen richtte. Hier lichtte de doctor zijne lezers verkeerd in en dit geldt ook van de zaak zelve, den financieelen band tusschen den Staat en de Kerk. Doch daarover nader in het slotartikel.

Het incident.
De Sociaal Democraten blijven er om heen draaien. Zij durven de verantwoordelijkheid niet op zich te nemen. Ondertusschen blijft het incident, dat in de Tweede Kamer tusschen den Minister van Oorlog en den heer Van Zadelhoff plaats vond, aan de orde van den dag. Men weet, wat de heer van Zadelhoff zeide, bij gelegenheid van de behandeling der oorlogsbegrooting:
Als ondanks onze propaganda, ons leger in stand blijft, en de oorlog komt, dan wete de Minister, dat hij op ons niet kan rekenen. Ik hoop, dat wij dan instaat zullen zijn alle berekeningen in de war te sturen; als er oorlog komt, dan zullen wij probeeren door massale weigering, desnoods door algemeene werkstaking, dien onmogelijk te maken. 
Naar aanleiding van deze revolutionaire taal van den socialist, die namens de geheele Sociaal-Democratische Kamerfractie, één vierde deel van de Kamerleden, sprak, telde de Minister van Oorlog de pertinente vraag:
Steekt u mij bij mobilisatie, welke buiten ons toedoen wordt opgedrongen, een spaak in het wiel? 
Op die vraag wilde de heer Lambooy een beslist ja of neen hooren. Doch noch het ja, noch het neen werd uitgesproken. 
Thans hebben de vrienden van den heer Van Zadelhoff in de Eerste Kamer, blijkens het dezer dagen uitgekomen Voorloopige Verslag over het wetsontwerp tot vaststelling van de Staatsbegrooting, het incident over een anderen boeg gegooid.
Het heet thans in dat verslag, dat het door den Minister verlangde categorisch antwoord op de vraag van den heer van Zadelhoff zeer moeilijk te geven was. Het antwoord hangt af van den aard der mobilisatie.
Er is mobilisatie mogelijk, die gevaar voor den oorlog mede brengt en daartegen zullen de sociaal-democraten zich verzetten, ook met de daad, zooals door staking en dienstweigering, maar niet tegen mobilisatie voor de veiligheid of voor een ander vredesdoel. 
Men gevoelt hier de verzwakking van de oorspronkelijk vooropgeschoven socialistische stelling van den heer van Zadelhoff. Het gaat niet meer over den oorlog maar over de mobilisatie. En wat is dan te vertaan onder „mobilisatie voor de veiligheid". Verkeerde Nederland in Augustus 1914 in, die situatie? Immers neen! want de mobilisatie van '14 had ons land in den oorlog kunnen slepen
Maar wat de socialistische geestverwanten in de Eerste Kamer als hun gevoelen uitspraken, is nog geen antwoord op de vraag van Minister Lambooy in de Tweede Kamer:
Steekt u mij bij mobilisatie, welke ons buiten ons toedoen wordt opgedrongen, een spaak in het wiel?
Op die vraag moet een antwoord komen. Immers ons leger zal nimmer worden gemobiliseerd, dan wanneer het tot de mobilisatie wordt gedwongen. 
De vorige week schreef de heer van Zadelhoff in het maandblad „K e r k  en  V r e d e", dat Minister Lambooy de man is, die alles doet om het leger zoo sterk mogelijk te maken en dat bij hem geen aarzeling is ten opzichte van een zoo sterk mogelijke bewapening van de weermacht.  Voor een goed verstaander blijkt uit deze woorden, dat de heer van Zadelhoff bij een mobilisatie van het tegenwoordige leger, onder welke omstandigheden de mobilisatie ook plaats hebbe, zijn dreigement, in de Tweede Kamer gesproken, zal ten uitvoer doen leggen. De verwarring blijft hier bestaan en daarmede is het incident niet komen te vervallen. Het gevaar dreigt te ernstiger, wanneer de Overheid niet precies weet, wat er in een hachelijk oogenblik staat te gebeuren.  Dat ons volk eens doordrongen moge worden van de groote beteekenis, die in dezen staat van zaken is gelegen, opdat er meer samenbinding komt, dan op het oogenblik het geval is.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's