Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GEREFORMEERDE KERKORDE of HOE HET IN DE KERK DES HEEREN MOET TOEGAAN.  (28)
Aan de ouders en degenen, die mede ten Doop komen (de getuigen, de peters en meters, die als mede-vaders en mede-moeders begeerden bij den Doop tegenwoordig te zijn) worden dan drie vragen voorgelegd, waarop zij, na eerst ernstig vermaand te zijn geworden en nadat zij gehoord hebben, dat het om de verbondssluiting Gods met de geloovigen en hun kinderen gaat, verwacht worden bevestigend nu te zullen antwoorden.
Want wanneer, onverhoopt en onverwacht, wellicht ontkennend zou worden geantwoord, of wanneer men zou weigeren te antwoorden, zou er van voortgang van den Doop geen sprake kunnen zijn, Gods verbond ligt immers in 't midden van de gemeente en sluit zich aan bij de toestemming en het aanvaarden van het verbond door de bondelingen.
De eerste vraag is dan: „Hoewel onze kinderen in zonden, ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelve onderworpen, of gij niet bekent, dat zij in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten Zijner gemeente behooren gedoopt te wezen?"
Zooals we vroeger al hebben opgemerkt, zijn deze vragen door Petrus Datheen in het formulier ingebracht, want de Kerken van de Paltz, waaraan Datheen z'n liturgie ontleend heeft, volgden de gewoonte van Geneve en daar vroeg men, na het gebed, aan de ouders: „Bekent gij ook met mij de artikelen van ons oud, algemeen, ongetwijfeld, christelijk geloof, waarop dit kind gedoopt wordt, n.l.: Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en de aarde enz." Daarop werd dan met ja geantwoord en dan werd het Sacrament van den Heiligen Doop toebediend aan het kind.
In geloofsgemeenschap met de gemeente van Christus werd dus het Sacrament toebediend en ontvangen, zonder dat men in de vragen op bizonderheden inging. Het ging om hetgeen God als Verbonds-God wilde beloven aan de bondelingen en hun zaad en niet om hetgeen in den mensch of in het kind gevonden werd.
Maar in Londen bij a Lasco was men reeds begonnen met vragen te stellen.  Daar wilde men op de zaak van den Doop zelve nader met de gemeente en de ouders ingaan. En daar sprak de Dienaar des Woords : „Ik begeer, dat gij mij verklaart: 1. Of die kinderen, die gij aanbiedt, ook zijn het zaad onzer Kerk, opdat zij door onzen dienst hier wettig gedoopt worden?"
Wanneer wij daarnaast leggen de tweede vraag van de Londensche Vluchtelingenkerk, dan leeren we beter nog verstaan in welk verband men daar de gemeente met den God des Verbonds verbonden dacht en hoe men zich de kinderen der geloovigen in verband met de verbondsbelofte schatte. Want die tweede vraag luidde aldus: ,,Erkent gij ook onze leer, welke gij van den Doop en deszelfs verborgenheden gehoord hebt, waarachtig te zijn, en dat onze kinderen wel van hun natuur (gelijk ook wij allen) kinderen des toorns en des doods zijn, maar nu met ons in het Goddelijk verbond (om Christus' wil) begrepen, op Christus' bevel met het zegel van de aanneming Zijner gerechtigheid (ik zeg met den Doop) gewisselijk behooren verzegeld te worden?" 
De Vermaning aan die Londensche vragen (in het formulier van Micron) voorafgaande, luidde: „Mijne broeders, die dit kind ten Doop zijt presenteerende, gij hebt gehoord, dat de Doop van Christus den Heere is ingesteld, tot een zegel van het verbond Gods met ons: van hetwelk (n.l. van welk zegel des Verbonds) onze kinderen niet geweerd mogen worden, overmits zij in ditzelve verbond begrepen zijn. Aangezien dan, dat gij dit kind ten Doop zijt presenteerende, zoo wilt toch dit doen, niet uit eenige gewoonte of eenige superstitie, maar alleen uit het geloof in de beloftenisse Gods, in Christus Jezus, aan ons en ons zaad gegeven. En opdat het zeker zij, dat gij het uit dit geloof ten Doop zijt presenteerende, zoo wilt mij nu openlijk voor de gemeente betuigen enz."
Wanneer wij nu een en ander vergelijken, dan zal ons dit wel duidelijk worden, dat de gedachte van het internationaal Gereformeerd Protestantisme in de dagen der Reformatie, in Geneve, in de Paltz, in Londen en ook in Nederland was: in het midden van de gemeente van Christus wil de Heere tot de ouders spreken van Zijn verbond en hun verzekeren, dat Hij ook de God van hun zaad wil zijn, om in Christus ook den kinderen der geloovigen van Zijn gerechtigheid te spreken, wat Hij met een teeken en zegel wilde bevestigen.
Van nature zijn wij, en zijn zij, kinderen des toorns en des doods, maar door genade wil de iHeere, in Christus nu tot ons komen om ons erfgenamen des eeuwigen levens te maken en voor onze kinderen wil Hij beloven dezelfde God te zullen zijn. Ook voor de kleinen staat in Christus de weg open. Die verbondsbelofte wordt dan door de ouders, en die mee ten Doop komen, aanvaard en op grond van dat verbond wordt het Sacrament, teeken en zegel zijnde van die belofte Gods, toegediend en ontvangen.
Zóó moeten alle geloovige ouders tegenover den Doop staan! En daarin moeten de ouders hun kinderen straks onderwijzen en doen onderwijzen,  opdat zij nader van dat Verbond der genade op de hoogte komen en in het grooter worden ook geestelijk dat alles zullen leeren verstaan en betrachten. Onzalige gewoonte, schrikkelijke bijgeloovigheid, als de ouders zeggen: mijn kind, is gedoopt op grond van de wedergeboorte. Vreeselijk, indien de kinderen onderwezen worden in de leer: „ik ben als wedergeborene gedoopt, zou ik dan niet wedergeboren zijn? Immers natuurlijk!"  Dan zien we in den geest, hoe Jezus toornde tegen het geslacht, dat maar rustig leefde bij de belijdenis: „Wij hebben Abraham tot een vader!" om dan vreemd van Abraham's geloof te sterven in onbekeerlijkheid des harten!
Voor velen is het verbond alzoo een oorkussen, waarop zij den geestelijken doodsslaap sluimeren.
Wij voor ons, wilden dan ook wel, dat de vragen in ons Doopformulier, welke Petrus Datheen er ingebracht heeft, wat duidelijker waren en meer in 't licht stelden waarom het wel gaat bij de Doopsbediening in het midden van de gemeente van Christus en waarom het niet gaat. En dan vinden wij altijd buitengewoon duidelijk wat in de Vermaning van Micron in het Londensche formulier staat: „de Doop van Christus den Heere ingesteld tot een zegel van het verbond Gods met ons, van 't welk onze kinderen niet geweerd mogen worden, overmits zij in ditzelve verbond begrepen zijn".
Dat is het. Méér niet en minder niet! Waarop dan terecht volgt in het Londensche formulier: ,,Aangezien dan, dat gij dit kind ten Doop zijt presenteerende, zoo wilt toch dit doen, niet uit eenige gewoonte of eenige superstitie, maar alleen uit het geloof in de beloftenisse Gods, in Christus Jezus, aan ons en ons zaad gegeven".
Dat is het. Méér niet en minder niet! In het geloof in de beloftenisse Gods in Christus Jezus aan ons en ons zaad gegeven!
Och, waren onze Gereformeerde Vaderen in deze dingen méér één geweest, staande in dat internationaal Gereformeerd geloof, dan zouden alferlei omschrijvingen en uitdrukkingen, die nu al eeuwen lang misverstand hebben gegeven — hoewel ze toch in den grond der zaak duidelijk zijn, als men maar „Schrift met Schrift wil vergelijken" — nagelaten zijn of al lang zijn opgeruimd. Maar ze blijven maar als twistappels bewaard en gretig wordt er gedebatteerd, zonder resultaat.
Waarom ruimt men niet op, wat hinderlijk en schadelijk is en waarom trekt men deze heilige en groote en heerlijke dingen niet saam bij hetgeen waarlijk de zin en het wezen er van is: de beloftenisse Gods in Christus Jezus aan ons en aan ons zaad gegeven!
Wij voor ons, wij hebben èn voor onze eigen kinderen èn voor de kinderen, die in het midden van de gemeente gedoopt worden, altijd gedacht aan die mooie Londensche omschrijving: „de Doop door Christus ingesteld tot een zegel van het verbond Gods met ons, van hetwelk onze kinderen niet geweerd mogen worden" — en dan „alleen uit het geloof in de beloftenisse Gods, in Christus Jezus, aan ons en ons zaad gegeven".
Dat is ons geloof en onze verwachting geweest voor onze eigene kinderen. Dat is 't geen wij, als Dienaar des Woords, steeds in het midden van de gemeente van Christus' bij den Doop hebben mogen verkondigen!
Méér niet en minder niet — zijnde de heerlijke inhoud van de leer aangaande den Kinderdoop naar luid van de Schrift. En alle onduidelijke, twijfelachtige, dubbelzinnige woorden, uitdrukkingen, omschrijvingen, die in de lijst van den tijd zoo goed te verstaan zijn, maar nochtans veel verwarring hebben gegeven en nog veel strijd blijven verwekken, moest men opruimen!
De Kerk heeft niet de taak om allerlei dingen door elkaar te haspelen en het zoo samengesteld en het zoo onduidelijk mogelijk te zeggen.
De Kerk moet er naar staan, om, bij den Doop, de verbondsgedachte vast te houden en klaar uiteen te zetten, maar dan moet er niet allerlei dooreengemengd worden en allerlei er bijgehaald, dat misverstand geeft en verwarring werkt; waarbij men o! zoo graag wat in den mensch, in het kind, komt leggen!
Zoo b.v. de eerste vraag van ons Doopformulier, naar de redactie ons door Petrus Datheen gegeven. Wat heeft deze vraag, met name de woorden „dat zij in Christus geheiligd zijn", tot veel geschrijf, tot veel misverstand, tot veel verwarring aanleiding gegeven! 't Hoeft natuurlijk niet. Want op zichzelf genomen is het duidelijk, ook aan de Schrift ontleend. Maar het gaat juist over zoo'n teer puntje en ziet, dan komen de tongen en de pennen los en de verwarring wordt dagelijks grooter.
't Is duidelijk wat Datheen bedoeld heeft. De ouders moeten eerst instemming betuigen met de waarheid van het feit: „dat onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn en diensvolgens aan de verdoemenis onderworpen zijn". Goed. Dat is duidelijk. En tot zoover loopt het goed. Volgde nu maar, wat de Kerk van Londen heeft: „dat onze kinderen nu niet geweerd mogen worden van het zegel van het verbond Gods, uit oorzake van ons geloof in de beloftenisse Gods, in Christus, aan ons en ons zaad gegeven" — dan waren we klaar. Dan konden we het allen gemakkelijk vatten, wat de zin en de beteekenis van den Kinderdoop is. Maar nu komt er „maar nochtans, omdat zij in Christus geheiligd zijn, als lidmaten der gemeente behooren gedoopt te wezen?"
Dat „geheiligd" beteekent natuurlijk hier, dat onze kinderen, uit geloovige ouders geboren, in het midden van de gemeente levend, afgezonderd zijn van de anderen. Dat God rondom hen, om Christus' wil, een cirkel getrokken heeft. Dat zij dus geboren zijn binnen de Christelijke gemeente en om den wille van de geloovige ouders „geheiligd" zijn. Dat is dat zware stuk, dat de man „geheiligd" kan zijn om de vrouw, en de vrouw „geheiligd" om de wille van den man en zoo de kinderen der gemeente, om Christus' wil, geheiligd en afgezonderd.
Waarom moet de Kerk nu hier — juist hier — dat zware en ingewikkelde stuk inzake „de heiligheid" naar voren schuiven?
Het stuk van het verbond Gods is zoo heerlijk en staat toch al aan zoovele wondere redeneeringen bloot. Daarom ware 't wenschelijk geweest, dat men hier, bij de Doopsbediening, de zaken toch niet moeilijker maakte dan noodig is, om zoo de verbondsgedachte des te duidelijker te doen uitkomen in het midden van Christus' Kerk door minder de aandacht af te trekken door allerlei zware en gewaagde redeneeringen. Wat zijn er al brochures en boeken geschreven over dat „in Christus geheiligd" zijn van onze kinderen! En we zijn nog net zoo ver als driehonderd jaar geleden. We kunnen telkens weer van voren af aan beginnen!
(Wordt voortgezet).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's