Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Gezond en ziek

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn. Matth. 9 vers 12b.

De Heere Jezus zit aan tafel bij den tollenaar Mattheüs. Vele tollenaren en zondaren zitten met hem aan. Maar dat is een doorn in het oog der Farizeen. Vandaar, dat zij de vraag aan Jezus' discipelen niet kunnen weerhouden: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en zondaren? De Heere Zelf geeft het antwoord om daarmede tegelijkertijd te wijzen op het groote doel Zijner komst. Niet voor de gezonden, maar voor de zieken kwam Hij. Dat de Heere Jezus met de gezonden de Farizeërs bedoelt, is duidelijk. Niet omdat ze werkelijk gezond waren. In werkelijkheid waren ze geestelijk ziek, doodelijk krank, zooals ieder mensch van nature. Maar ze wisten het niet, zagen het niet, gevoelden het niet. Integendeel! Naar eigen schatting waren ze volkomen gezond. D.w.z. zij meenden dat het wèl met hen stond voor de eeuwigheid. Zij beeldden zich in een gerechtigheid te bezitten, die voor God bestaan kon. Zij kenden immers de wet en volgden hare voorschriften op. En met die vervulling der wet naar de letter, nam de Heere toch genoegen, zoo meenden zij.
Vreeselijke toestand! Meenen gezond te zijn en toch doodelijk krank. Van zulke menschen is de godsdienstige wereld nog vol. Hoevele onbekeerden leven rustig voort, zonder zich bewust te zijn hun doodelijke geestelijke kwaal. Anderen leven als vrome menschen, maar zijn vroom in den ongunstigen zin van het woord en bouwen op valsche gronden. Zij zien hun verstandskennis der waarheid aan voor geestelijke kennis. Zij bouwen op hun leven vol plichten, of op hun liefde voor de dingen van Gods Koninkrijk, die slechts vrucht is van opvoeding en onderwijs. Hoe kan de mensch zich inbeelden bekeerd te zijn, zonder ooit recht ontdekt te zijn. En als ge dan vraagt hoe hij komt aan die inbeelding, dan antwoorden we: omdat hij nooit zuiver heeft onderscheiden tusschen het algemeene en zaligmakende werk van den Heiligen Geest; omdat hij niet begreep dat zonder de omhelzing van Christus door een zaligmakend geloof geen sterveling het eeuwige leven zal zien. En zoo kan een mensch zich inbeelden kenmerken van genade te bezitten zonder eenig waarachtig geestelijk leven in zijn ziel. Ja, zelfs kan hij zich inbeelden Christus te bezitten en doet daarom nooit ernstig onderzoek naar zijn staat. Hij leeft en bouwt op de beschouwing der waarheid, maar mist de ware beleving. Dat zijn zij, die de Heilige Schrift teekent als „rijk en verrijkt en geen dings gebrek".
Ziedaar gezonden, die moeten sterven en zullen sterven, indien de Heere ze niet ontdekt aan hun rampzaligen staat en valsche gronden.
Vreeselijke toestand, ongeneeslijk als men zoo blijft. Behoort gij soms ook tot degenen, „die gezond zijn"?
De medicijnmeester is voor hen „die ziek zijn". Met zieken bedoelt de Heere allereerst de tollenaren en zondaren. In het algemeen die menschen, die door Gods Geest bekend zijn gemaakt met de ziekte hunner ziel. Weet ge welke ziekte? De vreeselijkste ziekte, die er is. De ziekte der zonde. Een ziekte, die zij en alle menschen geërfd hebben. Reeds onze eerste vader Adam had die ziekte. Door hem zijn we besmet, door hem reeds staan we schuldig voor God. Deze ziekte is allereerst een inwendige ziekte. Maar die zich dan ook naar buiten openbaart in de vuile wonden en etterbuilen van woord en daad. Het is een ziekte, die vele kwalen met zich brengt. Denk maar aan geestelijke blindheid, doofheid, hardheid, melaatschheid. Al deze geestelijke kwalen misvormen den mensch. Zij tasten zijn leven in den wortel aan. Zooals in het natuurlijk leven een inwendige ziekte heel het lichaam ondermijnt en ten grave sleept, zoo is het ook met de ziekte der zonde. Als de Heere het niet verhoedt, verwoest ze ziel en lichaam beide. Krachten ten goede heeft de mensch in zijn natuurstaat niet meer. Het verstand is verduisterd, de wil van God afgebogen, zijn lusten en begeerlijkheden bezoedeld en in duivelsche richting. En dit is niet te verhelpen met een uitwendig vroom en godsdienstig leven. Voor God is de natuurlijke mensch beroofd van al zijn schoonheid, waarmede de Heere hem schiep naar Zijn eigen beeld. Dat beeld werd verloren. Dat is zijn ziekte, dat is zijn dood, dat is zijn schuld. En nu zijn de zieken, van wie de Heere Jezus hier spreekt, aan dat alles ontdekt. Daarom veroorzaakt de zonde-ziekte pijn en benauwdheid. Wie zaligmakend ontdekt wordt, ziet dat hij den dood heeft verdiend, keurt zijn doodvonnis goed, omdat Gods Geest in zijn ziel liefde wekte tot de deugden Gods. Wie waarlijk ziek is, voor eigen bewustzijn, gevoelt ook smart over de zonde zelve, omdat hij de zonde als zonde kent. En dit brengt als vanzelf met zich een haten en vlieden der zonde. Zoo ontdekt, ziet de zondaar, dat het geheel onmogelijk is ooit zichzelve te genezen. Zóó wordt hij uit zichzelve uitgedreven en ziet om naar een medicijnmeester. Zulk een zieke heeft een medicijnmeester noodig. Aan zulk een zieke openbaart zich dan ook de medicijnmeester Jezus Christus. Hij geneest, Hij schenkt het eeuwige leven, en heiligt zich een volk ijverig in goede werken. Zijt gij zulk een zieke? Er zijn gezonden, die moeten en zullen sterven. Er zijn zieken, die eeuwig zullen leven.
Toets dan uzelve met de bede: „Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart; beproef mij en ken mijne gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg.
Het valt niet te ontkennen dat velen, die den Christennaam dragen, een oppervlakkigheid aan den dag leggen, die zeer bedenkelijk dreigt te worden. Deze oppervlakkigheid roept eenerzijds een werktuigelijkheid op, waaraan alle innerlijke kracht ontbreekt, anderzijds een mystiek, een gevoelsleven, dat er toe leidt „de breuke op het lichtst te heelen". Het is deze oppervlakkigheid, hoewel somtijds met een schijn van ernst en diepte, die den mensch tevreden doet zijn met een beschouwing zijner geestelijke krankheid en hem doet zoeken en grijpen naar middelen ter genezing, die in het natuurlijk leven kwakzalverijen worden genoemd. Velen toch hebben slechts een algemeene overtuiging van hun zonde en ellende en zoeken genezing bij hun gefatsoeneerde natuur en beschouwen dan hun werktuigelijk plichtenleven als een vrucht der dankbaarheid. Anderen zoeken heil bij hun gevoelsleven en zien de werkingen van hun zenuwstelsel aan voor een verbrokenheid des harten, die echter allerminst hun deel is. In de zaligmakende ontdekking leert de mensch evenwel afzien van deze kwakzalvers-middelen en wordt tenslotte alleen genezing gezocht en gevonden bij den eenigen Medicijnmeester. Geen medicijnmeester is bekwaam als Hij. In het natuurlijke leven treft ge dikwijls onbekwame dokters aan. En de meest bekwame staat menigmaal machteloos. Maar van den Medicijnmeester geldt, ook op geestelijk gebied, dat Hij alle kwaal geneest. Evenwel niet altijd zonder pijn. Integendeel. De waarachtige bekeering is een pijnlijke zaak voor het vleesch. Ze gaat geheel in tegen de natuur van den mensch. Maar: „zachte heelmeesters maken stinkende wonden". En de Medicijnmeester Christus ontziet den patient niet. Hij zet het mes er in. Snijdt het kwaad er uit. Neemt hem alles af wat niet goed is. Onthoudt hem alle kwakzalvers-middelen. De Medicijnmeester ontziet den mensch in geen enkel opzicht. Hij gaat volkomen eerlijk met hem om, zoodat de patient goed weet wat hem scheelt, en dat zijn kwaal een doodelijke is, tenzij er een wonder van genade plaats grijpe. In dat opzicht mocht het voorbeeld van den grooten Medicijnmeester wel eens wat meer worden nagevolgd. Dikwijls worden de „vrome zieltjes", die leven bij hun gevoel, te veel ontzien. In onzen oppervlakkigen tijd worden te veel kwakzalverijen uitgereikt, inplaats den medemensch te wijzen op de noodzakelijkheid van den eenigen Medicijnmeester. Vooral indien wij geroepen zijn leiding en voorlichting te geven in geestelijke zaken, is het niet genoeg in het algemeen van Christus te spreken, maar noodzakelijk te wijzen op die tal van geestelijke kvvakzalverijen, waarnaar de mensch in zijn vrome gevoel zoo gaarne grijpt, maar die behooren tot „de kleine vossen, die den wijngaard verderven".
Niettemin is de Medicijnmeester Christus barmhartig en medelijdend. Hoe menigmaal lezen we niet dat Hij met innerlijke ontferming bewogen was. Neen, die voortreffelijke Heelmeester is niet onaandoenlijk bij het aanschouwen van de ellende van den uitverkoren zondaar. Het waren „de innerlijke bewegingen der barmhartigheid", die Hem eenmaal deden spreken: „Zie, Ik kom o God, in de rol des Boeks is van Mij geschreven".
Aan Hem alleen kan en mag de mensch zich dan ook toevertrouwen. Geen enkele patient bezweek ooit onder Zijn behandeling. Er zijn al wat menschen door geestelijke kwakzalverij naar de eeuwige rampzaligheid gegaan. Maar wie in de handen valt van den eenigen Medicijnmeester, vindt het eeuwige leven.
Dat de mensch verloren gaat, ligt dan ook niet aan de bekwaamheid van den heelmeester Christus, en ook niet aan Zijn gewilligheid. In het natuurlijk leven, kan een dokter nog wel eens iemand, die in den nacht komt, wegsturen, maar dat doet de Heere Jezus niet. Integendeel! Hij zoekt zelfs de geestelijk-zieken op, eer ze bij Hem aankloppen. Zegt niet de Heilige Schrift: „Eer zij roepen, zal Ik antwoorden"? En ook al komt men tot Hem in den nacht, dan nog wordt bevestigd: „Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht; Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht". Daarom zong de dichter: „'k Zal Zijn lof, zelfs in den nacht. Zingen, daar ik Hem verwacht" enz.
En wat nu het geneesmiddel betreft. Hij geeft altijd het juiste middel, zonder zich ook maar een enkelen keer te vergissen. Het juiste middel, voor iedere kwaal. En zijn middelen zijn honig voor de ziel. In hun krankheid verandert Hij hun gansche leger. En dat onmiddellijk, terstond. „Uw geloof heeft u behouden", klonk het tot den melaatsche. En op hetzelfde oogenblik was hij gereinigd. En dan is er geen dokter zoo goedkoop als deze Medicijnmeester. De bloedvloeiende vrouw had haar ganschen leeftocht verdokterd, en nergens baat gevonden, ja, veeleer was het erger geworden. En zoo gaat het met den mensch, die zich ophoudt met geestelijke kwakzalverij. Het geneest de kwaal niet. Als God het niet verhoedt gaat hij er mee den eeuwigen dood in. Maar Christus schenkt het leven om niet, alleen om niet. En het geneesmiddel is Hij bovendien zelf. Zijne gerechtigheid, Zijn kruisverdiensten, bereid in de apotheek van Zijn lijden, toegediend door Woord en Geest, ingenomen door een zaligmakend geloof. En dan wordt de genezing bewerkt door de dadelijke toepassing van, Christus' verdiensten in de rechtvaardigmaking des zondaars. Een genezing die zich voortzet in de heiligmaking. Zoo wordt vervuld: „Uw krankheên kent en liefderijk geneest enz."
Oud.                                                                                               v. Sch.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's