Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE HET IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN. (27)
De vraag is dus, wat de Heere in den Doop belooft, wat Hij geeft en wat Hij verzegelt als daar geloovige ouders in 't midden van de gemeente met hun zaad ten Doop komen. Dan wordt er een verbond gesloten en de kinderen behooren dan in dat verbond, om het bondszegel van den Doop te ontvangen.
Wat is een verbond?
In het algemeen is een verbond een verbintenis tusschen twee partijen. Er wordt een overeenkomst gesloten, waarbij wat afgesproken wordt. En bij die overeenkomst komt dan een belofte en een bedreiging. Een belofte, indien men aan het verbond beantwoordt, en een bedreiging indien men het niet eerlijk en naar het wezen van het verbond volbrengt. En nu denken we aan de besnijdenis onder het Oude Verbond en aan den Doop onder het Nieuwe Testament.
De Heere sloot in Genesis 17 met Abram een verbond en beloofde hem het land Kanaan als een vasten zetel voor de Kerk tot aan de komst van den Messias; Hij beloofde hem zijn zaad te zullen afzonderen en te zullen heiligen en te zullen aannemen als Zijn volk; Hij wilde daarbij tegelijk aantoonen in een teeken (besnijdenis van de voorhuid) dat de mensch onrein en verwerpelijk is, daarbij verzegelend, dat in den weg des geloofs een ander leven ontspruit, In het zaad der vrouw, Jezus Christus, tot eeuwige zaligheid.
En wat was nu daarbij de eisch Gods voor de bondelingen, die als uit Abraham geboren, allen ten achtsten dage besneden werden, waarbij de vrouw, als de zwakkere, in den man, als den sterkere, begrepen was?
De weg voor de bondelinger was: „Besnijdt dan de voorhuid uws harten en verhardt uwen nek niet meer" (Deut. 10: 15). De geestelijke betrachting van het verbond was dus, zoowel voor de mannen als voor de vrouwen in Israël: „Besnijdt u den Heere en doet weg de voorhuiden uwer harten" (Jeremia 4: 4).
Nu het onderscheid tusschen de Joden en de andere volkeren verdwenen is, heeft ook de besnijdenis afgedaan. Nu wordt de Kerk van Christus uit alle volkeren verzameld. In den Messias, die verschenen is, is het onderscheid der volkeren opgeheven en nu de omstandigheden veranderd zijn voor 's Heeren Kerk, zijn ook de wetten en inzettingen veranderd. Zoo is in de plaats van de besnijdenis de Doop gekomen ; en nu niet precies op den achtsten dag, ook niet alleen voor de jongens; al deze schaduwachtige en bijkomstige dingen zijn voor bijgegaan. 't Is nu de Doop, als Bondszegel, voor alle kinderen uit geloovige ouders, die tot de gemeente behooren.
Wondere overeenkomst is daarbij tusschen den Doop en de besnijdenis.
De kleine kinderen der Joden en der proselieten, werden, als geborene burgers in Israël, dadelijk op den achtsten dag besneden, doch de volwassenen werden eerst tot de besnijdenis toegelaten wanneer zij den Joodschen godsdienst beleden hadden. En zóó ook worden de kleine kinderen der christenen terstond gedoopt, doch de volwassenen niet dan na belijdenis van Christus' leer; welke belijdenis bij de kleine kinderen door hun geboorte in het midden der gemeente, vergoed wordt. (Ursinus Verklaring van den Catechismus, G. Ph. Zalsman, Kampen, 1886. II blz. 17 enz.).
Kwam de besnijdenis met hetgeen in Christus was toegezegd, waarbij voor de bondelingen, die werden aangenomen, de eisch gold, dat zij in den weg der geestelijke besnijdenis zouden deel krijgen aan de erve der heiligen; de Doop komt met hetgeen in Christus nu geopenbaard is, met de verbintenis voor de gedoopten in den weg van geloof en bekeering de heilsgoederen deelachtig te worden.
Het is de Apostel Paulus met name, die aan deze Sacramenten, besnijdenis en Doop, herinnert en er den geestelijken zin voor de ware kinderen Gods van uiteenzet. Nooit is bij Paulus een besnedene als zoodanig een wedergeborene, nooit is een gedoopte als zoodanig een geloovige, tenzij de besnijdenis des harten er mee gepaard gaat en de doop des Geestes, tot vernieuwing des gemoeds.
Besnijdenis en Doop brengen in zichzelf niets. Maar ze zijn teekenen en zegelen van rijke genade in Christus voor een iegelijk die gelooft. „In welken gij ook besneden zijt met eene besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleesches, door de besnijdenis van Christus. Zijnde met Hem begraven in den doop in welken gij ook met Hem opgewekt zijt, door het geloof der werking Gods, die Hem uit de dooden opgewekt heeft. En Hij heeft u, als gij dood waart in de misdaden, en in de voorhuid , uws vleesches, mede levend gemaakt met Hem, al uwe misdaden u vergevende". (Col. 2 vers 11—13).
Nooit wordt iemand door de besnijdenis of door den Doop behouden.
Maar in de besnijdenis en in den Doop worden, om Christus' wil, aan de bondelingen heerlijke dingen toegezegd en beloofd, die nu in den weg der vernieuwing des harten, in den weg van bekeering en geloof moeten worden verkregen, opdat niet alleen het omhulsel, het teeken, de belofte, maar de inhoud, de werkelijkheid en de vervulling in Christus ons deel mag zijn.
Als Zacharias Ursinus over het genadeverbond spreekt, wijst hij ook op de belofte, welke God van Zijn kant doet en aan de geestelijke inwilliging in den weg van geloof en bekeering, welke bij de bondelingen moet gevonden worden, zal het verbond niet ijdel zijn voor de menschen.
Hij zegt in zijn Verklaring, Deel I, blz. 127 enz.: „Het genadeverbond is het wederzijdsch verdrag tusschen den God aller genade en de zondige menschen, waarbij God aan de menschen verzekert, dat Hij hun genadig zal zijn, de zonden vergeven, nieuwe gerechtigheid, den Heiligen Geest en het eeuwige leven schenken zal terwille en door Zijnen Zoon, den Middelaar" — dat is wat éénerzijds genoemd wordt; waarop dan anderzijds volgt: — „en de menschen van hun zijde zich Gode verplichten tot geloof en bekeering, d.i. om deze zoo groote weldaad Gods met een waar geloof aan te nemen en Gode ware gehoorzaamheid te bewijzen".
,,Dit wederzijdsch verdrag tusschen God en de menschen" — zoo vervolgt Zacharias Ursinus zijn beschouwing — „wordt met uiterlijke teekenen bevestigd, welke wij Sacramenten noemen, d.i. heilige teekenen, welke ons getuigenis geven van den wille Gods te onswaarts en van onze dankbaarheid en verplichtingen jegens God".
Onder heilige, plechtige teekenen legt de Heere dus in den Doop voor ons en voor onze kinderen Zijn belofte neer, dat Hij de God van ons en van ons zaad wil zijn. En onder heilige, plechtige teekenen gaan wij en onze kinderen dan in dat verbond in, den eisch des verbonds aanvaardend, zijnde „de verplichtingen jegens God", in geloof en bekeering.
Ursinus zegt, niet Remonstrantsch of Pelagiaansch, maar echt Gereformeerd: ,,God eischt van de menschen geloof en gehoorzaamheid. Gen. 17 vers 1: „Wandel voor mijn aangezicht en zijt oprecht". Marc. 1 vers 16: „Bekeert u en gelooft het Evangelie". En Ursinus zegt verder: „Het Oude en het Nieuwe Verbond stemmen in de grondvoorwaarden, zoowel van Gods zijde als van de onze, overeen".
Beschouwen we dus in den geest van Ursinus het genadeverbond en den Kinderdoop, dan wordt de belofte Gods ook voor ons en voor onze kinderen zoo wonderrijk. Want dan wil de Heere ook aan ónze kinderen, krachtens Zijn genadeverbond, beloven, afteekenen en verzekeren, dat Hij hun „genadig wil zijn, de zonden vergeven, nieuwe gerechtigheid, den Heiligen Geest en het eeuwige leven wil schenken ter wille en door Zijnen Zoon". Maar dan komt er niets in den mensch, niets in onze kinderen te liggen, wat wij zouden mogen onderstellen: iets goeds in hen te zijn. In hen is geen goed! En we aanvaarden, beloven en erkennen onder heilige teekenen, dat, wanneer onze kinderen zich niet leeren bekeeren tot God, om in den weg van geloof en bekeering straks te wandelen, het verbond voor ons zaad niet tot een zegen, maar tot een zwaar oordeel zal zijn.
Kinderen des verbonds, waarbij Jezus Christus de Verbondsmiddelaar is, zijn ze, maar die het Koninkrijk Gods niet anders zullen beërven dan wanneer zij in den weg der.wedergeboorte en bekeering, geestelijk leeren verstaan, om met een goede consciëntie te roepen tot God (1 Petr. 3 : 21).
De vrucht van het genadeverbond en de vrucht van den Doop wordt in en door Christus alleen genoten door een ziel, die zich leert bekeeren tot God. „Zoovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen Naam gelooven". Joh. 1: 12. „Die Zijne getuigenis aangenomen heeft, die heeft verzegeld, dat God waarachtig is".
Gedoopt te zijn en dan te vallen ondor het woord van den Apostel, gesproken tot Simon, den toovenaar, is vreeselijk, want immers voegde hij dien geveinsde toe : „Gij hebt geen deel noch lot in dit woord: want uw hart is niet recht voor God" (Hand. 8 vers 21).
De belofte is er voor ons en voor onze kinderen. Daarom geldt ook voor ons het bevel: „Een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden: want u komt de belofte toe en uwen kinderen". (Hand. 2 vers 38, 39). Geheele huisgezinnen zijn dan ook gedoopt van den beginne afaan; n.l. van Lydia, van den stokbewaarder, van Cornelius, gelijk Paulus ook melding maakt van het huisgezin van Stefanus (1 Cor. 1 vers 16). Maar nergens wordt geleerd: „gedoopt is bekeerd", „gedoopt is behouden".
Integendeel, er wordt altijd, Gode tot eere, op gewezen, dat de belofte van den God des verbonds zoo rijk is, maar gewaarschuwd toch niet tevreden te zijn met het teeken als zoodanig, maar geestelijk het inwendige te mogen betrachten.
Zoo is de Doop een Bondszegel der inlijving in Christus en in Zijne gemeente, want Paulus zegt (Gal. 3 vers 27): „Zoovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan", maar dat „gedoopt zijn in Christus" bestaat dan niet in de besnijdenis van de voorhuid of de besprenging met water, maar in de besnijdenis des harten en de vernieuwing des gemoeds.
Wat de Doop afteekent en wat de Heere toezegt, moet door genade geestelijk verkregen worden als ons deel in eeuwigheid. „Die is een Jood, die het in het verborgen is en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de menschen, maar uit God". (Rom. 2 vers 29).
Daarom moet ook het gebed der ouders zijn, om voor hun kroost te mogen ontvangen, wat Mozes gezegd heeft: „De Heere uw God, zal uw hart besnijden, en het hart van uw zaad, om den Heere, uwen God, lief te hebben met uw gansche hart en met uwe gansche ziel, opdat gij leeft". (Deut. 30 vers 6).
Hoevelen zijn er toch niet, onder de ouders en onder de kinderen, die nooit een rechte droefheid tot God leeren kennen; die nooit een rechten indruk ontvangen van hetgeen noodig is om als echte bondelingen te leven!
Hoevelen zijn er niet, die als in de Kerk van Laodicea (Openb. 3 vers 17) zeggen: „ik ben rijk en verrijkt geworden en heb geens dings gebrek", waarop de Heiland echter laat volgen: „en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt". Hoevelen zijn er niet, die nooit voor zichzelven in het bizonder in eenige onderhandeling met God geweest zijn, om met Hem een verbond te maken over de offerande van Zijn Zoon! Die nooit hun verbond met de zonde, den satan en de wereld hebben gebroken, maar nog in vrede met de vijanden leven. Luc. 11: 21: „Wanneer een sterk gewapende zijn hof bewaart, zoo is al wat hij heeft in vrede."
Daarom moet er daadwerkelijk een breuke komen in ons leven, met droefheid tot God, opdat we Paulus mogen na zeggen: „God, die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus". (2 Cor. 4 vers 6). Of zonals we lezen (Col. 1 vers 12 en 13): „Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht. Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde".
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juli 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's